nobelprijs 2008
Nobelprijs economie voor
Paul Krugman
Paul Krugman heeft dit jaar de Nobelprijs voor economie
toegekend gekregen. Zijn werk heeft de vakgebieden van
de internationale economie en de economische geografie
fundamenteel vernieuwd. Een terechte winnaar dus.
I
n een reactie op de toekenning van de
Nobelprijs economie zei Paul Krugman dat
mensen nu zouden weten dat hij niet alleen
columnist is bij de New York Times. Sinds
2000 schrijft hij twee keer per week scherpe
columns waarin hij vooral het economische beleid
van de regering Bush hekelt. Zijn bekendheid
bij het grote publiek is vooral hieraan te danken.
Onder vakgenoten is hij echter bekend als de briljante econoom die na Ricardo in de 19e eeuw en
Heckscher en Ohlin in het begin van de 20e eeuw
een derde fundamenteel internationaal handelsÂ
model in de literatuur introduceerde. Dat hier ooit
een Nobelprijs voor gegeven zou worden, is niet
verrassend en Krugman achtte zichzelf ook kansrijk.
Tegenover de New York Times verklaarde hij daags
na de toekenning: “To be absolutely, totally honest,
I thought this day might come some day, but I was
absolutely convinced it wasn’t going to be this day.â€
De (Nieuwe) Handelstheorie
Steven Brakman,
Harry Garretsen
en Charles van
Marrewijk
Hoogleraren  conomie
e
aan de Rijksuniversiteit
Groningen en hoogleraar
economie aan de Erasmus
Universiteit Rotterdam
660
ESB
Uit het juryrapport van de Koninklijke Zweedse
Academie van Wetenschappen blijkt dat Krugman
zijn prijs vooral voor drie gerelateerde artikelen heeft
gekregen en daarbij vormen de twee artikelen over
handel (Krugman, 1979 en 1980) de basis voor het
latere werk over economische geografie in Krugman
(1991). Bij elkaar hebben deze drie artikelen niet
alleen tot fundamenteel nieuwe inzichten geleid op
het gebied van de internationale handel maar ook tot
de herontdekking door de internationale economie
van het belang van de geografie.
Rond het midden van de jaren zeventig van de vorige
eeuw werd het steeds duidelijker dat internationale
handel van karakter was veranderd. De modellen
van Ricardo en Heckscher-Ohlin verklaren waarom
sommige landen landbouwproducten exporteren en
andere landen industrieproducten. De comparatieve
kostenverschillen tussen landen die ten grondslag
liggen aan de handel worden veroorzaakt door
technologische verschillen (Ricardo) of verschillen in
de aanwezigheid van productiefactoren (HeckscherOhlin). Verschillen tussen landen zijn dus van
doorslaggevend belang. Frankrijk verkoopt wijn aan
Zweden en Zweden exporteert hout naar Frankrijk.
Het probleem met deze traditionele visie was dat ze
93(4546) 31 oktober 2008
steeds minder goed aansloot bij de feiten. Dit kwam
scherp naar voren in het onderzoek van Grubel en
Lloyd (1975) (kader 1).
Het merendeel van de internationale handel vindt
namelijk plaats tussen gelijksoortige landen die wat
betreft hun productiviteit of aanwezige productiefactoren niet of nauwelijks verschillen. Frankrijk
exporteert auto’s naar Duitsland maar Duitsland
exporteert op zijn beurt ook auto’s naar Frankrijk.
In Krugman (1979) wordt in slechts tien pagina’s
via een elegant model een verklaring geboden voor
dergelijke intra-industriehandel. In het model produceren bedrijven onder interne schaalvoordelen en
consumenten prefereren zo veel mogelijk variëteiten
van een product. Het baanbrekende inzicht in het
model is de veronderstelling dat variëteiten sterk
op elkaar lijken, maar in details van elkaar verschillen. Door schaalvoordelen zal elk bedrijf een van
deze variëteiten produceren en consumenten willen
zo veel mogelijk variëteiten consumeren. Krugman
kan in 1979 gebruikmaken van het destijds ontwikkelde model van monopolistische concurrentie door
Dixit en Stiglitz uit 1977, waarin het consumeren
van variëteiten een doorslaggevende rol speelt.
