Ga direct naar de content

Meer zekerheid is niet meer welzijn

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 12 2000

Meer zekerheid is niet meer welzijn
Aute ur(s ):
Ouw eneel, P. (auteur)
Gastonderzoeker b ij het project ‘World Database of Happiness’ aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4251, pagina 320, 14 april 2000 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
sociale, zekerheid

Meer sociale zekerheid leidt op het eerste gezicht tot meer welzijn. Wordt voor welvaart gecorrigeerd, dan blijft er van het verband
echter weinig over. Ook is welzijn niet gelijker verdeeld in landen met hoge sociale zekerheidsuitgaven.
Tien jaar geleden schreef ik samen met R. Veenhoven het artikel ‘Het rendement van de verzorgingsstaat’ 1. De vraagstelling daarin was
of een sterke verzorgingsstaat een leefbaarder maatschappij oplevert. De analyse richtte zich op negentien eerste-wereld-landen.
Conclusie destijds was dat burgers in typische verzorgingsstaten gelukkiger zijn, waarbij het geluk ook nog eens gelijker verdeeld was.
Inmiddels zijn er meer gegevens beschikbaar van een groter aantal landen (48). Bovendien zijn er nu vergelijkbare gegevens op twee
tijdstippen (1980 en 1990), zodat ook het effect van verandering onderzocht kan worden. Analyse daarvan leidt tot een andere conclusie.
Welzijn
De vraagstelling is nog steeds actueel: kan er op de wao en de AOW nog verder bezuinigd worden zonder het welzijn van de burgers aan
te tasten? Om op deze vraag een antwoord te vinden is onderzocht of:
» het welzijn van burgers in landen met een relatief laag niveau van sociale zekerheid lager is dan in landen met een hoger sociale
zekerheidsniveau;
» verandering van de uitgaven aan voor sociale zekerheid heeft geleid tot een corresponderende verandering van het gemiddeld welzijn.
Diezelfde vragen kunnen worden gesteld over ongelijkheid in welzijn tussen burgers:
» is die ongelijkheid groter in landen met relatief weinig sociale zekerheid, en
» is de ongelijkheid toegenomen in landen waar op de sociale zekerheid bezuinigd is?
Meting welzijn
Meestal wordt welzijn gemeten in termen van maatschappelijke voorzieningen, met andere woorden de aanbodzijde of ‘input’. Welzijn
meten aan input is voor deze vraagstelling niet aan te bevelen. Men verzeilt dan namelijk gemakkelijk in een cirkelredenering,
bijvoorbeeld: welzijn is inkomenszekerheid, de verzorgingsstaat biedt dat, dus de verzorgingsstaat bevordert welzijn. Welzijn kan echter
ook gemeten worden door te onderzoeken hoe goed mensen floreren, door dus naar de ‘output’ te kijken. Output-indicatoren van welzijn
zijn gezondheid en levensvoldoening.
Levensvoldoening
Er is helaas geen objectieve manier om het geluksniveau van een individu vast te stellen. Geluk kan alleen gemeten worden door mensen
ernaar te vragen. Daartoe is een aantal bruikbare methodes ontwikkeld. Aanvankelijk was er nog al wat scepsis over de validiteit van die
methodes, met name of de antwoorden die mensen geven wel iets zeggen over hun werkelijke voldoening. Uit onderzoek blijkt echter dat
antwoorden op vragen naar geluk redelijk valide en betrouwbaar zijn, en goed vergelijkbaar tussen landen 2. Voor dit onderzoek is
gebruik gemaakt van de gegevens uit de World Value Surveys 3. In tal van landen in de wereld is aan een representatieve populatie van
de bevolking een aantal identieke vragen gesteld. Het eerste onderzoek vond plaats in 1980 en omvatte 22 landen, in 1990 gevolgd door
een tweede ronde met 42 landen. In de vragenlijst zijn drie indicatoren van psychisch welbevinden opgenomen. Er is één algemene vraag
naar geluk waarin de respondent op een vier-puntsschaal kan aangeven hoe gelukkig hij zich alles bij elkaar genomen vindt. Er is een
meer cognitieve vraag naar levenstevredenheid, waarin de respondent een rationeel oordeel geacht wordt te geven over de tevredenheid
met het leven als geheel op een schaal van één (ontevreden) tot tien (tevreden). Beide items (geluk en levenstevredenheid) zijn directe
vragen, in tegenstelling tot het derde gemeten item ‘gevoelsbalans’. Deze is gemeten door middel van vijf vragen over positieve
gevoelens in de afgelopen drie weken en vijf vragen over negatieve gevoelens 4. De score op deze index geeft de gevoelsbalans van de
respondent weer. Dit is een redelijk stabiele factor. Voordeel van deze indirecte meting is bovendien, dat er weinig kans is op vertekening

