Na het Deense ‘nej’
A. Szdsz
Het Deense ‘nej’ tegen het Verdrag van Maastricht plaatst zowel
Denemarken als Europa voor problemen. De argumenten voor een
verdergaande integratie zijn nog
steeds van kracht:
• de voortgaande Internationale
financiele vervlechting maakt een
monetaire besluitvorming op het
Europese vlak wenselijk, met inspraak van alien die aan hun verplichtingen voldoen;
• de Duitse eenwording maakt
een verankering van het verenigde Duitsland in West-Europa urgent zolang dit (nog) wederzijds
wordt nagestreefd;
• door ‘verdieping’ kan de Europese Gemeenschap een kern vormen waar omheen
een breder Europa zich kan scharen; dreigende instabiliteit, aangewakkerd door een vacuum in Centraal-Europa, wordt zo tegengegaan.
De regeringen van de overige elf, met Kohl en Mitterrand voorop, hebben dan ook al laten weten dat
zij Maastricht willen doorzetten. Als de overige elf
het verdrag inderdaad goedkeuren, zou men in drie
richtingen kunnen denken om dit te bereiken.
Gepoogd kan worden Denemarken alsnog over de
streep te trekken. Politick is een nieuw referendum
alleen denkbaar in een nieuwe situatie; ratificatie
door de elf zal door de Denen vermoedelijk niet zo
worden gezien. Heronderhandelingen over de inhoud van het verdrag wel, maar die zouden een
doos van Pandora openen waar weinigen voor voelen, en trouwens, waarover precies moet men onderhandelen? Blijft over heronderhandeling over het
protocol, dat bij het verdag hoort en Denemarken al
het recht geeft om straks bij de beslissing om de
EMU te starten (de zogenaamde derde fase), niet
mee te doen. Een nieuw protocol zou, om de Denen over de streep te trekken, ruimer moeten zijn
en ook betrekking moeten hebben op de andere ‘pijlers’ van het verdrag, zoals die over een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.
Men kan ook een tegengestelde weg inslaan met de
stelling dat het niet aangaat dat een land elf andere
belet een nieuw verdrag te sluiten. Het Verdrag van
Maastricht zou dan een verdrag van elf moeten worden. Zonder Deense medewerking is die weg zowel
juridisch als politick hoogst gecompliceerd. Naar
vorm zou het Verdrag van Maastricht, dat nu opgesteld is als een wijziging van het Verdrag van Rome,
moeten worden herschreven. Inhoudelijk mag het
er niet mee in strijd komen. Als ‘oplossing’ voor
deze problemen wordt wel de mogelijkheid geopperd Denemarken, als het Maastricht blijft afwijzen,
uit de EG te zetten of te vragen uit te treden. Dit is
niet een mogelijkheid waarin het Verdrag van Rome
voorziet. Het is dan ook verre van zeker of alle elf
bereid zouden zijn een dergelijke weg te gaan. De
Britten zouden grote problemen zien. En ik sluit
niet uit dat ook kleine landen, hoe graag zij Maastricht ook willen, zich zullen afvragen of het wel
hun belang is er aan mee te werken een eerder gesloten verdrag te negeren als dat zo uitkomt: juist
hun belang is dat verdragen worden nageleefd.
Deze weg is dan ook moeilijk begaanbaar en is
hoogstens een ultimum remedium.
Dan is er nog een derde richting: het Verdrag van
Maastricht in de elf te ratificeren om zo duidelijkheid te geven over het einddoel, en verder te doen
wat mogelijk is zonder dat het verdrag van kracht
geworden is. Wat de EMU betreft zou in 1994 de
tweede fase beginnen, zonder soevereiniteitsoverdracht, maar met een nieuwe instelling: het Europees Monetair Instituut. Dat zou een institionele wijziging zijn die op grond van artikel 102A van het nu
bestaande Verdrag verdragswijziging vereist. Dat
kan dus niet. Maar in wezen zou het EMI geen taken
krijgen die het huidige Comite van presidenten van
centrale banken niet zou kunnen vervullen als men
dat met zijn alien wil. Dit betekent verlenging van
de huidige eerste fase. Wie dat ervaart als vertraging
moet wel bedenken dat van de convergentie die grotendeels in de eerste fase had moeten worden verwezenlijkt en die vereist is om een munt mogelijk te
maken nog niet zo veel terecht is gekomen.
De komende tijd zou niet slechts moeten worden benut om de noodzakelijke convergentie alsnog te bereiken, maar tevens om ons nu al te verdiepen in de
nadere uitwerking van iets dat anders bij de “verbreding’ actueel was geworden: het vraagstuk van meer
snelheden. Het nee van de Denen is niet gericht tegen de Europese Gemeenschap en de daarbij behorende interne markt, waarvan zij deel uitmaken en
dat willen blijven doen, iets waartoe het Verdrag van
Rome hun het recht geeft. Wat zij niet willen is zich
binden aan verdergaande integratie. Men zou kunnen betogen dat het Verdrag van Maastricht hen daar
in feite toch al niet toe zou binden. Maar misschien
is er bij de Denen behoefte aan meer duidelijkheid
dat zij kunnen blijven volstaan met de status quo, terwijl zowel de Economische en Monetaire Unie als de
Politieke Unie optics zijn die zij later alsnog kunnen
kiezen. En misschien is die mogelijkheid ook voor
toekomstige leden aantrekkelijk. Het zou een formalisering betekenen van meer snelheden, waarvan
men toch al kon weten dat alleen zo een munt in
deze eeuw denkbaar zou zijn. Dat heeft gevolgen
voor de tekst van Maastricht maar toetreding van
nieuwe leden vergt in ieder geval aanpassing.
Het is geen oplossing die hier wordt aangedragen,
het zijn mogelijkheden die worden opgesomd, ieder
met haar eigen bezwaren. Het Deense ‘nej’ plaatst
Europa voor politieke problemen, die politieke oplossingen vergen.
De auteur is directeur van de Nederlandsche Bank en hoogleraar Europese Studies aan de Universiteit van Amsterdam. Deze beschouwing is geschreven op verzoek van de
redactie van ESB.