Ga direct naar de content

Kunst en economie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 25 1990

Kunst en economie
. Zo op het eerste gezicht hebben kunst en economie
weinig metelkaarte maken. Materiele behoeftenbevrediging staat centraal in de economie, terwijl kunst juist
appelleert aan immateriele waarden. Ondanks deze
tegenstelling zijn er wel degelijk raakvlakken. Economische analyses kunnen ook hun toepassing vinden op
het terrein van de kunst. Een overtuigend bewijs hiervan
levert het recent verschenen boekje De Nachtwacht in
het donker^ van de Leuvense hoogleraar De Grauwe.
Het hoofdthema van dit werk is de vraag hoe het economische stelsel de ontplooiingskansen van de kunstenaar kan bevorderen. De Grauwe werkt dit uit aan de
hand van beschouwingen over de werking van het
marktmechanisme in de kunst, argumenten voor overheidsingrijpen, een bespreking van de voor- en nadelen
van commercialisering van de kunst en de effecten van
het gevoerde kunstbeleid.
In een economische analyse kan men kunst zien als
een bedrijfstak. Aan de aanbodzijde is er de individuele
kunstenaar of een collectief van kunstenaars als producent. Deze zal moeten concurreren met andere aanbieders voor het verkrijgen van waardering door de consument, die qua tijd en inkomen over beperkte middelen
beschikt. In de strijd om de gunst van de consument zal
de kunstenaar ook samenwerkingsverbanden zoeken
om gezamenlijk artistieke hoogtepunten tot stand te
brengen. De Grauwe is een overtuigd aanhanger van
de stelling dat het samenspel van concurrentie en samenwerking voor de dynamiek zorgt die kunstenaars tot
betere prestaties inspireert en tot artistieke vernieuwingen leidt. Voor historische voorbeelden verwijst hij naar
het boek Kunst, macht en mecenaat van B. Kempers.
Volgens deze auteur speelde concurrentie van mecenassen en kunstenaars in de bloeiperiode van de Italiaanse en Nederlandse schilderkunst een fundamentele
rol in de creatieve ontplooiing van de schilders.
Het beroep op schaarse middelen dat de produktie
van kunst doet, maakt de aanwezigheid van een adequaat selectiemechanisme wenselijk. In het marktmodel fungeert de prijs als indicator voorde waardering van
de consument voor kunstuitingen. Pas als mensen iets
waardevol vinden, zullen zij bereid zijn een deel van hun
inkomen aan kunst te besteden. Dit vrije-marktmodel
heeft volgens De Grauwe tot een ongekende democratisering van de kunst bijgedragen. Literatuur en muziek
zijn niet langer uitsluitend beschikbaar voor de rijken.
De prijs van een boek, plaat of compact disc is zo laag
geworden dat grote groepen van de bevolking de mogelijkheid hebben hiervan te genieten. Het is echter de
vraag of deze grotere beschikbaarheid direct het gevolg
is van het marktmechanisme. Denkbaar is dat in een
stelsel van centrale planning meer middelen beschikbaar worden gesteld voor kunst dan in een vrije-markteconomie. Sommige kunstuitingen in Oost-Europa
staan in elk geval op een zeer hoog peil.
Ondanks zijn grote sympathie voor het marktmechanisme signaleert De Grauwe in zijn boek ook een aantal
nadelen van dit ordeningsprincipe. Zo zijn het vooral de
consumenten met hogere inkomens die de waarde van
kunst bepalen. Zij kunnen meer geld besteden aan de
zaken die zij waardevol vinden waardoor de verdeling
van middelen hun voorkeuren zal weerspiegelen. Een
ander probleem vormt het collectieve karakter van sommige kunstgoederen. Deze zijn niet goed individualiseerbaar, iedereen kan ervan genieten. Hoewel prijs-

ESB 2-5-1990

heffing dan onmogelijk is, worden deze goederen door
veel mensen wel degelijk gewaardeerd. Zonder overheidsingrijpen zal van deze goederen een suboptimale
hoeveelheid beschikbaar zijn.
Veel kunstliefhebbers hebben problemen met de toenemende commercialisering van de kunst. Zij vrezen
dat een ongestoorde werking van het marktmechanisme schadelijke gevolgen kan hebben voor het artistieke
niveau en dat de consument onvoldoende geld over
heeft om op zich waardevolle kunstvormen in stand te
houden. Hoewel deze bezorgdheid niet ongegrond is,
zijn er ook positieve kanten aan commercialisering. Zo
is de Rotterdamse Schouwburg onlangs overgegaan tot
het uitgeven van obligaties onder de marktrente om het
aantrekken van grote buitenlandse produkties te kunnen financieren. Met deze innovatieve vorm van kunstfinanciering hoopt de schouwburg een bijdrage te leveren aan de culturele opbloei van Rotterdam. Een meer
verspreide vorm van financiering is kunstsponsoring
door ondernemingen. Anders dan de traditionele mecenas sponsor! de onderneming niet uit liefde voor de
kunst, maar als middel ten dienste van publicitaire doeleinden. Ter versterking van hun ‘corporate image’ zien
vele ondernemingen hun naam graag verbonden aan
prestigieuze kunstprojecten. Grote tentoonstellingen
als die van Van Gogh zijn zonder financiele steun van
het bedrijfsleven niet te realiseren.
De gebrekkige stimulering van artistieke vernieuwing, het weerspiegelen van de voorkeuren van de
hogere inkomens, het probleem van collectieve goederen en de vrees dat door commercialisering bepaalde
kunstvormen ten onrechte in de verdrukking komen,
kunnen argumenten zijn voor overheidsingrijpen. De
vraag is dan natuurlijk of de overheid het beter kan dan
de markt. Het probleem is dat de overheid niet over een
adequaat selectiemechanisme beschikt om te bepalen
welke kunstenaars wel en welke niet op overheidssteun
kunnen rekenen. Commissies van deskundigen kan
men dit niet toevertrouwen. De waardering van kunst
berust vooral op een subjectief oordeel waarvoor geen
objectieve maatstaf beschikbaar is. Daarnaast is een
bezwaar van subsidising dat de kunstenaar verder
verwijderd raakt van het publiek. Het gevaar bestaat dat
de kunstenaar zich uitsluitend gaat richten op de criteria
van subsidiegevers en zich voorgoed uit de markt prijst.
Over de effecten van het gevoerde kunstbeleid is De
Grauwe tamelijk negatief. Het blijkt dat de overheid er
niet in slaagt om door subsidising de consumptie van
kunst door lagere inkomensgroepen te bevorderen.
Subsidies komen vooral terecht bij kunstvormen waaraan de intellectuele elite belang hecht. De Grauwe pleit
daarom voor het uitdelen van ‘kunstcheques’. Met deze
cheques kan dan de toegang tot theater, opera of museum betaald worden. Een aardige gedachte, die enkele bezwaren van subsidising wegneemt. Zij gaat echter
wel uit van de veronderstelling dat kunst een ‘merit
good’ is, waarvan de produktie achterblijft bij de gewenste hoeveelheid en derhalve actieve ondersteuning behoeft. Dit is meer een politieke keuze dan een op
economische gronden te rechtvaardigen uitgangspunt.
A.J. Wolters
1. P. de Grauwe, De Nachtwacht in het donker, over kunst en
economie, Lannoo, Tielt, 1990.

393

Auteurs