Ga direct naar de content

Preventie van arbeidsongeschiktheid

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 8 1991

Preventie van
arbeidsongeschiktheid
L.J.M. Aarts en P.R. de Jong*

B

ij een vergrijzende beroepsbevolking is reductie van bet WAO-risico van oudere
mannen noodzakelijk voor stabilisatie van de populatie arbeidsongeschikten.
Verbetering van de arbeidsmarktperspectieven of vermindering van de mentale
belasting door middel van deeltijd-vut kunnen de gewenste stabilisatie bewerkstelligen.

Bij de presentatie van de Tussenbalans bleek dat het
kabinet vast van plan is het aantal arbeidsongeschikten te verminderen met 65.000 en vervolgens te stabiliseren op het niveau van 1989. Het is vooralsnog onduidelijk hoe het kabinet deze stabilisatie wil
bereiken. In aanvulling op de afspraken uit het Najaarsoverleg overweegt het kabinet onder meer premiedifferentiatie in Ziektewet en AAW/WAO, de invoering van een wachttijd voor de werkgever van zes
weken in de Ziektewet, arbeidsvoorwaardelijke stimulansen ter beheersing van het ziekteverzuim, beperking van de loongerelateerde fase in de WAO afhankelijk van het arbeidsverleden, verhoging van de
toetredingsdrempel tot minimaal 25% of 35%, herinvoering van het onderscheid tussen beroeps- en andere risico’s en verruiming van het begrip passende arbeid . Per 1 januari is al een maatregel van kracht
geworden die werkgevers verplicht tot extra inspanningen bij het zoeken naar passende arbeid voor nun
gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers.
De geopperde maatregelen zijn deels gericht op beperking van de instroom, door werknemers die niet
meer volledig aan de produktiviteitseisen kunnen
voldoen in aangepaste omstandigheden door te laten werken; en deels op verhoging van de uitstroom, door WAO’ers met resterende capaciteiten
naar passend werk te leiden.
In dit artikel behandelen wij enkele mogelijkheden
om door preventief beleid het beroep op de WAO te
beperken. Eerst geven wij een indruk van de aard
en de omvang van de beleidsinspanning die is vereist om de door het kabinet gestelde doelen te bereiken. Vervolgens doen wij verslag van de determinanten van het WAO-risico bij oudere mannen. Op
basis van deze analyse behandelen wij ten slotte de
mogelijke preventieve effecten van vermindering
van arbeidsbelasting en van verbetering van de arbeidsmarktpositie voor deze groep werknemers.

De doelstelling: stabilisatie
Tot 1978 is de jaarlijkse instroom in de WAO gestaag
toegenomen. In 1970 belandden 16 van de 1.000 verzekerde werknemers in de WAO; in 1978 waren dit
er 23. Tussen 1978 en 1985 is de jaarlijkse instroom
gedaald tot 14 WAO-toetreders per 1.000 verzekerde
werknemers. Deze daling was onder meer het ge-

. 472

volg van de verlaging van het netto-uitkeringspercentage. Inmiddels is de gemiddelde instroom weer
iets opgelopen doordat de instroomkansen van
vrouwen zijn gestegen.
In label 1 geven wij prognoses voor de omvang van
het bestand uitkeringsgerechtigde arbeidsongeschikten met een arbeidsverleden (dus excl. de vroeg-gehandicapten). Daarbij is aangenomen dat de, historisch gezien lage, leeftijdsspecifieke instroomkansen
van 1989 constant blijven. Met andere woorden, in
deze prognose wordt uitgegaan van ongewijzigd arbeidsongeschiktheidsgedrag en -beleid. De prognoses zijn gebaseerd op de demografische ontwikkeling zoals voorzien door het CBS en op CPB-voorspellingen van de ontwikkeling van de participatie
op de arbeidsmarkt.
Het bestand arbeidsongeschikten neemt toe tot
1,067 miljoen in het jaar 2000 en stijgt verder tot
1,340 miljoen in 2010. Bij ongewijzigde omstandigheden zal het bestand in 2000 dus toegenomen zijn
met meer dan 40% en in 2010 met maar liefst 78%.
De toename is vooral het gevolg van vergrijzing van
de beroepsbevolking die ervoor zorgt dat de gemiddelde instroomkans toeneemt tot een niveau van 21
per 1000 in 2010. Dit betekent een stijging van de instroomkans met bijna eenderde. De relatieve omvang van de populatie arbeidsongeschikten, weergegeven door de afhankelijkheidsratio, zal ten gevolge
van de vergrijzing stijgen van 11 tot 17%. Maar ook
zonder vergrijzing zou het bestand stijgen: met 11%
tot 2000 en met 13% tot 2010. Deze stijging is dan alleen nog het gevolg van de groei van de beroepsbevolking.
Het is duidelijk dat vooral de vergrijzing grote problemen zal opleveren. Vandaar dat wij onderstaande

