Ga direct naar de content

Het CPB en de toekomst

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 10 1992

Met CPB en de toekomst
Het CPB-rapport Scanning the future gaat nog niet vergenoeg. Graag

meer aandacht voor de interactie tussen overheid en markt, voor Porter en voor visionaire stromingen.
De publikatie van het CPB-rapport
Scanning the Future is een belangrijke gebeurtenis. Ten eerste erkent
het CPB dat er geen eenduidige en
onbetwiste economische ontwikkelingstheorie bestaat en dat elke voorspelling, zeker op de middellange
termijn, mede daarom niet veel meer
kan zijn dan een plausibel verhaal.
Daarnaast is het belangrijk dat het
CPB de discussie over scenario’s op
de middellange termijn stimuleert en
perspectieven en parameters aanlevert met de hulp waarvan men die
discussie kan structureren. Het Planbureau komt daarmee verder dan de
klassieke kwantitatieve prognoses
met optimistische en pessimistische
varianten op basis waarvan de meeste beleidsmakers dan het alternatief
dat daar net tussen zit als ‘veilig’ uitgangspunt nemen. De scenario’s in
Scanning the Future daarentegen zetten aan tot denken in plaats van het
denken uit te schakelen door een
dergelijke veilige ‘middenprognose’
aan te bieden.
Mijn enige zorg is dat de afstand tussen de scenario’s en de situatie in
de verschillende bedrijven en sectoren wellicht nog te groot is. Ik ben
dan ook benieuwd naar de uitgave
waarin, in het Nederlands, voor drie
van de vier scenario’s de vertaling
naar de Nederlandse situatie wordt
gemaakt.
Ik vind het ook nogal flauw dat
H.W. de Jong in de £SBvan 13 mei
in dit verband snerend spreekt over
de strategische besluitvormers van
ondernemingen die bij de CPB-psychologen op de bank moeten. In de
sectorstudies die we bij STB-TNO
uitvoeren, ervaren we steeds weer
dat ondernemers – zeker in de kleinere ondernemingen – moeite hebben om boven het korte-termijnperspectief uit te komen en buiten de
klassieke patronen te denken over
strategieen op de middellange termijn. Mijn gevoel is eerder dat het
CPB de nieuwe uitdagingen, waarvoor het bedrijfsleven alleen al het
komende decennium staat en waar-

bij de traditionele aanpak van de Nederlandse ondernemers (sterke korte-termijnhandelsaanpak, improvisatietalent, incrementele innovatie,
nadruk op kostenbenadering, weinig constructieve samenwerking)
niet meer toereikend dreigt te zijn,
nog niet pregnant genoeg onderstreept.
Binnen deze positieve appreciatie
wil ik toch enkele kritische opmerkingen maken over het CPB-rapport.
Ik zeg achtereenvolgens iets over de
drie economische perspectieven in
het rapport, de relatie daarvan tot
Porter, en de wijze waarop de scenario’s gepresenteerd worden.

De perspectieven
In het tweede hoofstuk van het rapport worden drie economische perspectieven gepresenteerd van waaruit men economische ontwikkeling
kan begrijpen: het evenwichtsperspectief, het coordinatieperspectief
en het vrije-marktperspectief. Deze
worden met elkaar samengebracht
in een ‘welvaartscirkel’ (biz. 46),
waaruit blijkt dat de perspectieven
elkaar in zekere mate overlappen.
Bij het regio-overzicht wordt dan telkens geevalueerd aan welk perspectief het in een bepaalde grote regie
ontbreekt. Dit is inderdaad in sterke
mate eclectisch en doet denken aan
het ‘impurity principle’ dat de neo-institutionele econoom Hodgson enkele jaren geleden verdedigde . Geen
enkele reguleringsvorm is ideaal, het
komt erop aan de goede mix te vinden. H.W. de Jong verzet zich in zijn
bespreking tegen deze eclectische
benadering, maar naar mijn gevoel
gaat het CPB op dit punt juist nog
niet ver genoeg.
De drie economische perspectieven
worden iets te veel aan economische
scholen opgehangen (respectievelijk
1. G. Hodgson, The democratic economy,
Penguin, Harmondsworth, 1984, biz. 85-

109; Idem, Economics and institutions,
Polity Press, Cambridge, 1988, biz. 167171,254-262.

de neo-klassieke, de keynesiaanse
en de Oostenrijkse). Daarbij komen
de verschillen tussen de eerste en de
laatste nauwelijks uit de verf. Dat
komt volgens mij omdat ze op theoretische wijze tegenover elkaar gezet
worden en dan ligt het verschil tussen die scholen met name op het
punt van het mensbeeld dat ze hanteren: de rationele, alleswetende
homo economicus versus de enterpreneur die beperkte kennis heeft,
maar genoodzaakt is beslissingen te
nemen. In de praktijk maakt dat

evenwel niet zoveel uit:

