Menselijk keuzegedrag in
een macromodel
De integratie van macromodellen en microsimulatiemodellen biedt
mogelijkheden voor de analyse van een groot aantalproblemen en beleidsopties. Hierbij kan zowel rekening warden gehouden met individuele gedragsveranderingen als met terugkoppelingseffecten naar de
economie als geheel.
Niet ten onrechte wordt economen
soms verweien dat ‘de mens’ enigszins zoek raakt in de grote en tamelijk abstracte modellen die zij maken. Een model met duizend
vergelijkingen is zo onderhand een
goede middenmoter en zeker geen
uitschieter. Zelfs in grote modellen
met veel institutioneel detail komen
de zogeheten economische agenten
niet echt tot hun recht. In het model
FK (Freia-Kompas) van het Centraal
Planbureau, bij voorbeeld, is er nog
steeds maar een consument, zij het
een hele grote, en ook het arbeidsaanbod van alle Nederlanders te zamen wordt beschreven door precies
een vergelijking. In zo’n benadering
is weinig plaats voor verdelingsvraagstukken, van bij voorbeeld bestedingen over gezinnen, of van
werkloosheid over opleidingscategorieen.
Een benadering die juist wel veel
aandacht geeft aan verdelingsvraagstukken en readies van individuele
gezinnen, is de zogenaamde microsimulatie. In zekere zin wordt bij microsimulatie een stukje maatschappij
nagebootst. In deze microkosmos
worden dan bij voorbeeld de reacties van individuen en gezinnen op
allerlei prikkels bestudeerd. Bij voorbeeld hoe hun arbeidsaanbod reageert op inkomensveranderingen.
Zullen ze bij hogere lonen meer of
minder willen werken? Of zijn mensen bij een verhoging van werkloosheidsuitkeringen minder geneigd tot
het zoeken van werk?
In microsimulaties waarin op een
adequate manier met gedragsreacties op veranderingen rekening
wordt gehouden, geldt het bezwaar
dat dit in een ceteris paribus context
geschiedt: de omgeving waarin mensen zich bevinden verandert niet.
Stel bij voorbeeld dat het gaat om
een verhoging van alle werkloos-
ESB 8-5-1991
heidsuitkeringen met 10% en dat rekening wordt gehouden met mogelijke gedragsreacties van gezinnen bij
voorbeeld het meer of minder actief
zoeken naar een baan op deze veranderingen, dan zal bij microsimulatie
meestal nog wel worden verondersteld dat de uitkeringswijzigingen
geen invloed hebben op de beschikbaarheid van banen. In een macromodel zou nu juist een dergelijke terugkoppeling wel in beschouwing
worden genomen. In het gegeven
voorbeeld zou de terugkoppeling er
onder andere uit kunnen bestaan dat
de hogere uitkeringen een bestedingseffect hebben, hetgeen er toe
leidt dat de werkgelegenheid toeneemt. Met andere woorden het aantal beschikbare banen zou kunnen
toenemen. Verder kan er rekening
worden gehouden met de financiering van de verhoging van de uitkeringen.
Het moge dus duidelijk zijn dat macromodellen en microsimulatiemodellen verschillen in hun sterke en
zwakke punten. Macromodellen zijn
goed in het rekening houden met terugkoppelingseffecten , microsimulatiemodellen zijn vooral geschikt om
verdelingseffecten te analyseren of
op microniveau gedetailleerd naar
specifieke gedragsreacties te kijken.
De praktijk is tot nu toe dan ook geweest dat de twee typen modellen
gebruikt zijn voor de analyse van
verschillende typen vraagstellingen,
of om een bepaald probleem van
twee verschillende gezichtspunten
te bezien.
De suggestie die we natuurlijk met
deze voorstelling van zaken willen
wekken is dat er wellicht ook combinaties van beide benaderingen mogelijk zijn die, op zijn minst in een aantal gevallen, tot een vollediger beeld
van de werkelijkheid kunnen leiden.
Dit artikel presenteert enige resulta-
ten van een dergelijke benadering
die we, niet verrassend, zullen aanduiden als een micro-macrobenadering. De context waarin dat gebeurt
is die van de analyse van arbeidsaanbod en consumptie. Het macromodel dat we als uitgangspunt nemen
is het kwartaalmodel FK’85 van het
CPB.
Dit model bevat onder andere vergelijkingen voor arbeidsaanbod en consumptie. Beide vergelijkingen zijn
geaggregeerd, dat wil zeggen dat ze
het totale arbeidsaanbod in Nederland en de totale gezinsconsumptie
in Nederland verklaren uit een aantal variabelen. Deze variabelen worden voor een deel weer door andere
vergelijkingen in het model verklaard. Onze benadering bestaat
eruit dat we deze twee vergelijkingen uit het model halen en vervangen door een microsimulatiemodel.