* De auteurs zijn coordinator van de Werkgroep Jurimetrie
van de Sociale Zekerheid, Rijksuniversiteit Leiden, respectievelijk fellow van het Netherlands Institute for Advanced
Study in the Humanities and Social Sciences te Wassenaar.
Dit artikel is op 11 april 1991 gepresenteerd op de studiemiddag over preventie van arbeidsongeschiktheid, belegd

door het Onderzoekersoverleg Sociale Zekerheid en het
Nederlands Genootschap Sociale Zekerheid.
1. SER-Adviesaanvraag Staatssecretaris Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, februari 1991.

analyse beperken tot oudere werknemers. Vanwege
de geringe participatie van oudere vrouwen worden
alleen mannen in de analyse betrokken.

Determinanten van WAO-toetreding
Een model voor de kans op WAO-toetreding
Theoretisch kan de kans op WAO-toetreding worden opgevat als het produkt van twee kansen: de
kans op het aanvragen van een uitkering,
Pr(CLAIM), en de kans op honorering van de aanvraag, PrlAWARD I CLAIM). Ofwel, de kans dat een
werknemer gebruik wenst te maken van de WAO en
de kans dat de bedrijfsvereniging en de GMD akkoord gaan met WAO-toetreding. In formule:
PrlWAO) = PrfCLAIM) PrlAWARD I CLAIM)

De geneigdheid van de werknemer de WAO-optie
te accepteren (weergegeven door Pr(CLAIM)) wordt
in ons model bepaald door aard en ernst van voorkomende functionele beperkingen, door de arbeids-

Mannen

Vrouwen

Totaal

afh,
AO
1990

1995
2000
2005
2010
2020
2030
2040
2050

531
606
685

0,016
0$1&
0,019

829
839
779
685
699

0$21
0^021
0,021
0,020

766

QiQ2Q

8

222

O.O17

305
382
454
5M
535
501

QjOlS
O.O20
0,021
0,021
Qs021
0,021

447

^457-;

911
1.067
1,220
1.340
1.374^
1,280
1.132

a,l)b. Afhankelijkheidsratio (xlOO): het aantal uitkeringsgerechtigden als percentage van het aantal verzekerden pJii/

Bran! tJM. ^

marktpositie en financiele vooruitzichten en door ac-

ties van de werkgever. De kans op toelating wordt
afhankelijk verondersteld van aard en ernst van de

functionele beperkingen, kansen op de arbeidsmarkt en demografische factoren (geslacht, burgerlijke staat en leeftijd) die mogelijk worden gebruikt
als vuistregels bij de toekenning.
Omdat in het Nederlandse stelsel aanvraag en toekenning van een WAO-uitkering niet afzonderlijk
kunnen worden waargenomen, wordt in de empirische analyse een zogenoemde herleide vorm van
het aangeduide theoretische model geanalyseerd:

Pr(WAO) – P (D, M, EO, N0, ETG, LnLOSSLT, DC)

