Milieubeleid en strategisch
management
Toenemende druk van buitenaf dwingt vele ondernemingen de milieuzorg in te passen in
het ondernemingsbeleid. De milieuzorg zal daarbij een plaats moeten krijgen naast de
doelstellingen winst en continu’iteit. In dit artikel bespreken de auteurs de belangrijkste
ontwikkelingen in de wet- en regelgeving op het gebied van het milieu die van belang
zijn voor ondernemingen. Vervolgens gaan zij in op de vraag hoe de integratie van
milieuzorg in het ondernemingsbeleid dient plaats te vinden. De vele initiatieven die
momenteel op dit terrein worden ontwikkeld, vormen een hoopgevend begin van de
lange weg die moet worden afgelegd.
DR. G.F.A. DE JONG – PROF. DR. J.G. LAMBOOY*
In de bedrijfsvoering dient aan de milieuzorg steeds
meer tijd en aandacht te worden besteed. Ook de kosten
voor de milieuzorg gaan omhoog, dikwijls zonder mogelijkheden tot afwenteling ervan op de kopers van goederen of
diensten. Het overheidsbeleid zal eveneens steeds meer
op de milieuzorg worden gericht.
Deze tendens wordt gedragen door een breed publiek,
dat overigens lang niet altijd goed geTnformeerd is over de
aard van de effecten van milieuverontreiniging op de onderneming. Dit manifesteert zich bij voorbeeld in een vrij
eenzijdige aandacht voor de auto, terwijl betrekkelijk weinig
publieke aandacht bestaat voor de bodem- en waterverontreiniging. Voor het bedrijfsleven spelen vaak andere problemen dan bij het publiek bekend is. Hoe dan ook, er
bestaat een sterke noodzaak tot integratie van de milieuzorg in het strategisch management van ondernemingen,
zoals ook is onderstreept door minister Nijpels in de Not/tie
bedrijfsinterne milieuzorg aan de Tweede Kamer1:”(…) de
regering is van mening dat milieuzorg als een geTntegreerd
onderdeel van de bedrijfsvoering gemeengoed dient te
worden”.
Er kunnen verschillende aspecten worden onderscheiden die om een nadere uitwerking vragen. Dit zijn:
– hoe dient de milieuzorg als doelstelling voor de onderneming te worden beschouwd, mede in vergelijking met
de overige doelen;
– welke ontwikkelingen in de wetgeving zijn relevant voor
het ondernemingsbeleid;
– hoe dient de integratie in het management te geschieden?
In het hierna volgende zullen wij, zij het niet uitputtend,
op deze vragen ingaan.
winstmaximalisatie op korte termijn, maar om winst als
middel voor inkomensvorming en investeringen, opdat de
onderneming actief kan blijven in de voortdurende concurrentiestrijd en in staat is zich voortdurend in te stellen op
de dynamiek van de omgeving. Het management zal dan
ook als een der belangrijkste taken hebben om de omgevingsdynamiek zorgvuldig te analyseren en in het beleid te
integreren.
Nu was de ‘omgeving’ voor veel ondernemingen lange
tijd beperkt tot marktontwikkelingen en technologische ontwikkeling. In toenemende mate wordt thans beseft dat de
omgeving veel meer omvat. Deze toenemende druk van
buitenaf kan de ondernemingsleiding tot de keuze leiden
om de vermaatschappelijking, bij voorbeeld de milieuzorg,
op te nemen als extern opgelegde randvoorwaarde of als
gei’nternaliseerde doelstelling. Deze keuze manifesteert
zich onmiddellijk in het overige ondernemingsgedrag. Indien de internalisering wordt geprefereerd, zal er ook in de
organisatie van de onderneming een herkenbare eenheid
moeten worden ontwikkeld die de doelstelling helpt bevorderen. Bij de eerste keuze zal de overheid eerder geneigd
zijn controlerend en dwingend op te treden; de onderneming past zich dan passief-volgend aan.
Een onderscheid wordt gemaakt tussen twee categorieen bedrijven. Enerzijds is daar de groep van ongeveer
250.000 ondernemingen met een relatief beperkte milieubelasting. Voor hen wordt een beperkt milieuzorgsysteem
toereikend geacht. Daarnaast worden 10.000 a 12.000
ondernemingen onderscheiden met een (middel)grote milieubelasting of met bijzondere milieurisico’s. Daarvoor
wordt een integraal milieuzorgsysteem nodig geacht. Zulk
een systeem zou de volgende elementen moeten omvatten:
Doelen en management
* G.F.A. de Jong is als adviseur verbonden aan aan het Verbond
van Nederlandse Ondernemingen (VNO); J.G. Lambooy is hoog-
De economische doelen van de onderneming zijn vooral
gericht op winst en continu’iteit. Het gaat daarbij niet om
versiteit van Amsterdam.
1. E. Nijpels, Notitie Bedrijfsinterne Milieuzorg, Staatsuitgeverij,
Den Haag, 1989, nr. 20.663, biz. 3.
leraar Economische Geografie/Regionale Economie aan de Uni-
396
– milieuverklaring;
– milieuprogramma;
– integratie van milieuzorg in bedrijfsvoering/milieucoordinator;
– metingen en registratie;
– interne controles;
– interne voorlichting en opleiding;
– interne en externe rapportages/milieurapportages;
– doorlichting van het totale milieuzorgsysteem/milieuaudit.
Kennelijk stelt de overheid zich op als de beoordelaar
van de aanvaardbaarheid van wat ondernemingen met het
milieu doen. Het is de vraag of dit niet een te zware last zal
leggen op het controlerende apparaat. Op zich zou het
natuurlijk efficienter zijn als de ondernemingen of hun
intermediaire organisaties (VNO, NCW, branche-organisaties) via de internalisering van de doelen hun eigen organisatie zouden aanpassen. Zelfregulering is maatschappelijk vermoedelijk efficienter dan overheidsregulering. Toch
zal de overheid zeker grensstellende controle blijven uitoefenen. Of dit via algemene regelgeving of via een externe
milieu-audit moet, lijkt eerder een kwestie van maatschappelijke efficientie dan van bestuurlijke noodzaak.
Het probleem bij een te sterke overheidscontrole ligt niet
alleen in de hoge apparaatskosten, maar ook in het negatieve effect op het stimuleren van de internalisering van de
milieuzorg binnen de onderneming. Voor het internaliseren
pleit ook dat de onderneming die dat zorgvuldig doet en
daarbij gebruik maakt van nieuwe technologische mogelijkheden, daarvan de vruchten mag plukken (in de vorm
van lagere kosten).
Uiteraard blijftde milieuzorg als zodanig voorde onderneming secundairten opzichte van de primaire (economische)
doelstelling. De milieudoelstelling is de taakstelling die een
onderneming zichzelf oplegt. Maatschappelijke druk zal leiden tot de formulering van een eigen visie (‘philosophy’) van
de onderneming op de milieuzorg en moet resulteren in
duidelijke managementdoelen.
De milieuzorg zal voor steeds meer ondernemingen een
ge’integreerd deel van het strategisch management worden, waarbij overigens het oog niet alleen op kostenbeheersing van de onderneming wordt gericht; ook dient
verantwoordelijkheid te worden gedragen voor de milieukosten die op de omgeving worden afgewenteld.
Ontwikkelingen in de wet- en regelgeving
In het aan het nieuwe kabinet ten grondslag liggende
programmatische akkoord wordt gesproken over het nu
inzetten van een trendbreuk in het milieubeleid, wat ertoe
moet leiden dat binnen een generatie de wijze van produceren en consumeren moet voldoen aan voorwaarden van
duurzamewelvaartsontwikkeling. De doelstelling isaangegeven. Onze maatschappij staat nu voor de taak het doel
te realiseren. De opdracht is dit te bereiken zonder wezenlijke schade te berokkenen aan andere doelen en bestemmingen van welvaartsontwikkeling.
Typerende ontwikkelingen die zich het afgelopen jaar
hebben ingezet en hun invloed zullen hebben op de verhouding overheid/ondernemingen, zijn:
– het verschijnen van het Nationaal Milieubeleidsplan
(NMP) 1990-19942;
– het verbreden van de interne milieuzorgsystemen;
– de verbreding van de preventieve benadering zoals tot
uitdrukking komend in het wetsvoorstel Afvalstoffenwet;
– het wetsvoorstel inzake de integrate vergunningverlening; en
– het aanscherpen van de milieu-aansprakelijkheid.