Internationale handel biedt bedrijven de mogelijkheid efficiënter, dat wil zeggen, op een grotere
schaal, te produceren waardoor de kosten omlaag
gaan. Tegelijkertijd kunnen consumenten door internationale handel kiezen uit een grotere selectie van
variëteiten.
In Krugman (1980) wordt Krugmans model uit 1979
uitgebreid met transportkosten. Dit is een cruciale
Kader 1
Intra-industriehandel
De mate van intra-industriehandel wordt gemeten
met de Grubel-Lloyd-index, welke varieert van
nul (pure inter-industriehandel) tot een (pure
intra-industriehandel), of van nul tot honderd in
procentpunten. Figuur 1 illustreert dat de meeste
OESO-landen een hoge mate van intra-industriehandel hebben (meer dan vijftig procent), met
Frankrijk als meest recente koploper. Voor een
enkel land daalt de mate van intra-industriehandel licht, maar voor de meeste landen is deze
stijgende (boven de 45-gradenlijn). Dit geldt met
name voor zich snel ontwikkelende landen, zoals
Zuid-Korea, aangezien de samenstelling van hun
exportpakket zich aanpast aan de ontwikkeling.
De Nieuwe Economische Geografie
In de internationale economie was de aandacht voor
het belang van locatie of geografie lange tijd erg
beperkt. Empirisch was weliswaar al langer duidelijk,
vooral Ohlin had hier al op gewezen, dat afstand en
daarmee geografie een belangrijke invloed heeft op
handelsstromen, maar theoretisch bleef het behelpen. In Krugman (1991) geeft hij een vervolg en
een cruciale verdieping aan zijn model uit 1980.
Hij realiseerde zich dat het eerdergenoemde home
market effect een grote markt aantrekkelijk maakt
als vestigingsplaats. In de eerdere modellen was
hij nog uitgegaan van de standaardveronderstelling in de handelstheorie dat productiefactoren wel
binnen landen maar niet tussen landen mobiel zijn.
Deze veronderstelling correspondeert met het feit
dat binnen landen mensen en bedrijven nog steeds
makkelijker verhuizen dan tussen landen. In 1991
Figuur 1
Intra-industriehandel in de OESO-landen (in procenten).
100
Intra-industriehandel 1996-2000
uitbreiding van het model. Zonder transportkosten
en met alleen interne schaalvoordelen zullen bedrijven hun productie willen concentreren op een plek
(vanwege die schaalvoordelen) maar zijn ze indifferent waar ze dat doen omdat transport kosteloos is.
Er zijn voor de agenten in het model geen voordelen
verbonden aan een specifieke locatie. Als echter
het vervoer van goederen tussen landen niet langer
kosteloos is, doet de locatiebeslissing er wel toe.
Krugman (1980) laat zien dat de combinatie tussen
schaalvoordelen en transportkosten ervoor zorgt dat
bedrijven zich meer dan evenredig vestigen in landen
met een voor hun product relatief grote afzetmarkt.
Door concentratie van de productie op een locatie
kan optimaal gebruik worden gemaakt van schaalvoordelen (kader 2). Door een locatie in de grootste
afzetmarkt kunnen bovendien de transportkosten
geminimaliseerd worden. Daardoor zullen landen de
goederen exporteren waarvoor ze een verhoudingsgewijs grote binnenlandse afzetmarkt hebben. Dit
centrale resultaat uit Krugman (1980) staat in de
literatuur bekend als home market effect. Bovendien,
en dat zou later in Krugman (1991) van groot belang
blijken te zijn, wordt een verhoudingsgewijs grote
economie ook gekenmerkt door hoge lonen.
Het knappe aan Krugmans handelsmodellen uit
1979 en 1980 is dat de analyse strak en helder
blijft en de technische details tot een minimum zijn
beperkt. Dit ondanks het feit dat als gevolg van de
introductie van interne schaalvoordelen de marktvorm er een van onvolledige mededinging moet zijn.