door sociaal wenselijke antwoorden. Per land zijn van elk van deze geluksitems gemiddelden en standaarddeviaties berekend.
Gezondheid
Gezondheid wordt gemeten met twee indicatoren. De eerste is wederom een item uit het World Value Survey waarin de respondent
gevraagd wordt een oordeel te geven over de eigen gezondheid op een schaal van één (zeer slecht) tot vijf (zeer goed). Deze ‘subjectieve
gezondheid’ blijkt een goede voorspeller te zijn van ziekte en levensduur. De tweede gezondheidsindicator is de gemiddelde levensduur
in elk land, geïndiceerd door de statistieken voor levensverwachting bij geboorte 5.
Meting sociale zekerheid
Onder sociale zekerheid versta ik het stelsel van collectieve verzekeringen die de burger financieel beschermen tegen de gevolgen van
werkloosheid, ziekte en ouderdom. Als maat is gekozen voor de overheidsuitgaven sociale zekerheid, uitgedrukt als percentage van het
bnp 6. Die overheidsuitgaven variëren van bijna niets – men kan dan spreken van sociaal darwin-isme of ‘survival of the fittest’ – tot meer
dan dertig procent in de ultieme verzorgingsstaat Zweden. In westerse landen zijn de verschillen niet zo groot; iedere westerse natie kent
wel een zeker basisniveau van sociale zekerheid.
Meting nationale welvaart
Meestal worden welvaarts-niveau’s van landen geïndiceerd door het bruto nationaal product per hoofd van de bevolking. Nadeel
hiervan is dat geen rekening wordt gehouden met koopkrachtverschillen: voor een gulden kun je in Nederland één broodje kopen, in
India misschien wel tien. Voor deze analyse is daarom gebruik gemaakt van een maat die voor deze koopkrachtverschillen corrigeert, het
‘real gross domestic product (rgdp) 7.
Resultaten
Welzijnsniveau
De eerste vraag was in hoeverre de gemiddelde welzijnsniveaus van landen corresponderen met de sociale zekerheidsniveaus. Daartoe
zijn verbanden berekend tussen de uitgaven aan sociale zekerheid en de vijf welzijnsindicatoren (zie tabel 1).

Tabel 1. Verband tussen welzijn en omvang verzorgingsstaat voor 30 tot 38 landen, 1990. Voor de omvang van de
verzorgingsstaat is gekeken naar de procentuele uitgaven aan sociale zekerheid in bnp per capita
niveau welzijn

gezondheid
» ervaren gezondheid
» levensduur
geluk
» gevoelsbalans
» levenstevredenheid
» geluk

ruw
verband

N

gecorrigeerd voor
welvaartsverschillen

N

+ (ns)a
++ (s)

31
38

– (ns)
– (ns)

28
35

++ (s)
+ (ns)
+ (ns)

30
32
38

+ (ns)
– (ns)
+ (ns)

27
29
35

a. s = significant; ns = niet significant; hoe sterker het verband hoe meer plussen respectievelijk minnen; 0 = geen verband