ESB 2-5-1990
Hoewel het, zeker wat betreft de wetsvoorstellen die in
de Tweede Kamer nog aan de orde moeten komen, nog
niet duidelijk is hoe de invulling precies zal zijn, is aan de
hand van deze voorbeelden toch een trendmatige ontwikkeling aan te duiden. Deze geeft aan de aard en inhoud
van de verhouding overheid/ondernemingen een nieuwe
dimensie. Het gaat om meer dan alleen strengere milieueisen waarmee de overheid ondernemingen confronteert.
Het kenmerk van het NMP is dat voor het eerst – en
wellicht ook met de beperkingen van een eerste poging
daartoe – een ge’integreerd milieubeleid werd geintroduceerd. De milieuthema’s werden gecompleteerd, de strategic van aanpak en daarop te volgen acties werden geformuleerd. Dit alles wordt bijeen gehouden in de benadering
van de duurzame ontwikkeling met als hoofdthema’s: het
sluiten van de stofkringlopen, het besparen van energie en
het bevorderen van de kwaliteit.
Het in 1989 verschenen NMP, dat de planperiode 19901994 bestrijkt, staat niet op zichzelf; het maakt deel uit van
een planmatige organisatie zoals aangeduid in het wetsontwerp inzake de Milieuplanning. De rijksoverheid en de
provincie worden verplicht iedere vier jaar een milieubeleidsplan uit te brengen en jaarlijks een (bij te stellen)
uitvoeringsprogramma. Zo is het laatste verschenen Milieuprogramma 1990-1993 niet het eerste programma,
maar wel het eerste uitvoeringsprogramma (in de zin van
voortgangsrapportage) gebaseerd op het NMP.
In de beoogde situatie van een milieuplan per bestuurslaag (voor de gemeente is er de facultatieve mogelijkheid
van een milieubeleidsplan), is er de inbouw van afzonderlijke, met name sectorale plannen (bodem, afval, lucht,
geluid en dergelijke) in een ge’integreerde aanpak.
De volgende stap zal moeten zijn de inbouw van de
internationale (met name EG-)dimensie in zo’n benadering. Voor de onderneming betekent deze ontwikkeling het
geconfronteerd worden met zowel een toenemend nationaal gedragen milieubewustzijn als een steeds groeiende
integrate benadering van de stronger wordende milieu-eisen.
Interne milieuzorgsystemen___________
Een tweede ontwikkeling die van invloed is op de verhouding overheid/ondernemingen isde ‘bedrijfsinterne milieuzorg’. De ontwikkeling hiervan heeft zich, overigens op
initiatief van VNO en NCW, ingezet rond 1985. Interne
milieuzorgsystemen laten zich definieren als de systematische toepassing door het bedrijf van het geheel van
voorzieningen, gericht op het inzicht krijgen in het beheersen en waar mogelijk beperken van de beTnvloeding van
het milieu door de bedrijfsactiviteiten. Het gaat ook hier om
een systematische benadering. In de Notitie Bedrijfsinterne
Milieuzorg van Nijpels wordt als doelstelling daarvan aangegeven “de opbouw van een adequaat instrumentarium
op bedrijfsniveau om de totale milieubelasting van een
bedrijf te beheersen en te beperken”3.
De overheid acht het haar taak de toepassing van milieuzorgsystemen te bevorderen, helpt daartoe mee aan
experimenten en stelt subsidies beschikbaar. Gegeven het
feit dat de vormgeving van interne milieuzorg ‘maatwerk’ is
ten aanzien van de inbouw in de afzonderlijke ondernemingen, zijn ook aan de kant van bedrijfsgroepen (Landbouwschap, bedrijfstakorganisaties en dergelijke) initiatieven
gestart (en in een aantal gevallen reeds afgerond) om voor
2. Nationaal Milieubeleidsplan 1989, Staatsuitgeverij, Den Haag,
1989, nr. 21.137.
3. E. Nijpels, op.cit., biz. 1.
397
groepen van soortgelijke ondernemingen modeltoepassingen aan te reiken.