Met:
– D, de mate van arbeidsongeschiktheid, gemeten
door: COMPLREC, de duur van bestaande gezondheidsklachten gemeten in jaren (gedeeld door
leeftijd); ABSREC, het aantal weken ziekteverzuim in het voorafgaande jaar; PHYSDIS, de mate
van fysieke arbeidsongeschiktheid en MENTDIS,
de mate van mentale arbeidsongeschiktheid;
– M, de motivatie voor het verrichten van betaalde
arbeid, gemeten door twee indicatoren: JOBSAT,
arbeidssatisfactie en WETHIC, arbeidsethos;
– EO, arbeidsmarktkansen, gemeten door PrlE—»U),
het individuele werkloosheidsrisico, en PrfU—>E),
de kans om bij werkloosheid werk te vinden. Beide kansen zijn afgeleid uit de schatting van duurmodellen. De kansen varieren met onder meer
leeftijd, opleiding, regionaal werkloosheidsper-

centage en vroegere ervaringen op de arbeidsmarkt. De effecten op Pr{WAO) zijn naar verwachting positief respectievelijk, negatief. De interne
arbeidsmarktpositie wordt weergegeven door
twee variabelen: PROSPECTS meet de visie van
de werkgever op de carriereperspectieven van de
betreffende werknemer, en JBPRFORM meet het
oordeel van de werkgever over zijn functioneren.
Het effect op PrlWAO} is naar verwachting negatief;
– informatie over zowel het werkloosheids- als het
arbeidsongeschiktheidsrisico is vervat in de variabele FIRMRISK, de bedrijfsspecifieke WAO-instroomquote. FIRMRISK is een instrumentele variabele die medische en sociaal-economische
aspecten van de werkomgeving bevat . FIRMRISK

ESB 8-5-1991

heeft naar verwachting een positief effect op de Tabel 1. Prognoses van de
WAO-toetredingskans;
LnLOSSLT, de omvang van het financiele verlies AO-populatie
en van de inbij WAO-toetreding;
stroomkans
No (OTHHINC), de (logaritme van) het overig
(8), naargehuishoudinkomen. OTHHINC heeft naar verwach- slacbt
ting een positief effect op PrlWAO);
ETG, de potentiele winst aan vrije tijd door WAOtoetreding is opgenomen om rekening te kunnen
houden met het effect van de relatieve voorkeur
voor vrije tijd. ETG is gebaseerd op formele werkuren. Daarnaast is de variabele COMTIME opgenomen. Deze meet de reistijd voor de huidige
baan. Hoe meer winst aan vrije tijd WAO-toetreding kan opleveren, des te groter de kans op
WAO-toetreding, zo mag worden verwacht;
DC, duidt op demografische karakteristieken, in
dit geval een dummy-variabele voor burgerlijke
staat, D(MAR=1) indien de werknemer is gehuwd.
Leeftijd is uit de specificatie weggelaten nadat in
een eerdere versie van het WAO-kansmodel de invloed van leeftijd klein en insignificant bleek.

Data
Het gebruikte gegevensbestand bestaat uit twee steekproeven. De eerste, de ‘ijk-steekproef, is getrokken
uit de populatie WAO-verzekerde werknemers. De
tweede, de ‘vijfmaandszieken-steekproef is getrokken uit de populatie van werknemers met langdurig
ziekteverlof. In de zesde maand van hun verzuimperiode zijn zij medisch onderzocht door GMD-verzekeringsgeneeskundigen en ge’interviewd door GMD-arbeidskundigen en externe ‘leke-interviewers’. Ook
hun werkgevers werden geinterviewd. Van alle 2.534
vijfmaandszieke respondenten bleek na verloop van
het Ziektewetjaar 60 procent in de WAO terecht te
zijn gekomen. De overige 40 procent bleek voor die
tijd het werk te hebben hervat. De ijk-steekproef omvat 1.417 complete waarnemingen.
2. Voor een uitvoerige beschrijving van het gehanteerde
model zie: L.J.M. Aarts en Ph.R. de Jong, Economic aspects
of disability behavior, dissertatie EUR, 1990, hoofdstuk 3.
3. FIRMRISK varieert tussen bedrijven afhankelijk van het
soort arbeid, opleidingsniveau, personeelsbeleid, bedrijfsgezondheidszorg, en de werkgelegenheidsontwikkeling.