Tabel 2. Bescbermend versus dynamiserend beleid van de overheid ten aanzien van de verscbillende elementen van Porters diamant

Beschertnend

voordelen (arbeid,
ttaj, rjelastingvoordeleil,

aan bod.
Zelf wil ik die interactie juist onderstrepen. Bepaalde vormen van overheidsregulering funderen de werking van de markt, andere versterken ze, nog andere reglementeren
ze, weer andere beperken ze en de
meest radicale schakelen ze uit. Als
de eerste vormen van overheidsregulering ontbreken zullen ondernemers al snel proberen zelf de werking van de markt uit te schakelen
via vormen van ‘private regulering’
(kartels, collusie). Soms reglementeren de ondernemingen de marktwerking ook via onderling afgesproken
kwaliteitsnormering, verticale prijsafspraken, en dergelijke. In dat geval
wordt soms over zelfregulering gesproken. Enkele jaren geleden heb
ik in dit verband een dubbel continuum van reguleringsvormen ontwikkeld, zie label 1 .

gen van een gespecialiseerd, •
hoogwaardigproduktiemilieu:

•::|»fasidies> ••: •. . v^C”‘.

sen

* Thuismarkt

beide scho-

len zijn voor zo veel mogelijk regulering via de markt en zo weinig mogelijk actieve overheidsinterventie.
Door de perspectieven van de drie
scholen in een cirkel te plaatsen
komt de interactie tussen vormen
van overheidsregulering en de werking van de markt ook onvoldoende

DfnaHtiserend

reServeren overheidsbfestellingen wrjw hetijinnenlandse bedrijfeleven
n miie»*eisen,
tenzij de2e,diefteR om bui-

* Netwerken

i beschermend
industriebeleid

gees hulp aan crisissectoren
bevorderen van constructieve
samenwerking tussen uitbesteders en toeleveranciers
-:.•:•.,.•

• Economische tolerant kartelbeleid

• – ,

‘,

“9

-T

, .: , •

“.’,’•, ,

streng mededingingsbeleid

orde
psotectionisaie
stimuleren van een
kostencultuur
Porter
Een dergelijke benadering laat, denk
ik, ook helderder de interactie zien
tussen vormen van overheidsregulering en regulering via marktpartijen
dan de welvaartscirkel van het CPB.
Overheidsapparaten zijn zo complex
geworden, dat ze in de verschillende
landen voortdurend een mix van reguleringsvormen hanteren, waarvan
het totaaleffect niet erg eenduidig en
coherent is. Vandaar dat Porter in

PuMfeke fegulering

strikt noodzakelijke publiek
ordenende regulering V&
publ. funderende regulering
‘ ; *->! ‘?•<: f;«t ;•-.- • •-,>-;;• . – • • . , • . ‘ – • ‘ • • “

mededingingsbeleid

publ. ordenende regulering

• reglementering • : • •
•* structuurbeteid

Pto^a^’f-^

Internationale open
aanbesteding
hoge kwaliteitsr en milieueisen, consumentenbescherming

tenlandse concurrenten
buiten de deur te houden

Tabel 1. Economise be reguleringsvormen

Gereglementeerde zelfregulering
markt
vt.-•!-:• ,•?

overheidsbestellingen met
kwalitatief hoge eisen in

publ. planmatige
regulering

vrijhandel
stimuleren van een
difFerentiatiecultuur
zijn Competitive advantage of nations benadrukt dat de onderliggende logica van alle vormen van overheidsoptreden zo belangrijk is3. Is
die beschermend of dynamiserend?
Het lijkt me dan ook nonsens te beweren, zoals het CPB-rapport doet
(biz. 51), dat Porter maar beperkte
aandacht besteedt aan de rol van de
overheid. In het genoemde boek beslaat het hoofdstuk over overheidsbeleid 65 pagina’s en reeds daarvoor
benadrukt Porter dat juist door aandacht te hebben voor de positieve of
negatieve invloed van de overheid
op elk van de diamantfactoren “[a]
far broader array of public policy options and outcomes is possible than
is normally explored” (biz. 128).
2. De oorspronkelijke versie staat in mijn

Gereguleerd staal. Nationale en Internationale regulering van de Westeuropese
staalindustrie 1750-1950, Nijmegen,
1988,
biz. 32. Regulering wordt in deze
benadering (zoals in de Franse regulatieschool) eerder als ordenings- of allocatiedan als sturingsvorm gezien. Vandaar bij
voorbeeld ‘anonieme regulering’ voor regulering via de markt.
3. M.E. Porter, Competitive advantage of
nations, The Free Press, New York, 1990;
D. Jacobs, De concurrentievoordelen van
landen, ESB, 30 mei 1990,
biz. 501.