Alle verbanden zijn positief: in het geval van levensduur en stemmingsniveau is er een significant verband met het niveau van sociale
zekerheid.
Welvaart bepaalt welzijn
Er zit echter een addertje onder het gras: door Veenhoven en Ouweneel is betoogd, dat het gevonden verband een schijnverband is 8.
Meer welzijn wordt blijkens hun analyse niet veroorzaakt door een hoger niveau van sociale zekerheid, maar voornamelijk door een
hoger welvaartsniveau in de ‘gelukkige’ landen. Als de welvaart constant wordt gehouden blijkt dan ook geen verband meer te bestaan.
Alle verbanden zijn gering en niet significant.
Verandering van welzijn
Deze cross-sectionele analyse heeft zijn beperkingen. Ten eerste zou de statistische controle van de welvaartsverschillen wel eens te
rigoureus kunnen zijn. Daarmee worden mogelijke effecten van sociale zekerheid via welvaart aan het gezicht onttrokken. Theoretisch
bestaat namelijk de mogelijkheid, dat naast een direct effect van sociale zekerheid op het welzijn van burgers, er ook een indirect effect is:
sociale zekerheid kan het welvaartsniveau van een land verhogen. In een cross-sectionele analyse (een meting op één tijdstip, één jaar) is
dit effect echter niet na te gaan, omdat de causaliteit niet is te toetsen. Bovendien zijn er mogelijk nog meer interveniërende variabelen in
het spel, zoals individualisme. Deze complicaties kunnen omzeild worden door middel van vergelijking door de tijd (longitudinale
analyse). Bezien wordt dan in hoeverre veranderingen in de sociale zekerheid gevolgd worden door veranderingen in welzijn. Van vijftien
landen zijn er gegevens bekend over beide variabelen in 1980 en 1990 9. tabel 2 toont de verbanden.

Tabel 2. Groei uitgaven sociale zekerheid en verandering niveau welzijn voor15 tot 39 landen 1980-1990
af/toename
welzijn

gezondheid
» ervaren gezondheid
» levensverwachting
geluk
» gevoelsbalans
» levenstevredenheid
» geluk algemeen

ruw
verband

N

gecontroleerd
voor verschillen
in welvaart
in 1980

N

gecontroleerd
voor
welvaartsgroei
1980-90

N

0 (ns)a
+ (ns)

31
39

0 (ns)
+ (ns)

16
36

0 (ns)
0 (ns)

16
36

0 (ns)
0 (ns)
– (ns)

31
33
39

0 (ns)
– (ns)
– – (ns)

15
20
16

0 (ns)
– (ns)
– – (ns)

15
20
16

a. s = significant; ns = niet significant; hoe sterker het verband hoe meer plussen respectievelijk minnen
0 =geen verband

De verbanden zijn gering en niet significant. Ook wanneer we het niveau en de groei van de welvaart constant houden verandert dit
beeld niet. Uit ander onderzoek blijkt dat verbetering of verslechtering van uitkeringsrechten bij werkloosheid geen effect heeft op de
gemiddelde levensvoldoening 10. Mogelijk is een steekproef van vijftien landen te klein om representatief te zijn. Vrijwel alle
industrielanden zijn daarin echter vertegenwoordigd.
Groei en/of afname van het niveau van sociale zekerheid lijkt dus in het algemeen geen effect te hebben op het niveau van
levensvoldoening. Een verklaring hiervoor kan zijn dat het sociale zekerheidsniveau in de meeste landen al zo hoog is, dat een paar
procent meer of minder nauwelijks voelbaar is.
Ongelijkheid in welzijn
Naast een hoger niveau van welzijn, zou meer sociale zekerheid ook kunnen leiden tot meer gelijkheid in welzijn. Uit eerder onderzoek is
gebleken, dat sociale zekerheid leidt tot een nivellering van inkomens 11. Leidt het ook tot nivellering van uiteindelijk welzijn? Om dat te
meten zijn standaarddeviaties berekend, en in het geval van levensverwachting gini-coëfficiënten.
Bij vier van de vijf welzijnsindicatoren zien we een negatief verband, wat in de verwachte richting is: hoe hoger het niveau van sociale
zekerheid, des te kleiner de ongelijkheid in welzijn. Drie van deze vier correlaties zijn bovendien significant. Alleen de ongelijkheid in
gezondheid houdt geen verband met het sociale zekerheidsniveau van een land.
In figuur 1 is de ongelijkheid in geluk uitgezet tegen het sociale zekerheidsniveau. Linksboven Nigeria waar de overheid vrijwel niets
uitgeeft aan sociale zekerheid en waar de ongelijkheid in geluk het grootst is, rechtsonder Zweden met het hoogste niveau van sociale
zekerheid en een redelijk gelijke verdeling van geluk. Er zijn ook uitschieters: in Polen wordt weinig aan sociale zekerheid uitgegeven maar
dat land wordt gekenmerkt door een nog grotere gelijkheid in geluk dan Zweden (iedereen is daar even gelukkig of ongelukkig). In
Canada besteedt de overheid een behoorlijk bedrag aan sociale zekerheid, terwijl de verschillen in geluk groter zijn dan in China. De
Chinese maatschappij heeft een zeer egalitaire structuur, waardoor de meeste burgers even (on-)gelukkig zijn. Canada wordt gekenmerkt
door een individualistische cultuur met navenant grotere verschillen in geluk. Ook hier verdwijnt echter het verband als gecontroleerd
wordt voor het welvaartsniveau. Kennelijk is welvaart de nivellerende factor en niet sociale zekerheid.