Gewezen kan worden op het kenmerk dat een milieuzorgsysteem een instrument is dat de intensiteit van de
controletaken van de overheid kan terugdringen, doordat
de overheid zich kan beperken tot ‘het controleren of een
bedrijf zichzelf controleeif. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid in voorkomende gevallen een relatie te leggen (koppeling) tussen milieuzorg en vergunningverlening. Experimenten worden nu gestart om na te gaan op welke wijze
in zo’n situatie een goede afstemming tussen een bedrijfsintern milieuzorgsysteem en de milieuvergunning verkregen kan worden. Voor de onderneming betekent deze
ontwikkeling een versnelling van de organisatorische inbouw van de milieuzorg en daaruit voortvloeiende inspanningen en activiteiten van een bedrijf in de bedrijfsvoering.
gunningverlening geschiedt dan wel met inachtneming van
algemene regels dienaangaande. De voordelen van een
dergelijk ge’integreerd milieuvergunningensysteem, dat
zijn aanleiding vindt in het actieprogramma Deregulering
ruimtelijke ordening en milieubeheer (DROM) van 1983,
zijn duidelijk.
De betekenis van dit wetsvoorstel is dat er een nieuwe
vorm van overleg en in zekere zin ook van onderhandeling
gaat ontstaan tussen de vergunningverlener en de onderneming. De vergunningverlener (veelal de provincie) heeft
tot taak de verscheidenheid van milieu-eisen samen te
brengen tot een samenhangend pakket. Dit betekent voor
de onderneming, zeker wanneer deze het initiatief wil
blijven houden, dat gewerkt moet worden naar een interne
organisatie, waar het overzicht over alle met de bedrijfsvoering verband houdende milieu-aspecten aanwezig is.
Preventieve aanpak en vergunningenbeleid
Aansprakelijkheid
Een andere ontwikkeling in de verhouding overheid/ondernemingen is de verbreding van de preventieve aanpak.
Ook deze ontwikkeling wordt geTntensiveerd in de benadering van het NMP vanuit de simpele conceptie Voorkomen
is beter dan genezen’. Preventie is een essentieel onderdeel bij de aanpak van het zogenoemde ‘integraal ketenbeheer’ en krijgt zijn plaats in milieuthema’s zoals verspilling en verwijdering.
Een voorbeeld voorde uitbouw van op preventie gerichte regelgeving is het in augustus 1989 ingediende wetsvoorstel Atvalstoffen4. Dit wordt, evenals voornoemd wetsvoorstel planning en milieukwaliteitseisen, opgenomen in
een apart hoofdstuk ‘Afvalstoffen’ in de Wet algemene
bepalingen milieuhygiene (WABM)5. Het beoogt een integratie van de huidige Wet chemische afvalstoffen en de
huidige Afvalstoffenwet.
Regelgeving kan belangrijke begrenzingen met zich
meebrengen waar het gaat om het gebruik van stoffen in
een produktieproces, de samenstelling van produkten en
de wijze waarop of voorwaarden waaronder deze op de
markt worden gebracht, alsook op de verhouding overheid/ondernemingen. Een ander voorstel van wet, betrekking hebbend op vergunningen en algemene regels voor
vergunningen, is in 1989 gei’ntroduceerd als onderdeel van
de Wet algemene bepalingen milieuhygiene. De strekking
van dit wetsvoorstel is dat bedrijven over het algemeen nog
maar een milieuvergunning nodig hebben, afgezien van
vergunningen op grand van de Wet waterverontreiniging
en de Grondwaterwet. Het wetsontwerp betekent een integratie en verkorting van beoordeling en procedures die op
dit moment nog in een aantal afzonderlijke wetten zijn
geregeld, zoals de Hinderwet, de Wet luchtverontreiniging,
de Wet geluidshinder, de Afvalstoffenwet en de Wet chemische afvalstoffen. Er komt dan een vergunning voor de
inheriting, waarbij het streven is te komen tot een totaalpakket van samenhangende milieu-eisen. Het bevoegde
gezag, dat dan bij een overheidsorgaan berust, verleent de
vergunning en ziet toe op de handhaving van de voorschriften. Alle mogelijke milieugevolgen van de inrichting, (dus
bij voorbeeld ook voorkomen, beperken en doelmatig verwijderen van afvalstoffen) kunnen hierbij worden betrokken. Het wetsvoorstel biedt derhalve een toetsingskader
dat verder reikt dan de elementen waaraan de vergunningaanvraag op grand van de bestaande afzonderlijke regelgeving op dit moment moet voldoen. Het wetsvoorstel geeft
de vergunningverlener als opdracht alle mogelijke gevolgen voor het milieu in aanmerking te nemen. Het criterium
of wel dan niet sprake is van strijdigheid met het belang van
de bescherming van het milieu, is het bepalende criterium
voor de beoordeling van de vergunningaanvraag. De ver-
Ten slotte is er de ontwikkeling van de verantwoordelijkheid van de onderneming voor haar milieuhandelen, dat in
toenemende mate sterker wordt aangezet en daarmede
ook de aansprakelijkheid voor nalatigheid bij dit handelen.