T?-; «v A~ ^ e S S K l ^ y i l
g ^ l r ll i sll

Ook de effecten van afwegingen inzake inkomen en
vrije tijd (LnLOSSLT en ETC) zijn groot. Het eveneens significante effect van het bedrijfsspecifieke
WAO-risico, FIRMRISK, geeft aan dat ook afwegingen van de zijde van de werkgever een rol spelen in
het WAO-toetredingsproces.
De prominente invloed van de variabelen, die de negatieve financiele en positieve vrijetijds-gevolgen van
WAO-toetreding weergeven, laat zien dat afwegingen
inzake inkomen en vrije tijd een grote rol spelen bij
WAO-toetreding. Wij beschouwen dit als een bevestiging van de relevantie van de micro-economische benadering van het WAO-toetredingsproces. Deze resultaten, ondersteund door de grote invloed van carriereperspectieven, onderstrepen de keuzeruimte van
een werknemer bij WAO-toetreding.
Ook is een aantal onverwachte resutaten gevonden.
Een hoog arbeidsethos, WETHIC, bij voorbeeld, blijkt
positief samen te hangen met de WAO-toetredingskans, terwijl het effect van arbeidssatisfactie, JOBSAT,
als verwacht negatief is, maar insignificant. Gelet op
de insignificantie van leeftijd en de hoge correlatie
van leeftijd met een traditionele arbeidsmoraal, kan
het positieve effect van arbeidsethos wellicht worden
ge’interpreteerd als een generatie-effect of het effect
van een langdurig arbeidsleven.

Mannen, 50-58 jaar
Tabel2. Gestandaardiseertte probiteffecten van
de determinan-

ten van de
WAO-toetredingskans,
PrfWAOl

Door samenvoeging van de twee steekproeven konden de 2.534 vijfmaandszieke werknemers worden
vergeleken met de 1.417 gezonde, althans niet-verzuimende, werknemers in de ijksteekproef om de
kans op langdurig ziekteverzuim te onderzoeken.
Op dezelfde wijze konden door vergelijking van de
1.529 WAO-toetreders met de 1.417 gezonde werknemers in de ijksteekproef de determinanten van de
WAO-toetredingskans worden onderzocht.

Schattingsresultaten; alle mannen
Tabel 2 geeft de gestandaardiseerde schattingen
voor het model van de kans op WAO-toetreding. In
de eerste kolom staan de schattingen voor alle mannen in de steekproef. De tweede kolom bevat de uitkomsten voor mannen in de leeftijd van 50 tot 58
jaar. Deze uitkomsten zijn gecorrigeerd voor verschillen in schaling, zodat een goede indruk ontstaat van de relatieve invloed van elk van de verklarende variabelen.

De resultaten voor de totale groep mannen bevestigen de verwachting dat de overgang van werk naar
WAO wordt bepaald door zowel medische als nietmedische factoren. De gekozen arbeidsongeschiktheidsindicatoren weerspiegelen de medisch-sociologische definitie van invaliditeit, namelijk de mate
waarin men in staat is de taken te vervullen die verbonden zijn met de arbeidsrol. Zij meten dus de invloed van zowel aard en ernst van de aandoeningen
als ook van de zwaarte van het werk.
Onder constant houden van de primaire determinanten COMPLREC, ABSREC, PHYSDIS en MENTDIS,
blijkt er een opmerkelijk sterke invloed over te blij-

ven voor de indicatoren van de arbeidsmarktkansen, met name de voorspelde werkhervattingskans
bij werkloosheid, Pr(U—>EI, en de carriereperspectieven zoals gezien door de werkgever, PROSPECTS.