Enerzijds geeft dit ons dan de voordelen van microsimulatie en anderzijds behouden we de terugkoppeling die kenmerkend is voor
macromodellen.
MICROFKA
De naam, MICROFKA, verraadt dat in
het CPB-model FK een microstuk is ingebouwd. We zullen de inbouw van
dit arbeidsaanbod- en consumptiestuk beschrijven. FK is een macromodel waarmee de Nederlandse economie voor een aantal jaren per
kwartaal kan worden door gerekend2.
In MICROFKA worden de vergelijkingen voor arbeidsaanbod en consumptie vervangen door een microsimulatiemodel. Hierbij wordt gebruik
gemaakt van een arbeidsaanbodmodel dat per persoon het aantal uren
dat hij wil werken verklaart uit de variabelen arbeidsloon, overig inkomen, gezinsomstandigheden, gewoonte (men kan wennen aan veel
dan wel weinig werken) en voor1. Dat het ook de bedoeling van bouwers
van microsimulaties is om zo’n microkosmos te bouwen, komt fraai tot uitdrukking in de microsimulatieprogramma’s
‘microdam’ en ‘micropolis’ van het CPB.
Zie M. van Schaaijk, MICRODAM, markt-
mechanisme en bezuinigingen in de
huurwoningmarkt, CPB-onderzoeksmemorandum, nr. 26, 1986; M. van Schaaijk
e.a., MICROPOLIS: samenvatting, stan-
daardversie van een eenvoudig dynamisch microsimulatiemodel, CPB-notitie,
nr. 22, 1989.
2. P.J.C.M. van den Berg, G.M.M. Gelauff
en V.R. Okker, The FREIA-KOMPAS model
for the Netherlands: A quarterly macro
economic model for the short and medium term, CPB Occasional papers nr. 39,
Den Haag, 1987.
keursafhankelijkheid (de wens om
veel of weinig te werken kan afhangen van de gewoontes van vrienden
en kennissen). Verder gebruiken we
een consumptiemodel met als verklarende variabelen: het besteedbaar inkomen, leeftijdsamenstelling in het
huishouden, soort beroep en aantal
verdieners in het huishouden. We beschikken verder over een databestand
van genoemde variabelen voor ruim
1.000 huishoudens. Hoe het macromodel en de microsimulatie samen
werken, laten we zien door eens na te
gaan welke bewerkingen er in een
kwartaal uitgevoerd worden.
Om te beginnen wordt, naar aanleiding van de macro-economische
ontwikkelingen die in het vorig
Tabel 1. Macro
•
•>*;
:’1″”~~”‘v::”~
••
kwartaal zijn voorspeld, het databestand van huishoudens ‘bijgesteld’.
Daarbij wordt rekening gehouden
met inkomensontwikkeling en
werkgelegenheid. Wat de inkomensontwikkeling betreft veronderstellen we dat deze voor alle
huishoudens gelijk is. Als dus het
macromodel een loonstijging van
1% voorspelt laten we voor alle
personen in het bestand het loon
met 1% toenemen. Andere inkomenscomponenten worden op
dezelfde manier behandeld. De
werkgelegenheid volgens het
macromodel gaan we vergelijken
met die in het bestand. Als in verhouding in het bestand te veel mensen werken, stellen we dit bij door
mensen te ontslaan. Deze mensen
krijgen een werkloosheidsuitkering
volgens de regels van het sociale
zekerheidsstelsel. Als er te weinig
mensen werken zullen we aan
werkloze mensen in het bestand
een baan geven waarbij, per persoon, het aantal uren wordt bepaald door het arbeidsaanbodmodel. Verder wordt met het
arbeidsaanbodmodel, met de inmiddels aangepaste inkomensvariabelen, voor elke werkloze
berekend hoeveel uren hij wil
werken.
Per huishouden in het bestand zijn
nu de inkomensvariabelen en de variabele arbeidsaanbod bijgesteld.
Voor werkenden is arbeidsaanbod
gedefinieerd als het aantal uren dat
daadwerkelijk gewerkt wordt. Voor
werklozen het, volgens het arbeidsaanbodmodel, berekende aantal
uren. Elk huishouden krijgt verder
nog een gewicht zodanig dat voor
dit kwartaal het bestand representatief is voor de Nederlandse bevolking. Door gebruik te maken van
gewichten kunnen geleidelijke ver-
“” ~ ~
‘~””~’•’••'” —-•—••- • • • – • • – • • – – • – • — ••
anderingen in de demografische samenstelling van de bevolking worden verwerkt. De gewichten zijn exogeen, per kwartaal, bepaald.
Met behulp van het bijgestelde bestand wordt nu het arbeidsaanbod
bepaald als de gewogen som over
alle huishoudens van de variabele arbeidsaanbod. Door rekening te houden met de omvang van het bestand
ten opzichte van de Nederlandse bevolking vinden we het macro-arbeidsaanbod.