Vooral dit laatste was tot Krugman (1979, 1980)
een analytisch struikelblok gebleken in de internationale handelstheorie. De eenvoudige formulering van
Krugman om in een model rekening te houden met
gedifferentieerde producten, imperfecte concurrentie, schaalvoordelen en transportkosten, bleek dusdanig richtinggevend, en kwam bekend te staan als
de Nieuwe Handelstheorie, dat vrijwel op hetzelfde
ogenblik diverse varianten van het Krugman-model
werden ontwikkeld, wat de status van Krugmans
bijdrage natuurlijk ten goede kwam (Neary, 2004).
Frankrijk
80
USA
60
Zuid Korea
40
IJsland
20
0
0
20
40
60
80
100
Intra-industrie handel 1988-1991
Bron: OESO, 2002
onderzocht hij wat er zou gebeuren als hij factormobiliteit zou toestaan. De grote
economie trekt mensen aan omdat de lonen hoog zijn en bedrijven er een grote
afzetmarkt vinden. Dat het model niet in elkaar klapt en niet iedereen zich in de
grootste regio vestigt, komt omdat door het vertrek van velen naar de agglomeratie voor sommigen de periferie weer interessant wordt. De weinige bedrijven die
in de periferie overblijven, ondervinden relatief minder concurrentie en kunnen
daardoor de prijzen en de lonen verhogen. Uiteindelijk ontstaat er een evenwicht
waarin de reële lonen tussen het centrum van productie en de periferie gelijk
zijn geworden. Met de gereedschapskist van de moderne handelstheorie wist
Krugman (1991) de geografie weer een centrale plaats te geven in de internationale economie. Ook dit artikel was weer het startschot voor een heuse nieuwe
stroming, de Nieuwe Economische Geografie, die onder meer de grenzen tussen
de vakgebieden van de internationale economie en de regionale economie heeft
geslecht. Deze nieuwe stroming gaf aanleiding tot soms felle discussies met
de oude economisch geografen, die veelal de op Krugmans model gebaseerde
bijdragen maar ver van de werkelijkheid af vonden staan en te schraal om
toepasbaar te zijn op echte beleidsproblemen. Krugmans model biedt echter
Kader 2
Centrum – periferie; urbanisatie en inkomen
Het Nobelprijscomité heeft bij de persaankondiging veel aandacht geschonken aan de empirische implicaties van dalende interactie- en transportkosten
in Krugmans geografiemodel voor stedenvorming.
Een dergelijke daling leidt tot een grotere bevolking in metropolitane gebieden, meer productie op grote schaal voor de wereldmarkt, meer variëteiten
en daardoor tot hogere reële lonen. Dit leidt vervolgens tot een migratiestroom naar steden via een zichzelf versterkend effect, uitmondend in een
hoog-technologisch urbaan centrum en een achterblijvende periferie. De
empirische ondersteuning hiervoor is overweldigend. De trek naar de steden
in ontwikkelingslanden heeft ervoor gezorgd dat sinds dit jaar volgens de
Verenigde Naties meer dan de helft van de wereldbevolking in de stad woont.
Figuur 2 illustreert dat er een duidelijk positief verband is op wereldschaal
tussen urbanisatiegraad en inkomen per hoofd van de bevolking, waarbij een
tien procent hogere urbanisatie aanleiding geeft tot een 4,3 procent hoger
inkomen per hoofd. Ook intern spelen deze processen een rol, waardoor veel
landen zich zorgen maken over de inkomensongelijkheid binnen het land.
ESB
93(4546) 31 oktober 2008
661
een fundamenteel andere kijk op ruimtelijk beleid dan voorheen. Veel ruimtelijk beleid gaat uit van de veronderstelling dat de perifere regio iets mist; een
zweefbaan, een snelweg, een haven, enzovoort. Als hier nu maar in geïnvesteerd
wordt, komt het wellicht goed met de achtergebleven regio. Krugman (1991)
wijst er echter in zijn algemene evenwichtbenadering op dat centrum en periferie niet los van elkaar kunnen worden geanalyseerd en op elkaar betrokken zijn.
Als door toevallige omstandigheden de ene regio groter wordt dan een andere,
zal het zich ontwikkelen tot een centrum van activiteit. Er is inherent niets mis
met de periferie, maar men heeft slechts pech gehad dat de andere regio eerder
groot werd. Investeringen die bijvoorbeeld de infrastructuur tussen het centrum
en de periferie verbeteren leveren in deze optiek weinig op voor de periferie en
zijn mogelijk zelfs contraproductief omdat ze het centrum slechts aantrekkelijker
maken. Voor de beleidsimplicaties van de nieuwe economische geografie wordt
verwezen naar Baldwin et al. (2003).