De ‘vervroegde-uittredingsaspecten’ van WAO-toetreding komen nog pregnanter tot uitdrukking als
de analyse beperkt wordt tot de mannen in de leeftijdsgroep 50-58 jaar. Deze groep is gekozen om
twee redenen. Ten eerste omdat deze groep een
hoog WAO-risico heeft en relatief groot is, respectievelijk zal worden ten gevolge van de aanstaande vergrijzing. Ten tweede zijn er voor deze leeftijdsgroep
geen andere uittredingsmogelijkheden dan WAOtoetreding. Juist in deze groep zou men daarom een
relatief grote invloed verwachten van de variabelen

die samenhangen met de wens tot vervroegde uittreding ten koste van de effecten van de gezondheidsvariabelen.
Globaal gezien worden deze verwachtingen bevestigd door de resultaten gepresenteerd in de rechterkolom van label 2. De resultaten verschillen nogal
van de uitkomsten voor de totale groep mannen.
Mentale arbeidsongeschiktheid (MENTDIS), de
meest subjectieve en moeilijkst te beoordelen van
de vier gezondheidsindicatoren neemt in belang
toe, terwijl de effecten van de andere gezondheidsindicatoren verdwijnen . De uitkomst suggereert dat
het WAO-risico niet zozeer wordt verhoogd door fysieke slijtage maar vooral door een vermindering
van het vermogen weerstand te bieden aan de mentale inspanningen inherent aan werk.
Naast dit gebrek aan mentale spankracht blijkt WAOtoetreding bij oudere mannen voornamelijk te worden bepaald door gebrekkige arbeidsmarktperspectieven enerzijds en financiele en vrijetijdsoverwegin4. Verzekeringsgeneeskundigen blijken het relatief moeilijk
te vinden om psychische beperkingen vast te stellen en om
de functionele beperkingen van met name oudere werknemers te beoordelen: WJ. Sprenger, De verzekeringsgeneeskundige van de GMD over de gevolgen van de stelselherziening, Tijdschrift voor Sociale Gezondheidszorg, jg. 68,
1990, biz. 171-174.

gen anderzijds. De prominente effecten van het verwachte inkomensverlies na WAO-toetreding,
LnLOSSLT, en van de winst in de vorm van vrije tijd,
ETG, zijn opmerkelijk.
Samenvattend concluderen wij dat de neiging van
oudere mannen om de arbeidsmarkt via de WAO te
verlaten afhankelijk is van:
– de geestelijke spankracht die nodig is om aan de
eisen van het werk te voldoen;
– de positie op de arbeidsmarkt;
– de carriereperspectieven in het huidige werk;
– en vooral van het inkomensverlies en de winst
aan vrije tijd bij WAO-toetreding .

«^*« ,*m*_*..

,4«__«t»_ ^atov^rn^ ,___..«««.

. ,.., t-JWAdh. ,-..-

Preventiemogelijkheden
De bovenstaande onderzoeksresultaten bevatten
een indicatie van de effectiviteit van alternatieve mogelijkheden voor intensivering van het beleid gericht op preventie van arbeidsongeschiktheid.
Het feit dat de uitkomsten voor oudere werknemers
zozeer afwijken impliceert dat de effecten van mogelijke maatregelen varieren met leeftijd. Een vermindering van de fysieke arbeidsbelasting zal zeker van in-

vloed zijn bij jongere werknemers (< 50 jaar), maar
zal weinig gevolgen hebben voor het WAO-risico van
oudere werknemers. En juist deze groep is van cruciaal belang voor de realisatie van de doelstellingen
van het kabinet. De voorziene volumestijging van
40% is immers voor driekwart het gevolg van vergrijzing.
Mentale arbeidsbelasting blijkt het grootste gezondheidsprobleem in deze leeftijdsklasse. Het beeld dat
de resultaten oproepen is dat van oudere werknemers die steeds meer moeite krijgen met de spanningen die hun werk met zich meebrengt en die, bij gebrek aan alternatieven, via de WAO op een acceptabele manier hun beroepsleven willen beeindigen.
Tegen de achtergrond van deze uitkomsten presenteren wij twee scenario’s die mogelijk leiden tot een
vermindering van het WAO-risico van oudere werknemers. Het arbeidsmarktscenario sluit aan bij de geconstateerde invloed van tekortschietende perspectieven op de arbeidsmarkt; het spankrachtscenario
bij de kennelijke invloed van met de jaren afnemende spankracht.