Het gaat hierbij niet alleen om toepassing vanuit de op
handhaving gerichte administratief-rechtelijke regelgeving,
maar ook vanuit het strafrecht (milieudelicten) en het privaatrecht. De meeste milieuwetten kennen het bestuurlijke
sanctiemiddel van intrekking van de vergunning en een
aantal ervan kent de sluiting van de inrichting. De Wet
bodembescherming kent in art. 14 een zorgplicht, waarbij
het niet alleen gaat om ‘weten’, maar ook om de situatie
waarin men ‘redelijkerwijze had kunnen vermoeden’ dat
sprake is van handelingen die leiden tot verontreiniging of
aantasting van de bodem. In zo’n geval is er dan de
mogelijkheid de verplichting opte leggen alle maatregelen
te nemen “die redelijkerwijze kunnen worden gevergd”. Het
gaat dan om maatregelen ter voorkoming, beperking en
ongedaan making van verontreiniging en aantasting. Art.
21 van delnterimwetbodemsanering geeft de mogelijkheid
de kosten van bodemsanering te verhalen op degenen
door wie de onrechtmatige daad (verontreiniging) is veroorzaakt. Deze verhaalsmogelijkheid brengt de staat thans in
de praktijk. Tientallen bedrijven zijn door de landsadvocaat
gedagvaard. Bij vele rechtbanken lopen procedures. Het
gebied van aansprakelijkheid breidt zich nog verder uit. Het
wetsvoorstel ter aanvulling van de boeken 3.6 en 8 Nieuw
Burgerlijk Wetboek (TK 21.202) geeft een zeer vergaande,
zogeheten ‘risico-aansprakelijkheid’, te leggen op alle bezitters van gevaarlijke stoffen voor alle schade en dan nog
ongelimiteerd (men kan zich afvragen of een dergelijke
aansprakelijkheidsregeling niet veel te ver gaat). Er is ook
een ontwerp-EG-richtlijn voor de risico-aansprakelijkheid
voor afvalstoffen6. Het hiervoor genoemde Wetsvoorstel
vergunningen en algemene regels introduceert de figuur
van verplichte zekerheidsstelling en verzekering.
De behandeling en uitkomst van de lopende wetsvoorstellen in het midden latend, betekent deze trendmatige
ontwikkeling van milieu-aansprakelijkheid dat de onderne-
398
4. Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende wettelijke
aansprakelijkheid voor schade en milieuletsel, veroorzaakt door
afvalstoffen, (COM(89)282def.), ingedienddoordeCommissieop
1 September 1989, Staatsuitgeverij, Den Haag.
5. Wetsvoorstel tot uitbreiding en wijziging van de Wet algemene
bepalingen milieuhygiene en daarmede samenhangende wijziging van andere wetten (milieubeleidsplanning en milieukwaliteits-
eisen, provinciale milieuverordening, totstandkoming Algemene
maatregelen van Bestuur, Tweede Kamer, nr. 21.163, Staatsuitgeverij, Den Haag.
6. EG-Commissie, 1 September 1989 (COM (89) 282 def.)
ming een strakke organisatie behoeft om de zorgvuldigheid
in alle opzichten te bewaken. De gevolgen van aansprakelijkheidsstelling kunnen het voortbestaan van de onderneming bedreigen en zelfs de bestuurder van de onderneming persoonlijk treffen (gerechtelijke uitspraken op grand
van art. 1401 BW).