Figuur 1. Ongelijkheid in geluk, afgezet tegen het sociale zekerheidsniveau. Gemeten voor 32 landen in 1990
Verandering in ongelijkheid
Net als bij het welzijnsniveau zijn voor de ongelijkheid in welzijn de veranderingen tussen 1980 en 1990 onderzocht. Bewerkt een stijging
van de uitgaven voor sociale zekerheid een grotere gelijkheid van welzijn? En daalt het welzijnsniveau bij een negatieve groei van de
uitgaven voor sociale zekerheid? Drie van de vier verbanden zijn negatief; hoe sterker de toename in ongelijkheid hoe geringer de groei
van de sociale zekerheid. Alleen het verband van de toe- of afname van ongelijkheid met algemeen geluk wijkt hier van af en is licht
positief. Controle voor welvaartsgroei in dezelfde periode doet de cijfers nauwelijks veranderen. Door de geringe aantallen zijn geen van
deze verbanden significant. Dat betekent dat ze een indicatie kunnen vormen, maar dat men deze uitkomsten niet te zwaar moet meetellen.

Conclusie
Meer sociale zekerheid in een land leidt op het eerste gezicht tot een langer, gezonder, en gelukkiger leven. Wordt het effect van welvaart
er uit gehaald dan blijft echter van het verband tussen sociale zekerheid en levensvoldoening weinig tot niets over. Ook is het welzijn
niet gelijker verdeeld in landen met hoge overheidsuitgaven voor sociale zekerheid. Daling van sociale zekerheidsuitgaven blijkt geen
effect te hebben op het gemiddeld welzijn van de burgers. Wel leiden bezuinigingen op de uitgaven sociale zekerheid tot meer
ongelijkheid in welzijn, maar deze uitkomst is door het geringe aantal landen waarvan longitudinale gegevens hierover bekend zijn, niet
significant.
Hoe nu dit onverwachte resultaat te verklaren? Een vingerwijzing zouden de onderzoeken kunnen geven die in diverse landen onder
uitkeringsgerechtigden worden gehouden 12. Daaruit blijkt, dat het financiële aspect slechts in geringe mate verantwoordelijk is voor een
lager welzijnsniveau. Uitsluiting van het maatschappelijk leven en de lage sociale status die daar een gevolg van is spelen een veel
belangrijker rol

1 P. Ouweneel en R. Veenhoven, Het rendement van de verzorgingsstaat, ESB, 26 april, 1989, blz. 419-421.
2 R. Veenhoven, Vergelijken van geluk in landen, Sociale Wetenschappen, 1998, blz. 58-84.
3 World value survey, 1981-84 en 1990-1993, Inter-university Consortium for Political and Social Research, Ann Arbor, Michigan, 1994.
4 De maat is ontwikkeld door Bradburn. Zie N.M. Bradburn, The structure of psychological well-being, Aldine Publ. Co., Chicago, 1969.
5 UNDP, Human development report, United Nations Development Program, Washington DC, 1996.
6 ILO, The cost of social security, 14th international inquiry 1987-89, 1996.
7 Op basis van een bepaald standaardpakket van levensmiddelen en andere vitale goederen wordt een internationale prijsindex gemaakt.
Met behulp hiervan wordt een correctie-factor toegepast op het bruto nationaal product.
8 R. Veenhoven en P. Ouweneel, Livability of the welfare-state, Social Indicators Research, 1995, blz. 1-48.
9 De landen zijn: Argentinië, Canada, Denemarken, Engeland, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, Japan, Nederland, Noorwegen, Spanje,
V.S., IJsland, Zweden.
10 R. Tella et al., The macroeconomics of happiness, Discussion Paper Seminar nr.19, Institute of Economics, University of Oxford, 1997.
11 Onder andere B. Heady et al., Welfare over time: three worlds of welfare capitalism in panel perspective, Journal of Public Policy,
1997, blz. 329-359.
12 Zie onder andere L. Winkelman en R. Winkelman, Unemployment: where does it hurt?, Discussion paper nr. 1093, CEPR, London,
1995.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur