Ga direct naar de content

Naar en geemancipeerde arbeidsverdeling (I)

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 24 1981

Naar een geemancipeerde
arbeidsverdeling (I)
De adviezen van de SER en de Emancipatiekommissie
PROF. DR. C. K. F. NIEUWENBURG* – DRS. J. J. SIEGERS*
Over de positie van de vrouw in het arbeidsproces heeft de minister van Sociale Zaken zowel advies
ingewonnen van de Sociaal-Economische Raad als van de Emancipatiekommissie. In dit artikel
worden beide adviezen besproken. De SER heeft zich onthouden van opmerkingen over zaken die
niet rechtstreeks de beroepsarbeid betreffen. De Emancipatiekommissie daarentegen bepleit een
rechtvaardige verdeling van rechten en plichten, lusten en lasten in het algemeen, uitgaande van
fundamentele gelijkheid van mannen en vrouwen. De auteurs zijn van mening dat gelijkheid
tussen mannen en vrouwen zou moeten worden toegevoegd aan het bekende lijstje van
doelstellingen van economische politiek. In deel II dat volgende week in ESB verschijnt,
zal aandacht worden besteed aan de specifieke maatregelen die beide adviesorganen voorstellen,
en aan de verenigbaarheid van de emancipatiedoelstelling met de overige doelstellingen
van economische politiek.

Inleiding

De adviesaanvrage

In 1976 is door de toenmalige minister van Sociale Zaken,
Boersma, advies gevraagd aan de Sociaal-Economische Raad
en de Emancipatiekommissie omtrent het beleid ten aanzien
van vrouw en arbeid. Daarmee deed hij een door zijn
ambtsvoorganger Roolvink in 1971 aan de Tweede Kamer
gedane toezegging gestand. De adviesaanvragen aan de SER
en de Emancipatiekommissie waren identiek. In het najaar
van 1979 verscheen het advies van de SER en een jaar later dat
van de Emancipatiekommissie 1).
In dit artikel worden beide adviezen besproken. Eerst
wordt nader ingegaan op de adviesaanvrage zelf. Dit geschiedt in de eerste plaats omdat daarin helder wordt
aangegeven in welk historisch kader deze adviesaanvrage
moet worden gezien. In de tweede plaats zal bij de bespreking
van het advies van de SER blijken dat daarin de behandeling
van het vraagstuk van de maatschappelijke arbeidsverdeling
tussen mannen en vrouwen is beperkt tot het terrein van
betaalde arbeid. Zoals uit de in de eerstvolgende paragraaf
gegeven weergave van de adviesaanvrage (en van de bijbehorende nota) zal blijken, volgt het buitensluiten van de
onbetaalde arbeid zeker niet uit de aanvrage, maar betreft het
een vrijwillige keuze van de SER.

In de adviesaanvrage 2) van de minister van Sociale Zaken
van 1976 wordt gememoreerd dat in 1971 de toezegging aan
de Tweede Kamer is gedaan advies te vragen ,,over de
voorzieningen die noodzakelijk zijn om de achterstand van
vrouwen en meisjes, wat hun positie in het arbeidsproces
betreft, zoveel mogelijk op te heffen” 3). De minister verklaart vervolgens dit initiatief graag te hebben overgenomen,
omdat ook hij van mening is, dat ,,grote behoefte bestaat aan
de ontwikkeling van een samenhangend beleid t.a.v. de
veelheid van onderwerpen die van belang zijn voor de positie
van de vrouw met betrekking tot de arbeid” 4). De adviesaanvrage meent hij het best te kunnen gieten ,,in de vorm van een
verzoek om Uw commentaar en oordeel aangaande een
uiteenzetting van de zijde van de Regering van de uitgangspunten van het huidige beleid, van de stand van zaken met
betrekking tot de verschillende onderdelen van het beleid in
onderlinge samenhang en van de (meer of minder voorlopige)
beleidsvoornemens” 5).
De genoemde uiteenzetting waarop commentaar en waarover oordeel wordt gevraagd is als nota onder de titel ,,Het
beleid inzake de positie van de vrouw m.b.t. de arbeid” bij de
adviesaanvrage gevoegd. De nota begint met een beknopte
historische schets van het overheidsbeleid met betrekking tot
de arbeid van de vrouw en in het bijzonder die van de
gehuwden onder hen. Voor de tweede wereldoorlog trachtte
de overheid het verrichten van betaalde arbeid door gehuwde
vrouwen tegen te gaan. In de eerste plaats omdat deze arbeid

Na de inhoud van de adviesaanvrage en de beide uitgebrachte adviezen te hebben samengevat, wordt uiteengezet
wat volgens ons onder een geemancipeerde arbeidsverdeling
dient te worden verstaan: een arbeidsverdeling waarbinnen
mannen en vrouwen gelijke posities bezetten. Vervolgens
wordt een pleidooi gehouden de doelstelling van een geemancipeerde arbeidsverdeling als zesde doelstelling toe te voegen
aan de vijf traditionele doelstellingen van het sociaal-economische beleid zoals die door de SER zijn geformuleerd.
Op basis van de bespreking van het begrip geemancipeerde
arbeidsverdeling wordt in het tweede deel van dit artikel, dat
volgende week in ESBzal verschijnen, onderzocht in hoeverre
van de door de SER en de Emancipatiekommissie voorgestelde maatregelen kan worden verwacht dat zij bijdragen aan de
verwezenlijking van een dergelijke arbeidsverdeling.
620

* De schrijvers zijn als respectievelijk hoogleraar en wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Economisch Instituut van de
Rijksuniversiteit te Utrecht.
1) Sociaal-Economische Raad, Advies over de verbetering van de
arbeidsmarktpositie van vrouwen. Den Haag, 1979; Emancipatiekommissie, Advies arbeid. Visie op de maatschappelijke verdeling van
betaalde en onbetaalde arbeid over vrouwen en mannen met aanzetten
voor concreet beleid, Rijswijk, 1980.
2) Opgenomen als bijlage A bij het advies van de SER.
3) SER, op.cit., biz. A-l.
4) Idem, biz. A-l.
5) Idem, biz. A-3.

‘ werd gezien als een zedelijk kwaad. De volgende zinsnede, die
is ontleend aan de toelichting bij het voorontwerp van wet van
minister Romme betreffende beperkende bepalingen inzake
de arbeid van gehuwde vrouwen uit 1937, is in dit verband
illustratief: ,,naar natuurlijk bestel dient de man kostwinner

— gelijke behandeling van mannen en vrouwen in het
arbeidsproces;
— aanpassingen in het inkomensbeleid aan de veranderingen
in de rolverdeling binnen het gezin.

van het gezin te zijn en heeft de vrouw tot taak de verzorging

van het gezin” 6).

Het SER-advies

Een tweede motief om de betaalde arbeid van gehuwde

Uit de in de vorige paragraaf aangehaalde passages uit de
bij de adviesaanvrage behorende nota blijkt dat in die nota de

vrouwen tegen te gaan was gelegen in de hoge werkloosheid
onder mannen in de jaren dertig. Pas rond het midden van de
jaren vijftig vend de gedachte ingang dat het verrichten van
betaalde arbeid door gehuwde vrouwen niet verboden diende
te worden. Zo werd in 1957 overgegaan tot schrapping van de
bepaling betreffende het ontslag wegens huwelijk uit het

betaalde arbeid expliciet als mede afhankelijk wordt gezien
van een wijziging van de verdeling van onbetaalde huishoudelijke taken over man en vrouw. In dit licht bezien, is niet

Rijksambtenarenreglement. Twee redenen lagen aan deze

slechts sprake van een beperking maar van een fundamentele

gewijzigde opvatting ten grondslag. In de eerste plaats won de

tekortkoming wanneer in het SER-advies wordt gesteld: ,,In

gedachte veld dat man en vrouw de vrijheid moesten hebben

het besef dat er tussen de arbeidspositie van vrouwen en
andere maatschappelijke factoren een wederzijdse samenhang bestaat, heeft de Commissie Vrouwenarbeid zich bij de
behandeling van de adviesaanvrage niettemin willen beper-

zelf te beslissen omtrent het verrichten van betaalde arbeid.
De tweede reden was meer van praktische aard: ervan
uitgaande dat betaalde arbeid voornamelijk werd verricht uit

economische noodzaak, wilde men niet door beperkende
bepalingen het ontstaan van armoede in de hand werken.
Een en ander leidde overigens slechts tot een gedogen van

verandering van de positie van de vrouw op de markt voor

ken tot die aspecten die betrekking hebben op de arbeidsmarktpositie” 10).

het wegnemen van belemmeringen voor (gehuwde) vrouwen
om betaalde arbeid te verrichten dateert pas van het midden

Op de noodzaak te komen tot een andere verdeling van
onbetaalde huishoudelijke taken over mannen en vrouwen a/5
voorwaarde tot een gelijkere positie van mannen en vrouwen
op de markt voor betaalde arbeid wordt in het SER-advies

de arbeid door de gehuwde vrouw. Een beleid dat gericht is op
van de jaren zestig 7). In de nota wordt een viertal redenen

niet ingegaan. Dit in tegenstelling tot hetgeen het geval is in

genoemd voor deze verdere verandering in de houding van de

het in de volgende paragraaf te bespreken advies van de

overheid:

Emancipatiekommissie. Weliswaar volgt in het SER-advies
na de zin ,,Indien vrouwen voor zichzelf hebben beslist dat zij

— de ontdekking van de gehuwde vrouw als arbeidsreserve
in een tijd van krapte op de arbeidsmarkt;

— verdragen en aanbevelingen van internationale organisaties inzake de betaalde arbeid van de vrouw;
— een positievere opvatting over de waarde van de door de
gehuwde vrouw verrichte betaalde arbeid, waardoor het

aan het arbeidsleven willen deelnemen, moeten zij dat volgens
de Raad kunnen doen in overeenstemming met hun persoonlijke mogelijkheden en voorkeuren” de vaststelling dat de

toegang tot de beroepsarbeid niet alleen afhangt van ,,gelijke
kansen in het arbeidsmarktproces zelf, maar ook van het

beeld omtrent de betaalde arbeid verrichtende vrouw zich

voldaan zijn aan voorwaarden daarbuiten, bijvoorbeeld ten

wijzigde;

aanzien van de verdeling van huishoudelijke taken …”, maar

— een toenemend besef van het bestaan van veel structurele

op laatstgenoemde verdeling wordt verder niet ingegaan 11).

belemmeringen voor de gehuwde vrouw die zelf wil

Slechts een maal — en wel bij de paragraaf over beleidsaanbevelingen ten aanzien van de combinatie van huishoudelijke

beslissen of zij betaalde arbeid zal gaan verrichten, alsook
van de ongelijke behandeling van mannen en vrouwen op

en/ of gezinstaken en beroepstaken — wordt, weggestopt in

het terrein van de betaalde arbeid.

een voetnoot, nog opgemerkt: ,,Aangetekend kan hierbij

Volgens de nota is er tegen het midden van de jaren zeventig

worden dat de taak van de vrouw bij het werken buitenshuis

sprake van een heropleving van activiteiten met betrekking

extra zwaar wordt, omdat zij veelal geacht wordt ook de

tot de emancipatie van de vrouw, waarbij de aandacht in

huishoudelijke en/of gezinstaken volledig te blijven vervul-

belangrijke mate uitgaat naar het gebied van de arbeid. Het
besef groeit daarbij ,,dat een verandering van de positie van de
vrouw m.b.t. de arbeid niet goed mogelijk is zonder gelijk-

len. Een andere verdeling van taken tussen mannen en
vrouwen in gezins- of samenlevingsverband zal dan ook van

tijdige veranderingen in de traditionele rolverdeling tussen
man en vrouw op andere terreinen” 8). In het verlengde

gende) en beroepstaken te combineren” 12).

hiervan stelt de nota dat ,,in vele gevallen … de bereidheid

heldere beschrijving geeft van de positie die de vrouw op de

van de man om een deel van (de aan huis gebonden taken)

markt voor betaalde arbeid in Nederland inneemt. Aange-

invloed zijn op de mogelijkheden huishoudelijke (c.q. verzor-

Het voorgaande neemt niet weg dat het SER-advies een

over te nemen voorwaarde (is) voor de vrouw om aan een

toond wordt dat die positie nog steeds relatief ongunstig is ten

wens tot activiteiten buitenshuis gevolg te kunnen geven” en

opzichte van die van de mannen. Zo zijn vrouwen oververtegenwoordigd op de laagste functieniveaus, verdienen vrou-

,,Uitgangspunt voor het te voeren beleid is de overtuiging van
het huidige kabinet dat de maatschappij ieder mens zoveel

wen vaker het minimumloon dan mannen en kennen zij in

mogelijk ruimte behoort te bieden om zich naar individuele

aanleg en voorkeuren een zinvolle en gerechtvaardigde plaats
in de samenleving te verwerven. Een systeem van maatschap-

pelijke rolverdeling dat aan individuen, ongeacht aanleg en
voorkeuren, rollen oplegt op basis van geslacht, is daarmee in
strijd”9).

In de nota worden vervolgens de hoofdlijnen van een te
voeren beleid geschetst, dat uit laatstgenoemd uitgangspunt

voortvloeit, zoals dat in de huidige omstandigheden en gelet
op de overige doelstellingen dient te worden gevoerd. Een

groot aantal maatregelen wordt genoemd die tot doel hebben
te komen tot:
— wijziging van de opvattingen over de rollen van man en
vrouw;
— verbetering van de beroepstoerusting;
— vergroting van de combineerbaarheid van arbeid en gezinstaken;
ESB 1-7-1981

6) Idem, biz. A-7.
7) Overigens stelde de SER in zijn advies van 1966 geen algemene
maatregelen voor die betrekking hadden op vrouwen met jonge

kinderen ,,gezien de huidige opvattingen omtrent de goede vervulling
van de taak van de vrouw in het gezin”; zie SER, Verslag van de 427ste
(. . .) vergadering van de Sociaal-Economische Raad, (. . .) 17 augustus
1979 (. . .), Den Haag, biz. 538, rk.
8) SER, op.cit., 1979, biz. A-8.
9) Idem, biz. A-8 en A-9.

10) Idem, biz. 5. De Commissie Vrouwenarbeid, waarvan in het
gegeven citaat sprake is, was belast met het opstellen van het

concept-advies. Deze Commissie was toentertijd een commissie van
de Raad voor de Arbeidsmarkt. Sinds 1980 is de Commissie
Vrouwenarbeid (inmiddels genaamd Commissie Vrouw en Arbeid)

een rechtstreeks onder de SER vallende commissie.
11) Idem, biz. 12.
12) Idem, biz. 32.

621

verhouding tot de mannen een relatief hoge werkloosheid. De

factoren die debet zijn aan deze nadelige positie van de
vrouwen (en die eigenlijk allemaal wel bekend zijn), worden in
het SER-advies gedetailleerd opgesomd en in drie categorieen
van knelpunten ondergebracht 13):
1. onderwijs en beroepsvoorlichting;

2. de combinatie van beroeps-, huishoudelijke en/of gezinstaken en als gevolg van deze knelpunten:
3. de arbeidsmarkt zelf.

De vele maatregelen die de SER voorstelt ter bestrijding
van deze knelpunten leveren geen verrassingen op. De
voorgestelde maatregelen zijn eerder in ESB aangeduid als
,,welhaast ,,klassieke” (maar niettemin zinnige) suggesties”
14), een constatering waarmee wij kunnen instemmen. Daarbij moeten echter twee kanttekeningen worden gemaakt. In
de eerste plaats worden ,,niet-klassieke” maatregelen — zoals

tijdelijke voorkeursbehandeling, quotering e.d. — niet besproken, laat staan van een oordeel voorzien 15). Het zou met
name interessant zijn geweest wanneer de SER zich zou
hebben uitgesproken over de toepassing van de hierna te
bespreken ..affirmative action”-programma’s, zoals die in de
Verenigde Staten sinds het eind van de jaren zestig worden
gehanteerd 16). Het achterwege blijven van opmerkingen

over tijdelijke voorkeursbehandeling is des te opvallender,
wanneer wordt bedacht dat in de adviesaanvrage de mogelijkheid van een dergelijk instrument expliciet wordt geopperd 17).
Een tweede kanttekening betreft het feit dat niet alleen ten
aanzien van de verdeling tussen mannen en vrouwen van de
onbetaalde huishoudelijke arbeid geen oordeel wordt gegeven

(doordat deze kwestie zoals hierboven is aangegeven in feite
geheel buiten beschouwing is gelaten), maar dat evenmin een

uitspraak wordt gedaan over de gewenste vorm van de
verkorting van de arbeidsduur. Deze beide vraagstukken,

noch mogelijke ,,niet-klassieke” maatregelen zijn opgenomen
in het lijstje van voorgenomen vervolgadviezen, die volgens
de aankondiging betrekking hebben op beloning en sociale

verzekering en arbeidsomstandigheden en -verhoudingen 18).
Het advies van de Emancipatiekommissie

Naar de opvatting van de Emancipatiekommissie zijn ten
aanzien van het emancipatiebeleid drie benaderingen mogelijk 19).
,,1. Een volgend emancipatiebeleid, dat zich beperkt tot het
op afstand volgen van een maatschappelijk ontwikkelingsproces en zich vooral richt op het wegnemen van
reeds knellende formele beperkingen in wetgeving en

Deze drie doelstellingen raken volgens de Emancipatiekommissie een kernpunt waar het in het gehele emancipatiestreven om draait: ,,een fundamentele gelijkheid van vrouwen
en mannen, met een rechtvaardige verdeling van rechten en
plichten, lusten en lasten kan alleen voortkomen uit een
gelijke verdeling over beide seksen van tijd, geld, werk,
kennis, ervaring, macht, aanzien en leefruimte. Het is een
collectief belang en een eis van democratie dat de overheid
vanuit de samenleving opdracht krijgt daarnaar te streven”21).
Overeenkomstig deze opvatting wordt in het advies van de
Emancipatiekommissie niet alleen aandacht besteed aan de
betaalde arbeid maar eveneens aan de onbetaalde arbeid
(zoals huishoudelijke arbeid in enge zin, verzorging en
opvoeding van kinderen, vrijwilligerswerk, sociaal-culturele
en politieke participatie) en ook aan onderwijs en vorming,
inkomen, belastingen, sociale zekerheid en maatschappelijke
infrastructuur. Hoe denkt de Emancipatiekommissie dat de
geformuleerde doelstellingen kunnen worden bereikt. Alvorens tot de beantwoording van die vraag over te gaan wordt in
het advies een nadere uitwerking gegeven aan het startpunt
(,,een principiele gelijkberechtiging van vrouwen en mannen
en (…) een integratie van mannen- en vrouwenrollen in onze
samenleving”) 22) en de maatschappelijke context van het
emancipatiebeleid ten aanzien van arbeid. Wat betreft de
huidige positie van de vrouw met betrekking tot de betaalde
arbeid komt de Emancipatiekommissie tot overeenkomstige
constateringen als de SER. Daarnaast wordt uitvoerig ingegaan op de onbetaalde arbeid. Geconstateerd wordt dat de
economische waarde van de onbetaalde arbeid op het terrein
van het huishouden en de verzorging en opvoeding van
kinderen zeer aanzienlijk is en naar schatting zo’n 30% a 40%
van het nationale inkomen bedraagt23). Tevens wordt de
aandacht gevestigd op het feit dat het dienstverlenende
vrijwilligerswerk voornamelijk door vrouwen wordt gedaan.
Binnen het onbetaalde verenigings-, sociaal-culturele en
politieke werk zijn zowel mannen als vrouwen werkzaam, met
dien verstande dat de mannen sterk zijn oververtegenwoordigd op de niveaus waaraan aanzien of macht kan worden
ontleend 24).
Tot de maatschappelijke context wordt tevens gerekend het
geheel van standpunten van de diverse deelnemers aan de
discussie inzake het emancipatiebeleid ten aanzien van arbeid. Geconstateerd wordt dat uit uitlatingen van deze
deelnemers, waaronder die van de zijde van de overheid,
steeds duidelijker blijkt dat de relatie onderkend wordt die
bestaat tussen de mindere positie van de vrouw en de
verdeling van alle arbeid tussen mannen en vrouwen 25).
Gegeven de in het voorgaande vermelde opvattingen van de

overheidsregelingen.
2. Een voorwaardenscheppend emancipatiebeleid, dat in
zoverre ook probeert in te spelen op veranderingen in de

nabije toekomst in de maatschappelijke positie van
vrouwen en mannen, dat het de condities waaronder die
veranderingen hun beslag krijgen probeert te verbeteren.
3. Een stimulerend emancipatiebeleid, dat vanuit een visie

op de toekomstige positie van vrouwen en mannen
enerzijds de voorwaarden schept om het gewenste eman-

cipatieproces zonder te grote nieuwe knelpunten te doen
verlopen, en anderzijds impulsen durft te geven om
barrieres in de maatschappij op te ruimen, ook als die

bestaan uit instituties en regelingen die de traditionele
positie van vrouwen en mannen bevestigen en veranderingen tegenhouden”.

De Emancipatiekommissie kiest nadrukkelijk voor de
derde benadering. Meer concreet staat zij voor 20):

„— doorbreking van rolbeperkingen;
— inhalen van achterstanden;
—bevorderen van de waardering van eigenschappen en

activiteiten die traditioneel aan het vrouw-zijn toegeschreven worden”.
622

13)
14)
biz.
15)

Zie voor het navolgende idem, biz. 29 e.v.
T. de Bruin, Vrouwen op de arbeidsmarkt, ESB, 8 augustus 1979,
781.
Zie voor voorstellen omtrent dit soort maatregelen die binnen de

EG zijn gedaan: H. R. H. May-Weggen (rapporteur), Verslag van de
Commissie ad hoc voor de rechten van de vrouw over de positie van de

vrouw in de Europese Gemeenschappen. Deel II-Toelichting, EG,

Europees Parlement, Zittingsdocumenten 1980-1981, nr. 1-819/80II,29januari 1981, biz. 70, 71,98 en 99; vergelijk ook D.L. Phillips,