Voor de bepaling van de consumptie
bepalen we eerst per huishouden
het besteedbare inkomen door het
bruto inkomen met behulp van een
computerprogramma om te rekenen
naar een netto inkomen. Omdat per
jaar het belastingstelsel kan veranderen is er voor elk jaar een apart programma. De gewogen som van con-
ongeveer alles in het macromodel
met alles samenhangt zullen deze
speciaal bepaalde waarden voor arbeidsaanbod en consumptie hun
invloed hebben op allerlei andere
variabelen. Onder deze resultaatvariabelen bevinden zich de inkomensontwikkeling en de werkgelegenheid, die weer gebruikt worden
om voor het volgende kwartaal het
bestand van huishoudens bij te stellen, waarmee de cyclus voor een
kwartaal rond is.
Simulatie van een aantal kwartalen
betekent dus dat het macromodel
steeds weer informatie oplevert om
het bestand aan te passen en dat het
micromodel het bestand gebruikt
om arbeidsaanbod en consumptie te
bepalen.
sumptieve uitgaven per huishouden
MICROFKA kan gebruikt worden om
varianten voor de Nederlandse economic voor een aantal jaren door te
rekenen. Wanneer het bestand van
huishoudens gedurende deze simulatie nauwkeurig wordt bijgehouden
krijgen we als resultaten naast de
‘macrospoorboekjes’, die ook met
FK te bepalen zijn, het verloop van
de individuele variabelen voor deze
huishoudens. Hierbij zijn met name
interessant: inkomens, arbeidsaanbod en bestedingen. Omdat deze variabelen voor elk huishouden in de
loop van de tijd beschikbaar zijn, is
in het bestand levert de macrocon-
sumptie.
Voor het lopende kwartaal zijn nu
het macro-arbeidsaanbod en de macroconsumptie bepaald, waarmee de
berekeningen op microniveau voltooid zijn. Het macromodel FK gaat
nu op de ‘normale’ wijze de economic voor dit kwartaal doorrekenen,
echter met een aanpassing: de oorspronkelijke vergelijkingen voor arbeidsaanbod en consumptie worden
geschrapt en vervangen door de zojuist bepaalde waarden. Omdat zo
MICROFKA in actie
De resultaten van de simulatie geven
we in twee tabellen, een met macrogegevens en een met micro-informa-
Tabel 2. Micro
‘ ~s^S’^t ~^’^lS’^^^^i^}’^^^”‘^^’:-^f^^sf^u-‘y^^-!M-ir’:Mllli^”siiM^$w^jIife
tie. De getallen zijn afwijkingen van
een basissimulatie met MICROFKA,
zodat de tabellen lijken op de spoorboekjes van het Centraal Planbureau. Voor het overzicht hebben we
de gegevens slechts voor drie lijdstippen genoteerd, het einde van de
jaren ’86, ’90 en ’94. Voor de slroomgrootheden is het gemiddelde over
vier kwartalen genomen en voor
voorraadgrootheden het laatste kwartaal van het jaar.
In label 1 zien we dat er een sterke
druk op de lonen ontstaat, in 1994
liggen de lonen 32,7% boven de basissimulatie, hierbij moet men wel
bedenken dat de totale periode bijna
tien jaar is en dat de stijging gedeeltelijk veroorzaakt wordt door extra
inflatie. Door de hogere arbeidskos-
I li^i ililillii a^ly ^
Bii lBiliiilllf i li t ^
ten daalt de werkgelegenheid, wat
„
het mogelijk om de verdeling van
deze variabelen over verschillende
typen huishoudens af te leiden. Het
macromodel, of de microsimulatie alleen, kan nooit deze combinatie van
gegevens opleveren.
Uiteraard kunnen de ‘normale’ varianten die met FK te berekenen zijn ook
met MICROFKA behandeld worden,
daarbij komt dan de extra informatie
over huishoudens beschikbaar. Inleressanter zijn natuurlijk varianten die
niet met FK te behandelen zijn. De
mogelijkheden worden duidelijk als
we nog eens kijken naar de bewerkingen die per kwartaal worden uitgevoerd. Enige voorbeelden zijn:
– varianten op het sociale-zekerheidsstelsel;
– varianten bij de bepaling van arbeidsaanbod per persoon; voor
werkenden kunnen restricties opgelegd worden, waarmee allerlei
varianten van arbeidsduurverkorting mogelijk zijn;
– varianten op het belastingstelsel;
door wijzigingen in de bruto-nettotrajecten aan te brengen en te kijken naar de gevolgen hiervan op
arbeidsaanbod en bestedingen.
