Millieuheffing
De regering is aan het regeren geslagen: het financieringstekort gaat omlaag, de verzorgingsstaat
wordt van z’n franje ontdaan, werken komt weer gewoon voor inkomen, pensioengelden en extra aardgasopbrengsten worden ingezet om de hoge-snelheidstrein binnen te halen en de Betuwelijn aan te
leggen, de milieuvervuiling wordt te lijf gegaan met
regulerende heffingen en met de opbrengst daarvan
wordt de collectieve lastendruk op arbeid verlaagd.
Over dat programma is al veel gezegd en geschreven. Vooral door degenen die het moeten ondergaan. Maar over de milieuheffingen hebben we
eigenlijk weinig gehoord. De industriele grootgebruikers van energie hebben wel verzet aangetekend tegen deze marktconforme bewerktuiging van
het milieubeleid, maar kozen daar een wat ongelukkig tijdstip voor. Hun geluid werd overstemd door
het gelijktijdige kabaal van de botsing tussen vakbeweging en kabinet over de WAO-voorstellen. De
Tweede Kamer was er bij de algemene beschouwingen merkwaardig zwijgzaam over, alsof de belangrijkste noten op dit gebied zo langzamerhand wel
gekraakt zijn. Toch zou het best interessant zijn geweest om van de Kamer lets meer te horen, over het
specifieke nut ervan voor het milieu bij voorbeeld
en over het onderscheid tussen bestemmingsheffingen, regulerende heffingen en reguliere belastingen. Maar misschien heeft men de discussie alleen
maar uitgesteld in afwachting van de bevindingen
van de stuurgroep-Wolfson die zich, op verzoek van
het kabinet, buigt over de vraag of de opbrengst gebruikt kan worden om de collectieve lastendruk op
arbeid te verlagen. Die verbinding tussen het milieubeleid en het beleid gericht op vergroting van de arbeidsparticipatie maakt de plannen dubbel interessant.
In de afgelopen weken probeerde in elk geval een
econoom de discussie aan te slingeren. In NRCHandelsbladvan 24 oktober gaat B.M.S. van Praag uitvoerig in op de opdracht van de stuurgroep-Wolfson. Met instemming citeert hij een uitspraak van
Solow in de Volkskrant van begin oktober: “Belasten
van vervuilende bedrijven mag wel, maar dan moet
het geld ook direct gebruikt worden voor milieuverbetering”. En Van Praag vervolgt dan: “Het aanwenden van de opbrengst voor een kunstmatige verlaging van de arbeidskosten of compensatie van
koopkrachtverliezen is echter ‘te slim’. Het is slechts
symptoombestrijding die leidt tot een ernstige verstoring van de factorprijs-verhoudingen. Arbeid lijkt
dan goedkoper dan hij in werkelijkheid is”.
Volgens Solow en Van Praag is een regulerende heffing dus altijd tevens een bestemmingsheffing en
dus geen bron voor de algemene middelen. Al ben
ik dat niet met ze eens, het lijkt me toch nuttig dat
deze knuppel in het hoenderhok wordt geworpen.
We hoeven helemaal geen lage dunk van politici te
hebben om te vermoeden dat ze de opbrengst van
milieuheffingen als een welkome toevoeging aan de
algemene middelen zullen zien die naar believen in
deze of gene richting kan worden aangewend. De
ESB 6-11-1991
beschikking over zo’n extra inkomensbron zou inderdaad, zoals Van
Praag vreest, het prettige gevoel
kunnen geven dat er een alternatief
is voor het pijnlijke trimmen van de
verzorgingsstaat. Die fout is al eens
gemaakt door de aardgasopbrengsten een consumptieve bestemming
te geven en moet niet worden herhaald.
Maar door de opbrengst van regulerende heffingen exclusief te gebruiken om, zoals Van Praag dat noemt,
“de rommel op te ruimen”, maken
we er bestemmingsheffingen van.
Die vorm van milieumaatregelen
moet mijns inziens worden gereserveerd voor situaties waarin een collectieve schoonmaakoperatie efficienter is dan individuele milieuzorg en er bovendien sprake is van
een directe en herkenbare relatie tussen de heffing
en de uitgaven die ermee worden gefinancierd.
Voor burgers en bedrijven staat tegenover de heffing dan het profijt van een collectieve dienstverlening door de overheid tegen lagere kosten dan individuele milieuzorg zou meebrengen. Voor zover de
herkomst van vervuiling nauwkeurig kan worden
vastgesteld moet overigens niet de collectiviteit
maar de vervuiler opdraaien voor de kosten van de
schoonmaakoperatie, een en ander volgens het prin
cipe dat de vervuiler betaalt. Betaling uit collectieve
middelen zou, om het even hoe die worden vergaard, vervuiling kunnen aanmoedigen, om dezelfde redenen waarom collectief opgebrachte premies
het individuele beroep op sociale zekerheid niet
remmen. Bestemmingsheffingen zijn soms dus geschikt, maar lang niet altijd.
Regulerende heffingen zijn in tegenstelling tot bestemmingsheffingen niet bedoeld om overheidsuitgaven te dekken maar om individuele burgers en
bedrijven door een verandering in de prijsverhoudingen tot een gedragsverandering te prikkelen. De
middelen die daarbij worden vergaard vormen een
bijprodukt van het milieubeleid maar zijn niet geoor
merkt voor welke bestemming dan ook. Regulerende heffingen kunnen nuttig zijn, mits met mate toegepast en als onderdeel van een Europees beleid.
Om echter te voorkomen dat onze politici vanwege
de inkomsten te hoge heffingen opleggen of heffingen die voor het milieu niet strikt nodig zijn, doen
we er dus maar beter aan die gelden weer terug te
sluizen. Verlaging van de loonbelasting lijkt me een
goede manier daarvoor omdat een ruimer arbeidsaanbod en lagere loonkosten het met de heffingen
beoogde aanpassingsproces kunnen helpen bevorderen. Een vermindering van de staatsschuld zou er
wat mij betreft ook mee door kunnen. Maar geen
vrije toevoeging aan de algemene middelen en al
evenmin aan de sociale fondsen. Daar heeft Van
Praag terecht een stokje voor proberen te steken.
PJ. Vos
1107