Het arbeidsmarktscenario
Verbetering van de arbeidsmarktperspectieven kan
een belangrijke bijdrage leveren aan de stabilisatiedoelstelling van het kabinet (zie label 3). De typische WAO-verzekerde van 50 jaar heeft een WAOtoetredingsrisico van 3,05 procent. Zou deze
50-jarige werknemer dezelfde kansen hebben om
bij werkloosheid een baan te vinden als zijn collega
van 40 jaar, dan neemt zijn WAO-risico af tot 1,49
procent: een reductie van meer dan 50 procent. Zou
de typische 50-jarige dezelfde interne loopbaanperspectieven hebben als een 40-jarige werknemer dan
zou dat leiden tot een reductie van het WAO-risico
met 20 procent. De gecombineerde verbetering van
externe en interne perspectieven zou het WAO-risico reduceren tot 1,16 procent: een reductie met
maar liefst 62 procent. Voor de typische werknemer
van 57 jaar levert deze gesimuleerde Verjongingskuur’ vergelijkbare reducties van het WAO-risico op.
Hoe kunnen deze verbeteringen worden gerealiseerd? Te verwachten valt dat de vergrijzing zelf al zal

ESB 8-5-1991

i
_ _„_._

zorgen voor enige verbetering van de arbeidsmarkt- Tabel3. Effecten
perspectieven. Naarmate er minder jongere arbeids- van verbetering
krachten beschikbaar zijn, verbetert de relatieve con- van arbeidsmarktkansen,
currentiepositie van oudere werknemers.
partie’le WT en
Waarschijnlijk zijn aanvullende maatregelen nodig
evenwtcbtige
om de perspectieven voor oudere werknemers verder mentals arbeidste verbeteren. Wij denken hier aan maatregelen in de belasting op de
sfeer van ontslagbescherming voor oudere werkneWAO-toetremers, aanscherping van de verplichtingen voor werk- dingskans van
gevers tot het aanbieden van passend werk, intensive- 50- en 57-jarige
ring van de arbeidsbemiddeling voor oudere werkne- mannen
mers en, meer in het algemeen, sociaal-economisch
beleid dat leidt tot stijging van de werkgelegenheid.

Het spankrachtscenario
Meer nog dan fysieke slijtage lijkt mentale slijtage
een belangrijke oorzaak van WAO-toetreding. De
rek is eruit en bij gebrek aan alternatieven lijkt
WAO-toetreding voor de hand te liggen. De poortwachters van de WAO zijn zich bewust van het gebrek aan alternatieven en blijken geneigd de gewenste WAO-toetreding te legilimeren .
Onze simulatieberekeningen in label 3 illustreren
dat het WAO- risico sterk kan verminderen als hel
mogelijk zou zijn legemoet te komen aan de geleidelijke reductie van de mentale spankrachl van oudere
werknemers. In ons ‘spankrachlscenario’ wordl de
arbeids- tijd, in de vorm van een particle vut, gereduceerd met 10 uur per week en wordt al dan niel
met behulp van aanvullende maatregelen, het evenwichl tussen mentale belasting en belastbaarheid
hersleld (MENDIS=0). Voor een typische WAO-verzekerde werknemer van 50 jaar belekenl hel lerugbrengen van de werkweek van 40 naar 30 uur een

5. Vergelijkbare resultaten zijn gevonden in G.S. Fields en
O.S. Mitchell, Retirement, pensions and social security,
MIT Press, Cambridge MA, 1984.
6. De typische werknemer is gehuwd. Zijn scores op de
overige variabelen zijn gelijk aan de gemiddelden van
mannelijke werknemers in de leeftijd van 50-57 jaar.
7. R.J. van der Veen, Desocialegrenzen van beleid, Stenfert Kroese, Leiden, 1990.

