Ga direct naar de content

Nakaarten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 9 1986

Nakaarten
Na een schipbreuk spoelden eens een econoom en
een ingenieur op een onbewoond eiland aan. Het enige
dat ze bij zich hadden was een blik ham, maar dat zat
dicht. Van de twee leek de ingenieur, met al zijn kennis
van toegepaste wetenschap, de juiste man om het blik
open te krijgen. Hij slaagde er echter niet in. Ten einde
raad vroeg hij aan de econoom of die misschien een
oplossing wist. De econoom dacht diep na en antwoordde toen: ,,stel, je hebt een blikopener. . .”.
Deze aanpak is kenmerkend voor de manier waarop
economen wetenschap bedrijven. Als geen andere wetenschappers zijn ze geneigd hypothetische situaties
tot in nun uiterste consequenties uit te werken. De resultaten van een dergelijke exercitie zijn door het Centraal Planbureau bekend gemaakt in de vorige week
gepubliceerde inleiding van het Centraal economisch
plan 1986. Met behulp van twee modelsimulaties van
de Nederlandse economie over de periode van 1973 tot
1984 heeft het CPB berekend hoe het gegaan zou zijn
als het allemaal heel anders was gelopen.
In de eerste simulatie is onderzocht wat er gebeurd
zou zijn als de ‘gouden’ groei van de wereldhandel uit
de jaren zestig zich had voortgezet in de jaren zeventig
en tachtig. De conclusie van deze simulatie is niet verrassend: onze economie zou een vrijwel probleemloze
ontwikkeling hebben doorgemaakt. De exercitie toont
duidelijk aan dat een kleine open economie als de Nederlandse zeer afhankelijk is van de internationale ontwikkeling. Maar wisten we dat nog niet?
In de tweede simulatie zijn de effecten berekend van
een ‘adequaat’ economisch beleid als reactie op de
stagnatie van de wereldhandel. Uit deze simulatie blijkt
dat de overheid door middel van een combinatie van
loonmatiging, beheersing van de overheidsuitgaven en
verlaging van de collectieve-lastendruk de gevolgen
van de internationale stagnatie voor ons land aanzienlijk had kunnen verzachten. De werkloosheid was dan
veel lager geweest en de groei veel hoger. Uiteindelijk
was iedereen beter af geweest.
Deze beleidsaanbevelingen komen natuurlijk enigszins als mosterd na de maaltijd. Het is de vraag of ze,
alsze in 1973 zouden zijn gedaan, van realiteitszin hadden getuigd. De loonontwikkeling had alleen in de hand
gehouden kunnen worden als de overheid in de loonvorming had ingegrepen. Een dergelijke ingreep zou
door de sociale partners niet zijn aanvaard. De loonmaatregel zou, waar mogelijk, zijn ontdoken en er zouden inhaalbewegingen zijn opgetreden zodra de overheid de loonvorming weer had vrijgelaten. Bovendien
heeft een loonmaatregel op micro-niveau negatieve bijwerkingen die in een macro-model niet tot hun recht komen. Het uitschakelen van de arbeidsmarkt leidt tot
starheden en fricties die hun weerslag op het functioneren van de economie hebben.
Ook de beheersing van de overheidsuitgaven is makkelijker aanbevolen dan uitgevoerd. Bezuinigen alleen
maar omdat men op grond van ‘economisch inzicht’
problemen verwacht, wordt door de kiezers niet geaccepteerd. De eerste echte bezuinigingsoperatie,
Bestek ’81, heeft dan ook weinig meer opgeleverd dan
een verdubbeling van het financieringstekort. Impopulaire maatregelen worden pas populair als het water
aan de lippen staat.
Maar zelfs als de maatschappelijke weerstand was
overwonnen en als de maatregelen waren uitgevoerd,

ERR

blijft het betwistbaar of ze wel het door het CPB veronderstelde effect zouden hebben gehad. De vergelijkingen van het CPB-model zijn geschat op grond van gegevens uit de werkelijkheid. Als de overheid andere
maatregelen had getroffen, had die werkelijkheid er anders uitgezien. Er bestaat een gerede kans dat dan ook
het CPB-model er anders had uitgezien. En dan had
ook de terugblik van het CPB andere gezichtspunten
opgeleverd.
Dit is geen probleem waarmee alleen het CPB te
kampen heeft. Het is inherent aan de manier waarop
economen werken. Ze gaan uit van een bepaalde theorie, een verzameling veronderstellingen over hoe het in
de werkelijkheid toegaat. Uit deze theorie leiden ze
causale relaties af tussen bepaalde economische
grootheden. Vervolgens gaan ze na of er in de werkelijkheid inderdaad samenhang tussen deze grootheden
bestaat. Het frustrerende is dat het resultaat van dit
werk nooit zekerheid biedt. Als er samenhang wordt gevonden, kan die een heel andere oorzaak hebben dan
in het model wordt verondersteld. Als er daarentegen
geen samenhang wordt gevonden, wil dat weer niet
zeggen dat de veronderstelde causale relatie niet
bestaat, omdat factoren waarmee in de theorie geen rekening is gehouden, roet in het eten kunnen hebben
gegooid.
Bovendien doen zich voortdurend nieuwe ontwikkelingen voor, waardoor de waargenomen samenhangen
veranderen. Men spreekt dan van trendbreuken of van
veranderingen van de economische structuur, maar
het is het natuurlijk niet de werkelijkheid die zich misdraagt, maar het model dat het niet meer kan volgen.
Wanneer samenhangen in de werkelijkheid veranderen, worden oude theoriee’n onbruikbaar en nemen
nieuwe hun plaats in. Dat wil niet zeggen dat de oude
theorieen onjuist zijn en de nieuwe juist, maar alleen
dat de causale verbanden die de nieuwe theorie legt,
beter lijken aan te sluiten op de samenhangen die men
in de werkelijkheid waarneemt. Wat in de oude theorie
een trendbreuk leek, wordt in de nieuwe theorie als een
logische ontwikkeling gezien 1).
Zo hollen economen constant achter de feiten aan
als Achilles achter de schildpad. Ze halen de realiteit
niet in. In de jaren vijftig en zestig hielden we ons voor
dat we wisten waardoor de crisis in de jaren dertig was
ontstaan, en hoe we een volgende crisis konden voorkomen. In de jaren zeventig bleken de oude wijsheden
niet meerte kloppen. Nu kunnen we ons, met het CPB,
voorhouden dat we begrijpen hoe we de problemen van
de jaren zeventig hadden kunnen voorkomen. Maar we
moeten ons realiseren dat dat geen garanties biedt
voor de toekomst.
M.A. Langman

1) Arjo Klamer, Is toneel niet boeiend juist omdat het meer is dan
Shakespeare?, De Groene Amsterdammer, 2 april 1986. Dit artikel is een helder betoog over de oorzaak van het naast elkaar
bestaan en het elkaar opvolgen van economische theorieen.

Auteur