ESB 8-5-1991
Om een idee te krijgen, van de
mogelijkheden met MICROFKA, presenteren we de uitkomsten van een
variant ter bevordering van deellijdarbeid. We bekijken de periode 19851994, het bestand van huishoudens
stamt uit 1985 zodat dit jaartal als start
voor de hand ligt. De variant bestaat
hieruit dat in het eerste kwartaal van
de simulatie voor elke werkende persoon met behulp van het arbeidsaanbodmodel bepaald wordt hoeveel
uren de persoon wil werken. Dit kan
uiteraard afwijken van het aantal uren
dat deze persoon in feite werkt. Onze
bevindingen zijn dat het gewenste
aantal uren gemiddeld iets lager ligt.
We passen nu voor alle mensen die
minder willen werken, met inlevering
van loon, de variabele arbeidsaanbod
aan. Daardoor zal het arbeidsaanbod
van werkenden in het bestand dalen
en kunnen werklozen een baan krijgen. We veronderstellen dus een extreem flexibele arbeidsmarkt, waarin
iedereen die wat minder wil werken
daartoe de gelegenheid krijgt, maar
waarin bovendien de vrijkomende
uren opgevuld worden door nieuwe
mensen aan te stellen.
echter niet kan verhinderen dat door
de daling van het arbeidsaanbod de
werkloosheid sterk afneemt. In 1994
is de werkloosheid maar liefst
258.000 lager dan in de basissimulatie, waarmee de werkloosheid in
1994 op 260.000 arbeidsjaren uitkomt. Hierbij moeten we opmerken
dat we met de oude definitie van
werkloosheid werken, die gedurende de simulatieperiode niet bijgesteld wordt. Ondanks de inflatie zien
we dat de consumptieve bestedingen wat toenemen, in label 2 zien
we dat alleenstaande vrouwen hier
het minsl van profileren. In label 2
zien we dal mannen gemiddeld zo’n
vier uur minder per week gaan werken, vrouwen ongeveer drie uur.
Werkloze mannen willen op den
duur wat meer en vrouwen wat minder werken.
Tabel 2 geeft slechls een beperkt
overzicht, de microresultalen zijn
veel uilgebreider. Hierbij kan gedachl worden aan verdeling van arbeidsaanbod en besledingen naar
leeflijd, opleiding en geslachl of aan
de participatie van vrouwen in het
arbeidsproces. Deze uitgebreide tabellen vallen buiten hel kader van
dil artikel.
Besluit
Hel hier gepresenleerde model is
een begin. Een aanlal verbeteringen
en uilbreidingen zijn mogelijk:
– het mechanisme voor het vinden
dan wel verliezen van een baan is
erg primilief. Personen worden
door middel van loling aangewezen. Bij hel verliezen van een
baan mag men verwachien dal de
produktiviteit van een werknemer
ten opzichte van de loonhoogte
een rol speelt, terwijl bij het vinden van een baan het zoekgedrag
en de selectiviteit van de werknemer eveneens van belang zijn;
– de inkomensontwikkeling wordt
voor alle huishoudens gelijk verondersteld, hier zou een differentiatie naar bij voorbeeld beroepsgroepen kunen worden gemaakt;
– er is geen rekening gehouden met
de mobiliteit van werkenden. Er
wordt geabstraheerd van het feit
dat elk jaar een groot aantal werkenden van baan verandert;
– de band tussen consumptie en arbeidsmarktgedrag is eenvoudig gehouden. In theorie zouden beslissingen over aantallen te werken
uren en consumptie in samenhang
moeten worden gemodelleerd, op
dit moment ontbreken daartoe de
gegevens;
– de omvang van de beroepsbevolking is, afgezien van trendmatige
groei, als vast gegeven genomen.
Deze omvang wordt onder andere
be’invloed door arbeidsongeschiktheid en (vervroegde) pensionering.
Uiteraard streven we ernaar om zoveel mogelijk van deze ‘gebreken’
te verhelpen en uitbreidingen te
realiseren. De tijd dat economen
de illusie konden koesteren dat
met een betrekkelijk eenvoudig
model de gehele economic kan
worden beschreven, ligt achter
ons. Het feit dat economen een illusie armer zijn, betekent niet dat
geen verbeteringen van bestaande
modelpraktijk mogelijk zouden
zijn. Het integreren van micro- en
macro-aspecten is naar onze mening een zo’n verbetering. De aard
van de verbetering ligt daarbij niet
noodzakelijkerwijs in meer accurate voorspellingen, maar (ook) in
een groter scala van beleidsproblemen dat kan worden geanalyseerd.
P.T.M. ten Hacken
A. Kapteyn
I.B. Woittiez
Peter ten Hacken en Arie Kapteyn zijn
verbonden aan de Katholieke Universiteit
Brabant, Isolde Woittiez is verbonden aan
het Economisch Instituut van de Rijksuniversiteit Leiden. De auteurs danken JeanPaul Vosse voor zijn commentaar op een
eerdere versie van dit artikel.