Mondialisering en blokvorming
Aan het eind van de tweede wereldoorlog was er niet een wereldeconomie
maar meerdere. De wereld was verdeeld in een aantal, onderling slecht
gei’ntegreerde, delen waaronder de
sterling-zone, de franc-zone, de dollarzone, de Comeconlanden, enzovoorts.
Gedurende de afgelopen veertig jaar is
deze fragmentatie van de wereldeconomie sterk verminderd. Internationale
handel vormde de motor van de naoorlogse economische groei; handelstarieven werden in een serie internationale
onderhandelingen naar beneden geschroefd; financiele stromen, ook naar
ontwikkelingslanden, namen toe; de rol
van multinationals ondernemingen in
het proces van internationale handel en
investeringen was belangrijk.
Maar gedurende de jaren tachtig is er
sprake van een paradox: enerzijds een
versnelling naar het een-wereldmodel,
anderzijds een versterking van de regionale economische blokvorming. De
gevolgen van de economische problemen van het huidige decennium zijn
bekend: een verminderde groei van
produktie en handel, hoge werkloosheid, zeer hoge reele rentestanden en
een schuldenvolume om naast te gaan
lopen. Aan de wortel van deze moeilijkheden liggen de macro-economische
onevenwichtigheden van de afgelopen
jaren: het dubbeltekort van de VS, de
handelsoverschotten van West-Duitsland en Japan, de internationale schuldencrisis.
Tenzij deze onevenwichtigheden
worden gecorrigeerd is het gevaar aanwezig dat de wereldeconomie weer zal
terugkeren naar het vroegere stadium
van fragmentatie via de vorming van
defensieve regionale economische
blokken omgeven door protectionistische muren. De voorbeelden die hierbij
onmiddellijk naar voren komen zijn de
North American Freetrade Zone (NAFTA), Europa 1992 en de Oost- en Zuidoostaziatische ‘co-prosperity zone’
nieuwe stijl. Dit vormt de pessimistische
hypothese voor de redenen van regionale blokvorming. De redenering hier is
dat mondialisering grotendeels een
functie is van de groei van de wereldhandel en dat die groei op zijn beurt
afhangt van de economische situatie in
de OESOIanden. De richting van de
causaliteit gaat dus van groei van de
produktie, via groei van de handel, naar
globale markten en mondialisering.
Maar er bestaat een tweede meer
optimistische hypothese die de regionale blokvorming niet verklaart vanuit een
defensieve, maar juist vanuit een offensieve benadering ten aanzien van internationale handel en globale markten.
Deze hypothese vindt haar oorsprong in
de onomkeerbaarheid van de mondiali-
ESB 23-8-1989
L.J. Emmerij
sering van steeds meer markten en in
het onmetelijke belang om een zo groot
mogelijk gedeelte van deze markten te
veroveren.
Gezien in dit licht vervult regionale
blokvorming verscheidene positieve
functies: 1. ze vergemakkelijkt de economische en technologische herstructurering die essentieel is om de wereldmarkt te veroveren; 2. ze vormt een
goede schokdemper: de regio is minder
gevoelig voor externe economische
schokken dan individuele landen; en 3.
zo de eerste functie al een zeker protectionisme zou vereisen, dan is dat tijdelijk, namelijk tot het moment dat de regio
zich sterk genoeg voelt om de rolluiken
op te trekken en naar buiten te treden.
Beide hypothesen zijn plausibel, kunnen heel goed in elkaars verlengde liggen en zijn dus niet noodzakelijkerwijs
met elkaar in tegenspraak. Dit in tegenstelling tot de intenties achter de twee
hypothesen die wel degelijk met elkaar
botsen: defensief in het eerste en open
in het tweede geval.
Men doet het dikwijls voorkomen alsof regionale blokvorming grotere gevaren meebrengt dan mondialisering en
globale markten. Dat is echter niet helemaal juist. De gevaren van de huidige
tendentie naar mondialisering zijn reeel. Ten eerste is er een gevaar voor
vele ontwikkelingslanden en vooral de
armste daaronder. Want, let wel, de regionale blokvorming ter verovering van
de wereldwijde markten vindt vooral
plaats in het ‘OESO-plus’-gebied, dat
wil zeggen in de OESO-landen en Oosten Zuidoost-Azie. Voor vele ontwikkelingslanden kan deze trend negatieve
gevolgen hebben. Deze landen zijn onderdeel van de wereldmarkt als consument, maar niet als producent omdat ze
niet de economische en technologische
macht kunnen opbrengen om een gedeelte van de markt te veroveren. Dit
kan in het uiterste geval leiden tot de
onvrijwillige afhaking van deze landen
van de wereldeconomie en dus tot hun
verdere marginalisering . Regionale integratie in de derde wereld wordt zodoende een belangrijk onderwerp. Niet
dat het aan pogingen in die richting
heeft ontbroken. Integendeel. Maar
zonder veel praktisch resultaat. De
OESO-landen hebben er belang bij het
proces van regionale integratie in ontwikkelingslanden te steunen gezien de
gevaren voor de wereldeconomie, en
dus ook voor ons, van het afhaken van
arme, maar belangrijke regie’s in Afrika
en elders.
Ten tweede is het belangrijk zich te
realiseren dat de mondialisering naast
goods ook bads met zich meebrengt.
Internationale markten ondermijnen de
politieke soevereiniteit van individuele
landen. De staat wordt steeds impotenter. Net zoals een Keynesiaans macrobeleid niet meer mogelijk is in een land,
zo zijn ook conventionele micro-economische intervenes moeilijkeruittevoeren. Hetzelfde geldt voor het controleren van het internationale verkeer van
goederen en diensten. Het probleem
van ‘overinvoicing’ en ‘underinvoicing’
is bekend en algemeen. Maar het meest
dramatische voorbeeld van de impotentie – ja, het nagenoeg verdwijnen – van
de staat is dat van de internationale
handel in drugs. In een aantal Latijnsamerikaanse landen is inderdaad sprake van het vervagen van de staat.
De milieuproblematiek is een ander
voorbeeld van de negatieve dimensie
van de mondialisering. De noodzaak
om een globaal economised managementstelsel op te zetten wordt steeds
duidelijker. Dat zou een positieve uitkomst zijn van een proces vol gevaren
van economische anarchie.
Ten slotte is daar de mogelijkheid dat
de socialistische landen zich gaan integreren in de wereldeconomie. Wie had
dat voor mogelijk gehouden? Maar er
moet voor worden gehoed, dat de financiele en andere middelen die tot op
heden ter beschikking stonden van de
ontwikkelingslanden niet nu in de richting gaan van de socialistische landen
ter ondersteuning van hun respectieve
perestrojka’s. We moeten dus oppassen niet te verzeilen in een situatie van
mondialisering van de gei’ntegreerden
en van proletarisering van de gemarginaliseerden.
L.J. Emmerij
1. Zie L. Emmerij (red.), One world or several?, OESO Ontwikkelingscentrum, Parijs,
1989.
815