Betekenis voor de omgevingsstrategie
De met name in het afgelopen jaar ingezette trendmatige
ontwikkeling van milieubeheer en -zorg betekent een nieuwe uitdaging voorde onderneming en maakt een systematische aanpak noodzakelijk. Het gaat hierbij om zowel
intensivering van de veelal door middel van vergunningen
opgelegde milieu-inspanningen als om het overzien en
beheersen van het geheel van (toekomstige) activiteiten,
waarbij het milieu in het geding is. Evenals er bij de overheid een streven is naar een steeds meer planmatige en
gei’ntegreerde benadering, zal dit proces zich ook moeten
voltrekken bij de ondernemingen, zowel wat betreft de
verticale organisatie (verantwoordelijk in de lijnorganisatie)
als de horizontale organisatie, waar het gaat om de samenhang binnen het brede scala van activiteiten die hun doorwerking hebben op het milieu. Milieuzorg geeft als het ware
een nieuwe dimensie aan het strategisch management van
de onderneming, vanaf produktie tot en met de marketing.
Het begrip ‘omgeving’ is veel omvattender geworden dan
alleen ‘de omwonenden’ en de vergunningverlener. Het
inspelen op de omgeving wordt steeds meer binnenwaarts
gericht in de onderneming en grijpt in op alle functies. Wat
betekent dit voor de veranderingen in de omgevingsstrategie en het strategisch management? Welke factoren bepalen de betekenis die aan de factor milieu moet worden
gegeven en de organisatorische plaats van de milieu-activiteiten?
De primair bepalende factoren zijn de milieubelastendheid van het bedrijf als zodanig, de milieubetekenis van de
produkten en de grootte van het bedrijf. Voor de eerste
twee factoren geldt dat de continuiteit van de onderneming
in sterke mate wordt beinvloed, zo niet mede bepaald, door
de milieufactor; bij de laatste factor (de grootte van de
onderneming) zijn het de potenties waarop de onderneming wordt aangesproken. Verder spelen een rol factoren
als de aard van de onderneming, de aard en complexiteit
van de produkten, de ondernemingsstructuur (is sprake
van een concernverband, wat zijn de onderdelen van dat
concern, gaat het om verschillende vestigingsplaatsen,
gaat het mede om buitenlandse vestigingen), de concrete
vestigingsplaatssituatie, het afzetgebied, de positie in de
markt enzovoort.
Bij de strategic en het strategisch management gaat het
om de vaststelling van de grate verscheidenheid van milieudoelstellingen in de onderneming en de zekerstelling
van het gehele proces van planning, organisatie, coordinatie en controle om de milieudoelen te realiseren. Het gaat
hierbij om een continu proces. Het strategisch management vraagt om een duidelijke organisatiestructuur, waarin
taken en verantwoordelijkheden (vaak dwars door de onderneming heen lopend) een duidelijke plaats hebben. Een
dergelijke conceptie – en het gaat dan met name om grote
en middelgrote ondernemingen, waar de milieuzorg een
geTnternaliseerde doelstelling is – heeft grote consequenties voor de ondernemingsorganisatie. Het gaat hier immers niet om de toevoeging van een extra activiteit aan de
ondernemingsorganisatie, maar om de opbouw van een
wezenlijk bestanddeel binnen de integrate bedrijfsvoering.
Hier dringt zich tot op zekere hoogte de vergelijking op
met de ontwikkeling van de personeelsorganisatie in een
bedrijf. Kon vroeger worden geleefd met een situatie waar-
ESB 2-5-1990
bij de afdelingschef naast zijn gewone taak de personeelsaangelegenheden ‘erbij deed’, uiteindelijk ontwikkelde zich
dit tot een aparte (staf-)organisatie in de onderneming,
waarin het geheel van arbeidsvoorwaarden, opleiding en
personeelszaken werd ondergebracht en uitgebouwd onder de verantwoordelijkheid van (een lid van) het topmanagement. In een als concern opgezet bedrijf betrof die
uitbouw zowel de centrale organisatie als de concernonderdelen. Typerend bij die ontwikkeling was dat men de
betekenis van het personeelsbeleid ondertekende en het
de organisatorische plaats gaf die het behoefde. Een soortgelijke ontwikkeling zal zich nu gaan voltrekken – afhankelijk – van de zwaarte van de milieufactor voor de concrete
onderneming, op het vlak van de milieuzorg, waarbij de
betekenis en het tempo van deze ontwikkeling ingrijpend
zullen zijn.