Voorkeursbehandeling voor vrouwen, De Gids, 1979, nr. 1.
16) Zie bijvoorbeeld C. B. Lloyd en R.I.Niem,The economics of sex
differentials, New York, 1979, biz. 290 e.v.; R. K. Winter Jr.,

Affirmative action: the answer to discrimination?, Washington, 1975.
17) SER,, op. cit., 1979, biz. A-27.
18) Zie idem, biz. 5.
19) Emancipatiekommissie, op.cit., biz. 19.
20) Idem, biz. 19.
21) Idem, biz. 19.
22) Idem, biz. 23.
23) Idem, biz. 31; M. Bruyn-Hundt, Femina economica absens. Het
verdonkeremanen van de huishoudelijke arbeid, Intermediair, 8 februari 1980, inz. biz. 23; M. Bruyn-Hundt, Huishoudelijke arbeid en
macro-economic, in: Studium Generate Rotterdam (red.), Economic

van de huishoudelijke arbeid?, Rotterdam, 1980, inz. biz. 97.
24) Emancipatiekommissie, op.cit., biz. 33.
25) Idem, biz. 2.

Emancipatiekommissie wekt het geen verwondering dat de

Emancipatiekommissie ten aanzien van het SER-advies concludeert dat ,,de wezenlijke oorzaak van de verschil/ende
beroepsparticipatie van mannen en vrouwen, n.l. derolverdeling, slechts in een voetnoot in de conclusies en aanbevelingen
is terug te vinden”26). De in 1977 door de regering uitgebrachte Emancipatienota, de EG-richtlijnen, totstandgebrachte en voorgenomen overheidsmaatregelen (zoals die
betreffende de nachtarbeid door vrouwen in de Industrie, de
positie van de vrouw in het stelsel van sociale zekerheid, het

1. ongelijkheden in rechten en plichten tussen verschillende
leefsferen;
2. ongelijkheden in rechten en plichten binnen elke leefsfeer.
Naar de opvatting van de Emancipatiekommissie is de
eliminatie van het tweede type ongelijkheden in elke voorgestelde oplossing mogelijk. Voor de eliminatie van het eerste

type van ongelijkheden is dat evenwel niet het geval. De
ongelijkheden tussen de leefsferen zijn als gevolg van de totaal
verschillende voorwaarden waaronder de deelname in de

onderwijsbeleid en de positie van de oudere ongehuwden die

verschillende leefsferen plaatsvindt zelfs nooit volledig weg te

betaalde arbeid verrichten) passeren de revue. Het huidige

werken, aldus de Emancipatiekommissie. Zij komt dan ook
tot de conclusie dat slechts een zo gelijk mogelijke participatie
van mannen en vrouwen in elk van de afzonderlijke levenssferen de aangewezen oplossing kan vormen. Dat wil zeggen dat

regeringsbeleid wordt aangemerkt als symptoombestrijding
(bij voorbeeld via het mogelijk maken van rolwisseling en

betaalde deeltijdbanen voor met name gehuwde vrouwen),
doordat niet wordt gestreefd naar een fundamentele herverdeling van alle arbeid met de bijbehorende maatschappelijke
reorganisatie 27).
In het advies van de Emancipatiekommissie worden zeven

in beginsel voor de lange termijn wordt gekozen voor ,,een

voorstellen geevalueerd die in de afgelopen jaren zoal naar

,,1. algemene verkorting van de arbeidsdag tot vijf uur;

herverdeling van bezigheden, waarbij collectieve voorzieningen een essentiele voorwaardenscheppende rol vervullen”
31). Concreet komt dit neer op 32):

voren zijn gebracht om een oplossing te bieden voor het
probleem van de ongelijke maatschappelijke positie van
mannen en vrouwen 28). Bij deze evaluatie worden drie

2. compensatie van inkomensderving en directe kosten
verbonden aan het grootbrengen van kinderen; verzelfstandiging in het stelsel van belastingheffing en sociale

criteria gehanteerd 29):
a. de organisatie van de produktie mag geen ongelijke

zekerheid;
3. uitbreiding van de voorzieningen ten behoeve van huis-

taakverdeling bevorderen of afdwingen in de betaalde
noch de onbetaalde sector;
b. oplossingen moeten zo uitwerken dat ook inkomen en

sociale zekerheid gelijk over mannen en vrouwen zijn

houding en kinderverzorging”.
Zolang nog geen sprake is van een algemene verkorting van

de betaalde arbeidstijd per dag kan de uitbreiding van het
aantal betaalde deeltijdbanen onder de hierboven vermelde

verdeeld;
c. wanneer oplossingen gepaard gaan met negatieve effecten
voor bepaalde groepen, dan moeten deze in redelijkheid
door hen te dragen zijn.

voorwaarden een nuttige bijdrage leveren aan het dichterbij
brengen van de emancipatiedoelstelling.
De aanbevelingen die de kommissie doet ten aanzien van

Als toelichting op laatstgenoemd criterium wordt genoemd

onderwijs en beroepenvoorlichting en de positie van de vrouw

dat het onjuist zou zijn om op dit moment bij voorbeeld alle

alimentatie of de AWW af te schaffen, omdat thans niet is
voldaan aan de voorwaarde van economische zelfstandigheid
van alle vrouwen.
De zeven voorstellen waarvan in het advies van de Emancipatiekommissie de voor- en nadelen worden besproken, zijn
de volgende:
— rolwisseling, waaronder wordt verstaan dat de man zich

geheel of voornamelijk bezighoudt met het huishouden en
de kinderverzorging en de vrouw door middel van het

verrichten van betaalde arbeid het geldelijke inkomen
verdient;