In een recent rapport heb ik die mo-

gelijk negatieve versus positieve, of
beschermende versus dynamiserende rol ten opzichte van elk van Porters diamantfactoren volgens label 2
samengevat .
Ik heb de indruk dat het CPB in zijn
beschrijvingen het coordinatieperspectief associeert met beschermend overheidsingrijpen en het
vrije-marktperspectief met wat hier
een dynamiserende opstelling
wordt genoemd. Het evenwichtsperspectief zou dan een kunnen zijn

met zo weinig mogelijk overheidsinterventie, met het risico dat de on-

dernemingen zelf de markt dichttimmeren. Ik denk dat een dergelijke,
dichter bij de economische praktijk
staande formulering van de perspectieven geholpen zou hebben om de

verschillen ertussen duidelijker te
maken.

Niet ver genoeg
Wat de presentatie van de trends en
de scenario’s betreft, vind ik dat het
rapport niet ver genoeg gaat, niet visionair genoeg is. Bij de trends worden zaken als individualisering genoemd, maar dat dit consequenties
heeft voor strategieen van ondernemingen (kosten- versus differentiatie-

strategie) wordt niet verduidelijkt.
En dat terwijl de te lage profilering
van het Nederlandse produktenpak-

ket steeds meer als problematisch
wordt ervaren. Bij de technologische
trends wordt de toenemende mate
van strategische samenwerking genoemd, maar dat alle mogelijke vormen van ‘networking’ daarbij de gro-

te uitdaging vormen voor ondernemingen, ook de kleinere, blijft
praktisch onbesproken . Aan de

boeiende discussies over integrerende concepten, nieuwe ‘techno-economische paradigma’s’ die in de
plaats moeten komen van het naoorlogse ‘fordistische’ groeimodel met
zijn energie-extensieve massaproduktie en -consumptie binnen een
neo-corporatistisch en keynesiaans
kader, besteedt het Planbureau – op
een enkele voetnoot na – veel te weinig aandacht.
Het enige alternatieve, algemene
concept dat aan een scenario ten
grondslag ligt, is duurzame ontwikkeling in het ‘balanced growth’-scenario. En natuurlijk is het mooi dat
het meest ecologische scenario ook
als het aantrekkelijkste uit de bus
komt. Het CPB vertelt daarbij weliswaar dat in de ontwikkelde landen
in dit scenario een ontkoppeling van
economische groei en energieverbruik plaatsvindt (biz. 203), maar
wat dit concreet betekent in termen
van veranderingen in produktie- en
consumptiepatronen wordt niet toegelicht. Meer in het algemeen: wordt
ecologisering marginaal ingepast in
het vroegere groeimodel, met meer
ruimte voor individualisering, flexibilisering en deregulering dan in het
fordisme? De functie van nieuwe
technologieen bestaat er dan met
name uit moeilijke keuzes zoveel
mogelijk uit de weg te gaan. In dit
geval kan men spreken over ‘neo-fordisme’. Of ontstaat een werkelijk
nieuw ‘post-fordistisch’ model met
de ambitie de milieuproblematiek
grondig aan te pakken7? Dat laatste
klinkt misschien ongeloofwaardig
maar mij valt in gesprekken met
mensen uit het bedrijfsleven op dat
ook daar steeds meer mensen ‘visionair’ beginnen te denken. Deze

meer integrerende concepties zijn
tot nu toe blijkbaar niet aan het CPB
besteed. Het bureau blijft op dit
punt geketend aan zijn obsessie met
cijfermatige prognoses en modellen.
Dat is jammer, want dergelijke concepten spelen een onmisbare rol bij
het structureren van strategische discussies op de middellange termijn.

Dany Jacobs
De auteur is werkzaam bij het Studiecentrum voor Technologic en Beleid van TNO.

4. D. Jacobs, Concurrentie, samenwerking en innovatie, rapport voor de Directie Mededinging van het Ministerie van
Economische Zaken, STB-TNO, Apeldoorn, 1992.
5. IMD en het World Economic Forum,
World competitiveness report, 1990.
6. D.Jacobs, op.cit., 1992.
7. Enkele belangrijke bijdragen uit deze
discussie: R. Boyer, New directions in management practice and work organization, paper for the conference on Technological Change as a Social Process, TEP
Programme, OESO, Helsinki, 11-13 december 1989; C. Perez, Structural change
and assimilation of new technologies in
the economic and social systems, Futures, oktober 1983, biz. 357-375; A. Roobeek, The origins of fordism and the rise
of a new technological paradigm, Futures, 1987, nr. 2, biz. 129-154. Andere integrerende concepten zijn ‘flexibele specialisatie’, zie M. Piore, C. Sabel, The second

industrial divide. Possibilities for prosperity, Basic Books, New York, 1984; en ‘netwerkparadigma’, zie P. Cooke, K. Morgan, The network paradigm. New departures in corporate and regional development, Regional Industrial Research, Cardiff, 1991; W. Powell, Neither market nor
hierarchy: network forms of organization,
Research in Organizational Behavior,
1990, nr. 12, biz. 295-236.

Auteur