Met name in de grote ondernemingen heeft dit proces
zich reeds ingezet. In veel van deze ondernemingen is een
aparte afdeling geformeerd voor milieu en veiligheidszaken
(al dan niet aangevuld met de zorg voor de gezondheid).
De figuur van milieucoordinator werd gecreeerd, veelal als
hoofd van een dergelijke afdeling. In deze afdeling zijn de
coordinerende en adviserende taken ondergebracht, maar
veelal ook uitvoerende concerntaken.
Voorde plaatsbepaling en betekenis van een dergelijke
milieu-afdeling zijn drie factoren bepalend:
– speelt een dergelijke milieu-afdeling zelf een belangrijke
rol bij de uitvoering (of is er alleen sprake van coordinate
en advisering);
– kan vanuit die afdeling richting en leiding worden gegeven aan de met het milieu samenhangende activiteiten
(is er sprake van afdwingbaarheid); en, daarmee samenhangend,
– is de verantwoordelijkheid voor de afdeling en haar
functioneren direct opgehangen aan het topmanagement?
Hoewel aan de bevindingen van het naslaan van de
jaarverslagen van grote ondernemingen over dit punt uiteraard slechts een beperkte waarde mag worden toegekend,
kan worden geconstateerd dat in die verslagen wel wordt
aangegeven dat de onderneming zich aangesproken voelt
door de milieuproblematiek, maar dat niet duidelijk is hoe
dit dan is georganiseerd. Het inspelen op de vraag hoe,
afhankelijk van de concrete situatie, aan het milieu de juiste
plaats en vorm te geven (zowel wat betreft de omgevingsstrategie als het omgevingsmanagement), is een nieuw
vakgebied dat nog slechts weinig is betreden.
Een aanzet voor de discussie over de bepaling van de
plaats van milieu in de omgevingsstrategie en het omgevingsmanagement lijkt op zijn plaats. De plaatsbepaling
van het milieu vraagt om een integrate projectaanpak met
de volgende kenmerken:
– het gaat niet om een tijdelijk project, maar om een
continu, zich geleidelijk uitbouwend project;
– de projectaanpak moet integraal zijn, dus dwars door de
organisatie heen lopen;
– er moet de mogelijkheid zijn om vanuit het project regie
te geven aan de voor het milieu relevante activiteiten in
de organisatie;
– de afdwingbaarheid van inbreng uit de organisatie moet
zekergesteld zijn;
– de projectorganisatie moet ressorteren onder (een lid
van) het topmanagement.
De inbouw van een dergelijke integrate projectaanpak,
zoals deze bij voorbeeld wordt toegepast bij de realisering
van grote investeringsprojecten, in het model van de matrixorganisatie, ligt voor de hand. Het probleem hierbij is
echter dat in vele gevallen waar het bedrijf reeds lang de
matrixorganisatie heeft ingevoerd, sprake is van steeds
399
verder uitgebouwde verticals en horizontale lijnen, waardoor de organisatiestructuur te complex en daarmee onvoldoende beheersbaar is geworden. Toevoeging van een
integraal opgezet omgevingsproject betekent al bij voorbaat dat in zo’n situatie het goed functioneren van dit
project is uitgesloten. Het gaat bij de matrixorganisatie
immers om het samenbrengen van de voordelen van de
functionele indeling (verticaal) en de projectindeling (horizontaal), maar dan wel op een evenwichtige wijze, waarbij
de duidelijkheid en de herkenbaarheid van de organisatie
zekergesteld zijn. Ook het nadeel dat inherent is aan de
matrixorganisatie – is het functionele management (hoe
moet het gebeuren?) verantwoordelijk, of het operationele
management (wat en wanneer moet er iets gebeuren?) vormt een bedreiging voor een adequaat strategisch management. Hier komt bij dat, met name door de gesignaleerde te sterke uitbouw van de matrixorganisatie, deze
organisatiefiguur minder gewild lijkt te worden.