— het wegnemen van met name wettelijke belemmeringen,
die de keuzevrijheid van de gehuwde vrouw beperken;
— het creeren van meer mogelijkheden om betaalde deeltijdarbeid te verrichten;
— het verkorten van de betaalde arbeidstijd tot vijf uur per

dag voor iederen;
— het collectiveren van bepaalde categorieen van onbetaalde
bezigheden op het gebied van het huishouden en de
kinderverzorging, waardoor vrouwen beter in staat worden gesteld te participeren op de markt voor betaalde
arbeid;
— het invoeren van een verzorgingsloon, d.w.z. de toeken-

ning van een financiele vergoeding en daaraan gekoppelde
eigen aanspraken op sociale zekerheid voor degenen die
tot op heden onbetaalde huishoudelijke en verzorgende
arbeid voor zich zelf en anderen verrichten;

— het invoeren van een ooievaarsregeling; deze vormt in feite
een variant op het verzorgingsloon: alleen voor het verzorgen en opvoeden van kinderen wordt een financiele
beloning verstrekt.
Ten einde de vraag te beantwoorden welke van deze zeven

naar voren gebrachte voorstellen dient te worden gekozen,
geeft de Emancipatiekommissie een nadere precisering van

haar emancipatiedoelstelling 30). Twee verschillende vormen
van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen dienen te
verdwijnen:
ESB 1-7-1981

binnen het gebied van de betaalde arbeid lopen vrijwel
parallel aan die welke door de SER naar voren zijn gebracht.
Maar in tegenstelling tot het SER-advies besteedt het advies
van de Emancipatiekommissie ook aandacht aan praktische
toepassingen van tijdelijke voorkeursbehandeling. In de
eerste plaats wordt ten aanzien van de toelating tot onderwijs-

vormen die een beperkte toelatingsmogelijkheid kennen en
waarin een bepaalde sekse sterk is ondervertegenwoordigd,

voorgesteld een percentage van de beschikbare opleidingsplaatsen van bij voorbeeld 40 te reserveren voor de tot deze
sekse behorende, voldoende gekwalificeerde kandidaten 33).
Hierbij tekenen wij aan dat een dergelijke tijdelijke voorkeursbehandeling een verderstrekkende inhoud heeft dan de

vorm van tijdelijke voorkeursbehandeiing die reeds thans niet
ongebruikelijk is.
Twee typen van voorkeursbehandeling kunnen worden
onderscheiden. De gebruikelijke vorm (type l)houdtindatbij

gelijke kwaliteiten de voorkeur wordt gegeven aan een vrouw.
De vraag is in hoeverre een dergelijke tijdelijke voorkeursbehandeling meer is dan een loze kreet. Komen tijdens een

sollicitatieprocedure ooit kandidaten naar voren van precies
dezelfde kwaliteit? De door de Emancipatiekommissie voorgestelde vorm van voorkeursbehandeling (type 2) komt er op
neer dat bij aanwezigheid van voldoende op zich zelf gekwalificeerde vrouwelijke kandidaten deze kandidaten alien worden
toegelaten voor zover het quotum daartoe toereikend is, ook
al vallen beter gekwalificeerde mannelijke kandidaten daar-

door eventueel af.
Als tweede praktische toepassing van een tijdelijke voor-

26)
27)
28)
29)

Idem, biz. 39; zie ook biz. 2.
Idem, biz. 2 en 38-39.
Idem, biz. 63-71.
Idem, biz. 2 en 62-63.

30) Idem, biz. 71.

31) Idem, biz. 72.
32) Idem, o.a. biz. 3.
33) Idem, biz. 121-122; zie ook biz. 92 en 124.
623

keursregeling wordt voorgesteld om (overeenkomstig de in
de Verenigde Staten gangbare ..affirmative action”-programma’s) bij het verlenen van overheidsopdrachten, -steun en
—subsidies aan bedrijven en instellingen voorwaarden te stellen ten aanzien van het aantal en de aard van de arbeids-

plaatsen en aan de verdeling daarvan over mannen en
vrouwen 34).
Wat is een geemancipeerde arbeidsverdeling?

In welke mate valt nu te verwachten dat de voorgestelde
maatregelen bijdragen aan het dichterbij brengen van een
geemancipeerde arbeidsverdeling? Alvorens nader op deze
vraag in te gaan, dient te worden aangegeven hoe een

dergelijke arbeidsverdeling er uit ziet. Ons standpunt luidt als
volgt35). Wat de aangeboren eigenschappen betreft, is er
slechts een kenmerk dat relevant zou kunnen zijn voor de

arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen, namelijk het
vermogen van vrouwen kinderen te baren en te zogen.
Historisch gezien lijkt het niet onaannemelijk dat hieraan de
arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen kan worden

toegeschreven 36). Voor de huidige postindustriele samenleving kan worden gesteld dat deze arbeidsverdeling haar

oorspronkelijke grondslag heeft verloren. Als gevolg van de
economische en technische ontwikkeling zijn de fysieke
beperkingen die samenhangen met de zwangerschap en