Beleidsimpact
Beleidsmatig is Krugmans werk op het terrein van de nieuwe economische geografie zonder meer van invloed geweest. Binnen de Europese Unie bijvoorbeeld
zijn de modellen die de gevolgen analyseren van potentiële toetreding tot de EU
van nieuwe landen of de consequenties van Europees regionaal beleid vrijwel
zonder uitzondering gebaseerd op varianten van zijn benadering. In Nederland
is in het beleidsonderzoek over ruimtelijk-economische vraagstukken bij onder
meer het voormalige Ruimtelijk Planbureau, TNO en ook het CPB Krugman
(1991) een duidelijke inspiratiebron (Brakman et al., 2005; SER, 2008). Op
internationaal niveau is het door de Wereldbank binnenkort uit te brengen World
Development Report 2009, getiteld Reshaping Economic Geography, een mooi
voorbeeld van beleidsbeïnvloeding. In dit rapport is veel aandacht voor de ruimtelijke verdeling en groei van economische activiteit binnen en tussen ontwikkelingslanden en de daaraan gekoppelde beleidsimplicaties. De nieuwe studie
van de Wereldbank leest voor een belangrijk deel als de toepassing van Krugman
(1991) op ontwikkelingsvraagstukken. Krugman zelf heeft tenslotte met zijn
model uit 1991 in het achterhoofd laten zien dat beleidsconcurrentie, zoals de
vermeende race to the bottom, anders uitpakt in een wereld waarin agglomeratievoordelen sterk genoeg zijn (Baldwin en Krugman, 2004). Krugmans werk
over economische geografie vormt overigens ook een waarschuwing voor beleidsmakers. De modelstructuur is in hoge mate niet-lineair en geeft aanleiding tot
Figuur 2
Centrum – periferie: urbanisatiegraad en inkomen per capita 2004.
100
x 1.000
Inkomen per capita (ppp, logaritmische schaal)
Qatar
Trinidad en Tobago
10
Djibouti
1
y = 530.01e
Burundi
0.043x
2
R = 0,581
0,1
0
20
40
60
80
Urbanisatie (percentage van totale bevolking)
Bron: Eigen berekeningen op basis van WorldBank Development Indicators.
662
ESB
93(4546) 31 oktober 2008
100
meervoudige evenwichten waarbij realisatie van een
bepaald evenwicht padafhankelijk kan zijn. Een en
ander impliceert dat bepaalde beleidsvariabelen
jarenlang gestaag kunnen veranderen zonder dat
er iets gebeurt, totdat een kritieke waarde wordt
overschreden, die vervolgens aanleiding geeft tot een
kettingreactie van snel veranderende economische
omstandigheden. Aan de ene kant is dit geruststellend voor de huidige economische centra, die niet
zo snel hun dominante positie verliezen, en aan de
andere kant onheilspellend want als het gebeurt dan
kan het veel sneller gaan dan gedacht. Het geeft
echter vooral aan hoe lastig het is om de effecten
van beleidsinterventies op de ruimtelijke verdeling
Â
van economische activiteit te voorspellen. Tot slot
is de invloed van Krugmans ideeën ook af te meten
aan de rol die zijn werk en in het bijzonder de drie
bekroonde papers speelt in het onderwijs. Elk
zichzelf serieus nemend leerboek over internationale
economie bespreekt de Nieuwe Handelstheorie en,
hoewel van recenter datum, aan zijn werk over de
Nieuwe Economische Geografie zijn zelfs al hele
leerboeken gewijd (zie voor twee, niet willekeurige,
voorbeelden Brakman, Garretsen en Van Marrewijk,
2001 en 2009).