-. >'< “j^^^Hii^

reductie van het WAO-risico van 47 procent (van
3,05 naar 1,61). Voor een 57-jarige typische werknemer is het effect weliswaar lets kleiner, namelijk 36
procent, maar nog steeds erg groot. Herstel van het
evenwicht tussen mentale belasting en belastbaarheid leidt tot een reductie van het WAO-risico van
28 procent voor een 50-jarige, respectievelijk 24 procent voor een 57-jarige typische werknemer. Reduc-

tie van de wekelijkse arbeidstijd bij gelijktijdig herstel van het evenwicht op de mentale belastingsbalans leidt ertoe dat het WAO-risico van een 50-jarige typische werknemer afneemt tot 1,12 procent:
een reductie van 63 procent, terwijl het WAO-risico
van een typische 57-jarige afneemt tot 3,72 procent:
een halvering derhalve.
De daling van het aantal WAO-uitkeringsgerechtigden die het gevolg zou zijn van de introductie van
een particle vut-regeling zal leiden tot aanzienlijke
besparingen voor de arbeidsongeschiktheidsfond-

sen. Het betekent tevens dat de arbeidsmarktparticipatie van oudere werknemers, en daarmee de verhouding actieven-inactieven, belangrijk kan worden
vergroot. Anderzijds betekent het introduceren van
een particle vut-regeling dat ook volkomen gezonde werknemers voor een reductie in arbeidstijd in
aanmerking zullen willen komen. De kosten voor
de vut-regelingen zullen dus stijgen. Een grove berekening wijst echter uit dat zelfs als alle 50-plussers
zouden besluiten hun arbeidstijd tot 30 uur terug te
brengen de introductie van een particle vut nog altijd zou leiden tot een netto besparing van 12,5 procent op de arbeidsongeschiktheidsuitgaven. Als
men zou besluiten tegelijk met de introductie van
de deeltijd-vut de minimumleeftijd voor voltijdse

vut-rechten te verhogen dan zou de netto opbrengst
van de maatregelen hoger kunnen zijn.

Conclusie
Zonder nadere maatregelen zal de populatie arbeidsongeschikten de komende tien jaar stijgen met 40%,
waarvan 30% door de aanstaande vergrijzing en 10%
door de groei van de beroepsbevolking. Het kabinet
wil de WAO-instroom zodanig verlagen en de uitstroom zodanig verhogen dat deze effecten teniet
worden gedaan.
In dit artikel hebben wij twee scenario’s opgesteld
gericht op de preventie van arbeidsongeschiktheid
onder oudere werknemers. Een ‘verjonging’ van de
arbeidsmarktperspectieven van oudere werknemers
met 10 jaar kan leiden tot een reductie van het WAOrisico met ongeveer 60 procent. Verlichting van de
mentale werkdruk door introductie van een particle
vut bij gelijktijdig herstel van de mentale belasting/belastbaarheidsbalans reduceert het WAO-risico tussen de 52 en 63 procent. De gunstige financiele consequenties van een dergelijke reductie van het WAOrisico zijn veel groter dan de ongunstige financiele
consequenties van deze uitbreiding van de vut-regelingen.
Al met al lijken er wel degelijk mogelijkheden te bestaan om de ambitieuze doelstelling van het kabinet
te realiseren. Het lijkt mogelijk om met behoud van
de structuur van de arbeidsongeschiktheidsregelingen de vergrijzingsgolf te keren en aldus de populatie arbeidsongeschikten te stabiliseren.

Leo Aarts
Philip de Jong

Auteurs