lactatieperiode nauwelijks nog relevant voor de arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen. Gegeven het betrekkelijk
lage geboortecijfer en de lange gemiddelde levensduur vormt
de betreffende periode slechts een fractie van het totale leven
van een vrouw.
Hieruit volgt als uitgangspunt van het beleid dat in onze
samenleving het biologische onderscheid tussen mannen en
vrouwen kan worden geacht niet relevant te zijn voor de
arbeidsverdeling tussen de beide seksen. Dit uitgangspunt
stelt ons in staat de doelstelling dat moet worden gestreefd
naar een geemancipeerde arbeidsverdeling als volgt nader te
concretiseren: er moet worden gestreefd naar een arbeidsverdeling waarbinnen mannen en vrouwen gelijke posities
bezetten. En met ,,gelijke posities” bedoelen we ,,dezelfde
posities” en niet ,,verschillende maar gelijkwaardige” posities 37). Wanneer het geslacht voor de bezetting van de binnen
de arbeidsverdeling te onderscheiden posities een niet-relevant criterium vormt, overeenkomstig hetgeen hierboven is
aangegeven, dan dient het evenveel verwondering te wekken
wanneer een bepaalde positie overwegend door personen
van een bepaald geslacht wordt bezel als wanneer een bepaalde positie overwegend wordt bezel door personen die
alien voldoen aan een ander ten aanzien van de arbeidsverdeling irrelevant criterium, bij voorbeeld het hebben van
een bepaalde haarkleur.
In hoeverre komen de door de SER en de Emancipatiekommissie ten aanzien van de arbeidsverdeling tussen mannen en
vrouwen gehanteerde emancipatiedoelstelling overeen met
die welke door ons werd gegeven. Ter verduidelijking van het
standpunt van de SER is het handzaam de volgende drie
aspeclen van de arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen
te onderscheiden:
— het verschil in deelname van mannen en vrouwen aan
respectievelijk de belaalde en de onbelaalde arbeid;
— de arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen op het
gebied van de betaalde arbeid;
— de arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen op het
gebied van de onbetaalde arbeid.
De SER lijkt een voorstander van een streven naar
gelijkheid wat betreft de bezetting van de posities met
betrekking tot het eerste en hel tweede aspect; met betrekking
tol het derde aspect wordt, zoals we eerder hebben aangegeven, geen uitspraak gedaan. Ten aanzien van de eerste twee
aspecten zegt de SER dat ,,in geval van aansielling, promotie,
ontslag e.d. niet mag worden gediscrimineerd op grond van
geslacht of burgerlijke staat, maar slechts gelet mag worden
624

op objeclieve kenmerken als genoten opleiding, verworven
ervaring, praktische geschiklheid, vereiste gezondheidstoesland e.d.” 38). De SER spreekt in dit verband van ,,gelijke
kansen in het arbeidsproces zelf’ en stelt vast dat de toegang
lol de beroepsarbeid niel alleen daarvan afhangt, maar ook
van voorwaarden daarbuiten, zoals de verdeling van huishoudelijke laken, kinderopvangmogelijkheden e.d. 39). Ook

wordl in het SER-advies gesproken van ,,Gelijke aanspraken
op arbeid voor mannen en vrouwen onder gelijke voorwaarden” 40). Voor wie in verband met het verrichten van
huishoudelijke werkzaamheden een voorkeur heeft voor het
verrichten van belaalde deeltijdarbeid of voor afwijkende

arbeidstijden dient daartoe in toekomstige regelingen van de
arbeidstijd de ruimte te bestaan. ,,De Raad denkt hierbij aan

gelijke rechten voor mannen en vrouwen, voor gehuwden en
alleenstaanden in gelijke siluaties”41).
Het standpunt van de Emancipatiekommissie houdt een

streven in naar gelijkheid wat belreft de bezetting van de
posities met betrekking tot elk van de drie onderscheiden

aspecten: ,,een fundamentele gelijkheid van vrouwen en
mannen, met een rechtvaardige verdeling van rechten en
plichten, lusten en laslen kan alleen voortkomen uit een
gelijke verdeling over beide seksen van tijd, geld, werk,
kennis, ervaring, macht, aanzien en leefruimte” 42).

Zesde doelstelling van economische politiek

De in de voorgaande paragraaf geformuleerde doelstelling
staat niet los van andere door de overheid gehanleerde
beleidsdoelstellingen. De uiteindelijke doelstelling van het
sociaal-economische beleid kan worden geformuleerd als: het
vergroten van de maalschappelijke welvaart. Welvaart moel

daarbij niel worden opgevat in de (enge) zin dat de omvang
van de via de markt lopende produktie van goederen en

diensten bepalend is voor het welvaartspeil, maar in de
(ruime) zin dat welvaart staat voor door schaarse, alternatief

aanwendbare middelen verkregen behoeflebevrediging43).
Ter operalionalisering van deze vage omschrijving zijn door
de Sociaal-Economische Raad een vijftal doelstellingen van

het sociaal-economische beleid geformuleerd, die ook thans
nog worden gehanteerd 44):

1. volledige werkgelegenheid;
2.
3.
4.
5.

stabiel prijsniveau;
evenwichtige betalingsbalans;
rechtvaardige inkomensverdeling;
redelijke groei van de economie.
Een van de schaarse alternatief aanwendbare middelen is
de factor arbeid. Evenals de andere middelen dient ook deze

factor uit oogpunt van een streven naar maxitnale welvaart zo
goed mogelijk te worden benut. In dat kader past geen
34) Idem, biz. 94, 99, 101, 115 (met betrekking tot het vrijwilligers-

werk) en 125.
35) Zie ook J. J. Siegers, Ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op de
arbeidsmarkt, Lezing ten behoeve van de serie ,,Vrouw en Arbeid”
van het Studium Generale van de Rijksuniversiteit te Groningen,
11 november 1980 (eveneens, onder dezelfde titel, te verschijnen in:
Sociaal Maandblad Arbeid, 1981).