De combinatie van handel en geografie
De drie besproken papers vormen de kern van het
werk waarvoor Krugman de Nobelprijs is toegekend. Opmerkelijk is dat het werk over geografie in
essentie al aanwezig is in het artikel uit 1980. Toch
duurde het nog elf jaar voordat Krugman zich realiseerde wat de consequenties van dit werk konden
zijn. Op de vraag waarom het maar liefst elf jaar
duurde voordat hij zijn belangrijkste ideeën in een
model had weten samen te voegen, merkte hij zelf
het volgende op (Krugman, 1999):
“It is obvious, in retrospect, that something special
happens when factor mobility interacts with increaÂ
sing returns (…). This observation is, as I suggested,
obvious in retrospect; but it certainly took me a while
to see it. Why exactly I spent a decade between
showing how the interaction of transport costs and
increasing returns at the level of the plant could
lead to the ‘home market effect’ (Krugman, 1980)
and realizing that the techniques developed there
led naturally to simple models of regional diverÂ
gence (Krugman, 1991) remains a mystery to me.
The only good news was that nobody else picked up
that $100 bill lying on the sidewalk in the interim.â€
Krugman is uiteraard niet de enige econoom die
heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de
Nieuwe Handelstheorie of de Nieuwe Economische
Geografie. Verre van dat zelfs. Als de Nobelprijs
alleen voor het werk over intra-industriehandel en
onvolledige mededinging zou zijn toegekend, had het
wellicht voor de hand gelegen niet alleen Krugman
maar bijvoorbeeld ook Dixit of Helpman de prijs toe
te kennen. Dit geldt ook voor een Zweedse beloning van alleen de nieuwe economische geografie:
naast Krugman zouden ook economen als Fujita
en Thisse in aanmerking komen. Maar zoals het
Nobelprijscomité met nadruk stelt: de Nobelprijs is
toegekend voor de combinatie van het handels- en
geografieonderzoek en dan is Krugman de terechte
solowinnaar.
Overig werk
Naast zijn bekroonde werk heeft Krugman nog
talrijke toonaangevende en veel geciteerde artikelen
en boeken geschreven. Bijvoorbeeld op het terrein
van handelsbeleid, wisselkoersen en, zeer actueel,
valuta- en financiële crises (Krugman, 1992). Het
bekende target zone model voor een vast wisselkoerssysteem is door hem geïntroduceerd, en ook
een van de eerste modellen die speculatieve valutaÂ
crises beschrijven. Zijn discussie over de invloed
van globalisering op de positie van laaggeschoolden
heeft het debat over de effecten van globalisering in
belangrijke mate vormgegeven. Volgens Krugman is
globalisering relatief onbelangrijk om de bedreigde
positie van de laaggeschoolden op onze arbeidsmarkt te verklaren. Binnenlandse technologische
veranderingen zijn hierbij veel belangrijker, al heeft
hij recentelijk zijn mening wat herzien (Krugman,
1995 en 2008).
Paul Krugmans bijdragen hebben bijna altijd aanleiding gegeven tot veel discussie, mede dankzij
zijn scherpe pen. Ter illustratie van dat laatste, over
de ontwikkelingseconomen uit de jaren vijftig zei
hij bijvoorbeeld: “Along with some others, notably
Myrdal, Hirschman didn’t wait for intellectual exile:
he proudly gathered up his followers and led them
into the wilderness himself. Unfortunately, they perisÂ
hed there†(Krugman, 1995). Krugman’s scherpe
pen is tegenwoordig bijna elke dag te bewonderen op
zijn blog bij de New York Times: “The Conscience
of a Liberal†(http://krugman.blogs.nytimes.com/).
Voor een (hilarisch) voorbeeld waarbij hij zelf verbaal
frontaal wordt aangevallen, kunnen we deze link naar
een discussie tussen Krugman en Bill O’Reilly van
Fox News zeer aanbevelen: http://www.youtube.com/
watch?v=MUOFTPbxuWA.
Gaandeweg is Krugman zich toe gaan leggen op het
publieke debat. Dit begon in de jaren negentig met
bijdragen aan Slate magazine en tijdschriften als
Foreign Affairs, veelal naar aanleiding van actuele
zaken, en culmineerde uiteindelijk in 2000 in zijn
aanstelling als columnist bij de New York Times.
