Ga direct naar de content

Naschrift op: Evolutie en innovatiebeleid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 31 2008

E

Bart Nooteboom
en Erik Stam

en deel van de kritiek van Van der Wenden
en Klomp en van Jacobs en Snijders in
ESB 4543 is gericht op het feit dat relevante zaken weggelaten worden: “onvolledig†en “weinig genuanceerd†(Van der Wenden
en Klomp) en “kort door de bocht†(Jacobs en
Snijders). Dat kan moeilijk anders in een ESB-stuk
van nog geen twee volle pagina’s, terwijl het onderwerp complex is. Het artikel concentreert zich op
enkele kernpunten van kritiek op het huidige beleid.
Voor de meer gedetailleerde en genuanceerde
analyse kan verwezen worden naar het WRR-rapport
(WRR 2008) en de achterliggende Verkenning
(Nooteboom en Stam 2008). Het ESB-artikel gaat,
zoals Van der Wenden en Klomp aangeven, niet in op
de vele generieke regelingen waarmee in het WRRrapport wordt ingestemd. Hier volgt een reactie op
enkele specifieke punten.
Volgens Van der Wenden en Klomp is het niet waar
dat “het innovatiebeleid gericht is op multinationalsâ€: er gaat immers veel geld naar het mkb. Wij
(zie ook de bijdragen in Nooteboom en Stam, 2008)
beweren iets anders: de keuze van sleutelgebieden
en de invulling, uitvoering en evaluatie van programma’s worden sterk beïnvloed door gevestigde,
veelal grote partijen, waardoor allerlei lobbyeffecten
optreden (Jacobs en Snijders) waar kleine en nieuwe
uitdagers geen invloed op hebben, en die voor hen
obstakels opleveren. Dat geldt vooral als men uitgaat
van backing winners, dat wil zeggen bestaande successen. Ook de technologische topinstituten hebben,
met enkele uitzonderingen zoals Wetsus, drempels
voor deelname door kleinere bedrijven. Het feit dat
er veel geld gaat naar het mkb geeft wel aan dat er
goede intenties zijn, maar dat wil niet zeggen dat
die ook effectief zijn in het slechten van barrières.
Het feit dat slechts veertig procent van de deelnemende bedrijven in de innovatieprogramma’s grote
bedrijven zijn, is nog geen bewijs dat de innovatieprogramma’s optimale openheid bieden voor uitdagers van de gevestigde orde. Zo’n 99 procent van
het bedrijfsleven bestaat uit mkb, het argument van
marktfalen is relevanter voor kleine bedrijven waarvoor het toe-eigenen van de winsten van innovaties
moeilijker is dan voor grote bedrijven, en verder is de
toegevoegde waarde van innovatiebeleid groter voor
kleine bedrijven dan voor grote bedrijven (Lokshin en
Mohnen 2007).
Van der Wenden en Klomp zeggen dat er geen
onnodige beperkingen zijn in innovatieprogramma’s,
zodat de noodzakelijke ruimte gegeven wordt aan
verassing en verandering van richting, en van wat
wel legitiem falen wordt genoemd. De ervaringen

wijzen erop dat die obstakels er wel zijn. Misschien
zou het gehele instrumentarium hier een keer op
doorgelicht moeten worden. Opvallend is wel dat
bij de overhandiging van het WRR-rapport aan de
minister van Economische Zaken, in april, haar
eerste reactie was dat zij niet zag hoe zij tegenover
het parlement een dergelijke ruimte zou kunnen
verantwoorden. Dat suggereert dat die ruimte er
inderdaad niet is.
Jacobs en Snijders zijn het niet eens met de kritiek
op focus en backing winners. Wat focus betreft
vragen wij om een afweging tussen enerzijds mogelijke positieve schaaleffecten, die zich minder vaak
voordoen dan dikwijls wordt verondersteld, en
anderzijds mogelijke negatieve effecten van verlies
van diversiteit en rivaliteit. Jacobs en Snijders vinden
backing winners goed om de reden dat “bewezen
concurrentievoordeel zich niet snel wijzigtâ€. Dat
het succes van landen en regio’s voortbouwt op
vaardigheden en instituties uit het verleden wordt
ook onderkend (WRR, 2008 en diverse bijdragen
in Nooteboom en Stam, 2008). Dit is echter geen
rechtvaardiging voor backing winners in innovatiebeleid. Als innovatiebeleid alleen meerwaarde heeft
wanneer het leidt tot innovaties die anders niet tot
stand komen (Van der Wende en Klomp), kan men
zich afvragen wat de toegevoegde waarde is van het
steunen van reeds succesvolle sectoren. Wij pleitten
ervoor om eerst duidelijk te maken wat de obstakels
zijn voor het realiseren van gebleken potentieel.
Jacobs en Snijders vinden dat “dit allemaal wel erg
kort door de bocht†is, maar geven geen antwoord
op genoemde punten. We menen voorts dat obstakels voor het realiseren van innovatief potentieel
zich ook buiten sleutelgebieden bevinden en daar
de aandacht vragen. Geef prioriteit aan het oplossen
van maatschappelijke problemen waar het bedrijfsleven niet zelf tot actie komt. Dit krijgt gelukkig ook
een hogere prioriteit middels het interdepartementale innovatieprogramma Nederland Ondernemend
Innovatieland.
Het ESB-artikel is (noodzakelijk) kort en daardoor
onvolledig en weinig genuanceerd. Laat het debat
zich voortzetten op basis van het meer uitgebreide
WRR-rapport en de achterliggende Verkenning.
Literatuur
WRR (2008) Innovatie vernieuwd. Opening in viervoud.
Amsterdam: Amsterdam University Press.
Nooteboom, B. en E. Stam (2008) Micro-foundations for innovation
policy. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Lokshin, B. en P. Mohnen (2007) Measuring the effectiveness of R&D tax credits in the Netherlands. UNU-MERIT
Werkdocument 2007-025.

Hoogleraar Innovatiebeleid
aan de Universiteit Tilburg
en hoofddocent aan de Universiteit Utrecht

De redactie behoudt zich het recht voor inzending voor de rubriek ‘reactie’ te wijzigen, in te korten, aan te passen
of te redigeren ten behoeve van de leesbaarheid en argumentatie.

ESB

93(4546) 31 oktober 2008

669

reactie

Naschrift op: Evolutie en innovatiebeleid

Auteurs