Als het uitgangspunt echter is de opzet van een omgevingsmanagement in een krachtig functionerende integrale
projectaanpak, dan lijkt zulks alleen te realiseren in een
sterk vereenvoudigde en gestroomlijnde matrixorganisatie,
waarmee de matrixorganisatie in een aangepaste vorm
weer nieuwe kansen zal krijgen. Simpel gezegd: de milieufactor kan in concrete gevallen aanleiding zijn zich te
herbezinnen op de bestaande organisatiestructuur. Het
topmanagement zelf zal (eventueel daartoe bijgestaan
door de als projectleider functionerende milieucoordinator)
de verantwoordelijkheid op zich moeten nemen erop toe te
zien dat te ondernemen acties in het verlengde liggen van
de voorgenomen strategic en dat tijdige terugkoppeling
van strategic en uitvoering verzekerd is. Aldus kan recht
worden gedaan aan de samenhang die er is tussen de
produktie-activiteiten (vanaf de ontwerpfase), het produktieproces als zodanig en de afzet en marketing van het
bedrijf of het concern en de daarvan deel uitmakende
bedrijfsonderdelen.
Collectieve milieuzorg
De veelomvattendheid van de milieuproblematiek, maar
vooral ook de lange en moeilijke weg die moet worden
gegaan om (veelal technische) oplossingen te zoeken voor
het probleem hoe te komen tot structurele wijzigingen van
produktieprocessen en produkten, leidt in toenemende
mate ook tot gemeenschappelijke inspanningen op het
terrein van de milieuzorg. Het gaat daarbij niet om milieuzorg als systeem, maar om bepaalde elementen op het vlak
van de milieuzorg.
Er is een duidelijke tendens – waarop ook in het Nationaal Milieubeleidsplan met het zogeheten ‘doelgroepenbeleid’ wordt ingespeeld-waarbij groepen van bedrijven met
soortgelijke milieuproblemen tot gemeenschappelijke benaderingen en activiteiten komen. Deels gaat het er dan
om in samenspraak met de overheid te komen tot reeel te
achten taakstellingen vanuit het milieubeleid, deels – vaak
ook met stimulansen van de overheid – om het op gang
brengen van ontwikkelingen die leiden tot het verminderen
en zo mogelijk oplossen van milieubelastende situaties.
Een nieuwe ontwikkeling hierbij is de in relatief korte tijd
sterk ontwikkelde initierende rol die intermediaire organisaties hierbij spelen. Voor ondernemingen zijn dit de centrale organisaties, maar vooral de branche-organisaties,
die in veel gevallen het initiatief nemen om in de bedrijfstak
toepasbare vormen van milieuzorgsystemen aan te reiken
of vormen van overleg of realisering van bepaalde projecten te stimuleren. Zo speelt het Landbouwschap een belangrijke rol bij de aanpak van de mestproblematiek en kent
de Industrie het project KWS 2000 (koolwaterstoffen 2000),
400
een omvangrijk programma gericht op het halveren van de
uitstoot van koolwaterstoffen in het jaar 2000 (ten opzichte
van de uitstoot in 1981).
Er ontwikkelt zich thans een grote verscheidenheid van
initiatieven. Af hankelijk van de aard van de projecten (zoals
in geval van convenanten) spelen ook andere intermediate
organisaties een rol, zoals de Kamers van Koophandel, de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), milieuorganisaties en de Consumentenbond, aan welke laatste twee organisaties een
representatieve rol is toebedacht waar het gaat om respectievelijk het milieugeweten en de positie van de consument.
De benadering van de milieuproblematiek is een eigen
opgave waarvoor ondernemingen zich gesteld weten; afhankelijk van de zwaarte van de milieufactor, vraagt dit om
een stelselmatige ontwikkeling van strategic en strategisch
management hoe inhoud te geven aan deze benadering.
Het onderkennen van de gemeenschappelijke elementen,
zoals dat gebeurt in vormen van collectieve milieuzorg,
vergroot de potenties die nodig zijn om de problematiek te
benaderen en tot oplossingen te brengen. Bij de intermediaire organisaties, met name de branche-organisaties,
leidt dit tot een verbreding en intensivering van het terrein
van de belangenbehartiging.
Dit alles is een hoopgevend begin van een, overigens
nog lange, weg die moet worden afgelegd.
G.F.A. de Jong
J.G. Lambooy