Sindsdien ligt zijn wetenschappelijke productie
helaas vrijwel stil. Zijn laatste grote wetenschappelijke publicatie is het standaardboek over nieuwe
economische geografie uit 1999 (Fujita, Krugman
en Venables, 1999). De meeste Nobelprijswinnaars
economie zijn allang met pensioen als ze de prijs
krijgen. Krugman is met zijn 55 jaar nog relatief
jong. Hij lijkt te hebben gekozen voor zijn rol als
commentator van het economische wereldgebeuren,
maar soms is daar opeens weer een nieuw Krugmanmodel: helder en boeiend geschreven en met de
minimaal benodigde formele analyse om zijn punt
te kunnen maken. Zo dook begin oktober, midden
in de financiële crisis, op zijn blog een nieuw model op waarin hij zijn visie op
de internationale dimensie van de huidige crisis geeft. Die visie past dan kenmerkend genoeg in maar vijf pagina’s tekst met niet meer dan tien eenvoudige
vergelijkingen en twee figuren.
Krugman zelf ziet niet zo veel verschil in zijn werk als columnist en zijn werk als
wetenschapper. In beide gevallen gaat het erom zo kort en bondig mogelijk door
te dringen tot de essentie van een probleem. Dat kan naar zijn mening even goed
in een column als in een wetenschappelijk artikel.
Het Nobelprijscomité heeft zich gelukkig niet laten leiden door de gedachte dat
Krugman de prijs niet zou kunnen krijgen omdat hij tegenwoordig te politiek
actief is. Met Krugman wordt indirect het onderzoek op het grensvlak van handel
en geografie geëerd en dat is goed en motiverend voor alle onderzoekers die zelf
op dat terrein actief zijn. Nu de internationale handelstheorie dit jaar is beloond
met de Nobelprijs zal het wel weer even duren voordat dit vakgebied weer in de
prijzen valt. Dat geeft echter niet want met de ideeën van Krugman kunnen we
nog jaren vooruit.
Literatuur
Baldwin, R., R. Forslid, P. Martin, G. Ottaviano en F. RobertNicoud (2003) Economic geography and public policy. Princeton:
Princeton university press.
Baldwin, R. en P. Krugman (2004) Agglomeration, integration
and tax harmonization. European economic review, 48(1), 1–23.
Brakman, S., H. Garretsen en Ch. van Marrewijk (2001) An
introduction to geographical economics. Cambridge: Cambridge
university press.
Brakman, S., H. Garretsen en Ch. van Marrewijk (2009) The new
introduction to geographical economics. Cambridge: Cambridge
university press.
Brakman, S., H. Garretsen, J. Gorter, A. van der Horst en M.
Schramm (2005) New economic geography, empirics, and regional
policy. Den Haag: Sdu uitgevers.
Dixit, A. en J. Stiglitz (1977) Monoplistic Competition and optimum
product diversity. American economic review, 67(3), 297-308.
Fujita, M., P. Krugman en A. Venables (1999) The spatial economy:
cities, regions and international trade. Cambridge, Ma: MIT press.
Grubel, H. en P. Lloyd (1975) Intra-industry trade. Londen:
McMillan.
Krugman, P. (1979) Increasing returns, monopolistic competition, and international trade. Journal of international economics,
9(4), 469–479.
Krugman, P. (1980) Scale economics, product differentiation,
and the pattern of trade. American economic review, 70(5),
950–959.
Krugman, P. (1991) Increasing returns and economic geography. Journal of political economy, 99(3), 483–499.
Krugman, P. (1992) Currencies and crises, Cambridge (Mass): MIT
Press.
Krugman, P. (1995) The fall and rise of development economics,
Cambridge (Mass): MIT Press.
Krugman, P. (1999) Was it all in Ohlin? Werkdocument MIT.
Krugman, P. (2008) Trade and wages, Brookings papers on
economic activity.
Marrewijk, C. van (2009) Intra industry trade. In Princeton
encyclopedia of the world economy. Princeton: Princeton university press.
Neary, J. (2004) Monopolistic competition and international
trade. In: Brakman, S. en B. Heijdra (red.) The monopolistic
competition revolution in retrospect, Cambridge: Cambridge
university press.
OESO (2002), Intra-industry and intra-firm trade and the
internationalisation of production. Economic outlook nr. 71,
159–170.
SER (2008) Duurzame globalisering: een wereld te winnen. Den
Haag: SER.
ESB
93(4546) 31 oktober 2008
663