36) Idem.
37) Vergelijk E. M. Byrne, Gelijkheid van onderwijs en opleiding voor
meisjes (leeftijdsgroep 10-18 jaar), Brussel, 1978, biz. 10, 23-25.
38) SER, op.cit., 1979, biz. 12.
39) Idem, biz. 12.
40) Idem, biz. 13.

41) Idem, biz. 13.
42) Emancipatiekommissie, op.cit., biz. 19.
43) Vergelijk bij voorbeeld: J. van den Doel en A. Heertje, Woord
vooral, in: P. Hennipman, Welvaartstheorie en economische politiek,
Alphen aan den Rijn/Brussel, 1977, biz. 10.
44) Zie bijvoorbeeld C. Westrate, Economic policy in practice: the
Netherlands 1950/1957, Leiden, 1959, biz. 3 e.v.; J. Beishuizen e.a.,
De magische vijfhoek, Den Haag, 1969, inz. biz. 9; SER, Rapport
inzake structuurpoliliek, Den Haag, 1969, biz. 4. Voor een afdoende

bestrijding van het idee pm leefbaarheid als afzonderlijke zesde
doelstelling op te nemen, zie. L. Hoffmann, Zesde doelstelling, ESB,
8maartl972, biz. 225.

discriminatie op grond van een kenmerk dat voor een optimale allocatie van produktiefactoren niet relevant is, zoals
geslacht 45). Aan de vijf traditionele doelstellingen dient
dan ook als zesde doelstelling te worden toegevoegd:
6. gelijkheid tussen mannen en vrouwen binnen de maat-

schappelijke arbeidsverdeling.
In beginsel kan deze zesde doelstelling worden opgevat als

een afgeleide van de algemene doelstelling: gelijkheid tussen
(volwassen) personen binnen de maatschappelijke arbeidsverdeling. De vraag kan dan ook worden gesteld of niet even
zovele doelstellingen kunnen worden toegevoegd als er
groepen zijn die binnen de maatschappelijke arbeidsverdeling
worden gediscrimineerd. Twee kanttekeningen lijken hierbij
op hun plaats. In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat

het probleem van de achterstandsituatie van de vrouw in de
woorden van de Emancipatiekommissie ,,ondanks alle kenmerken van een minderheidsprobleem, niet soortgelijk is aan
het probleem van andere gediscrimineerde groepen. Het
betreft hier immers noch een numerieke minderheid, noch een

geografisch, ethnografisch of economisch/sociaal afgescheiden groep” 46). In de tweede plaats zijn het niet slechts de

vrouwen die een achterstand hebben. Ook de mannen hebben
dat, bij voorbeeld binnen het terrein van de verzorging en de
opvoeding van de kinderen. De geformuleerde doelstelling
beoogt niet slechts de verbetering van de positie van de
vrouwen binnen de maatschappelijke arbeidsverdeling, maar

ook de verbetering van de positie van de mannen daarin. Ze
heeft derhalve betrekking op de gehele bevolking.

De toevoeging aan de vijf traditionele doelstellingen van de
gelijkheid van mannen en vrouwen binnen de maatschappelijke arbeidsverdeling als zesde doelstelling is om ten minste

twee redenen zinvol. In de eerste plaats wordt daardoor voor
degenen die zich bezighouden met de verwezenlijking van
deze zesde doelstelling benadrukt dat er ook nog vijf andere
doelstellingen zijn, waarmee rekening moet worden gehou-

den. En in de tweede plaats wordt voor degenen die zich
bezighouden met de verwezenlijking van een of meer van de

eerste vijf doelstellingen benadrukt, dat er ook nog een zesde
doelstelling is waarmee rekening moet worden gehouden.
Het zal duidelijk zijn dat de zesde doelstelling, zoals die in

het voorgaande is geformuleerd, niet van de ene op de andere
dag bereikbaar is. Een niet ongebruikelijke reactie is dan het

verwerpen van deze doelstelling daarom — met name in
economisch moeilijke tijden. Volledige verwezenlijking van

de vijf traditionele doelstellingen is evenwel ook niet van de
ene op de andere dag mogelijk. Hoewel ieder het daarover
eens is, wordt toch in dat geval niet geconcludeerd dat deze
doelstellingen maar terzijde moeten worden gelegd. De
toevoeging van de zesde doelstelling van het sociaal-economi-

sche beleid heeft daarom als belangrijkste gevolg dat de vraag
of er naar gelijkheid van mannen en vrouwen binnen de

maatschappelijke arbeidsverdeling moet worden gestreefd
wordt vervangen door de vraag hoe de gelijkheid van mannen
en vrouwen binnen de maatschappelijke arbeidsverdeling zo

goed mogelijk kan worden verwezenlijkt.
Sommige van de zes doelstellingen liggen in elkaars

verlengde. Zo vergemakkelijkt een flinke groei van de economic de verwezenlijking van volledige werkgelegenheid. Ande-

re doelstellingen kunnen daarentegen met elkaar concurreren. Zo kan een streven naar volledige werkgelegenheid
afbreuk doen aan de doelstelling van een stabiel prijsniveau.
De toevoeging van de zesde doelstelling doet de vraag rijzen:
hoe verhouden deze zesde doelstelling en de overige doelstellingen zich tot elkaar. Dit vraagstuk zulle’n wij behandelen in
het tweede deel van dit artikel dat volgende week in ESB

verschijnt.
C. K. F. Nieuwenburg
J. J. Siegers
45) J. J. Siegers, Enkele kenmerken van vrouwen in mannenberoepen, Intermediair, 13 februari 1981, biz. 55.
46) Emancipatiekommissie, op.cit., biz. 22.

ESB 1-7-1981

Auteurs