Macro-economische factoren
en winstgevendheid
G. van Brummen, H. Berendsen en P.L.M. van de Ven*
D
e gevoeligheid van de Nederlandse Industrie voor macro-economise he
ontwikkelingen is groot. In dit artikel warden deze effecten gekwantificeerd met
behulp van het Gideon-model, een sectormodel voor de nijverheid. Vervolgens
worden de effecten voor de nijverheid van drie scenario’s gesimuleerd. De
Nederlandse nijverheid blijkt zeer gevoelig te zijn voor duurdere olie, een lagere
dollarkoers en een hogere wereldhandel.
Wat is de invloed van de conjunctuur, de dollarkoers
en de olieprijs op de omzet en winst van de diverse
bedrijfstakken? In kwalitatieve zin is dit onderzocht
door Jongen in 19911. Hij bracht de mate van gevoeligheid van de verschillende bedrijfstakken voor enkele macro-economische factoren in kaart. In dit artikel wordt voortgebouwd op dat onderzoek. Wij
trachten de effecten van geheel uitgewerkte macroeconomische scenario’s op de omzet en het bedrijfsresultaat in sectoren van het bedrijfsleven te kwantificeren.
De sector-ontwikkelingen van de afgelopen vijftien jaar blijken dan goed te verklaren op grond van
louter macro-economische factoren, zonder gebruik
te hoeven maken van aanvullende, specifieke sectorgegevens . De invloed van macro-economische ontwikkelingen blijkt groot. De effecten op de bedrijfsresultaten en omzetten verschillen bovendien sterk
per sector. In dit artikel wordt kort een toelichting
gegeven op enkele resultaten van het kwantitatieve
onderzoek en wordt uitgelegd hoe het model en de
resultaten ervan geinterpreteerd kunnen worden. Vervolgens worden aan de hand van het model de effecten van een drietal scenario’s gepresenteerd: een met
een hogere olieprijs, een met een lagere dollarkoers
en een met een stijging van de wereldhandel.
Het Gideonmodel
Op basis van gegevens uit de Statistiek Financien
van Grote Ondernemingen is een regressie-analyse
uitgevoerd om de omzet en het bedrijfsresultaat van
vijf sectoren binnen de nijverheid te relateren aan macro- economische ontwikkelingen . Deze macro-economische variabelen waren verdeeld in drie groepen,
namelijk
• lonen en prijzen: relevante wereldhandelsprijs,
prijspeil goederenuitvoer (exclusief energie), prijspeil goedereninvoer, prijs ruwe olie fob, prijs
ESB 4-10-1995
grondstoffen (HWWA) exclusief energe, prijs particuliere consumptie, loonkosten per eenheid produkt in de verwerkende Industrie en reeel beschikbaar inkomen;
• volume van bestedingen en produktie: bruto binnenlands produkt, relevante wereldhandel, goederenuitvoer (exclusief energie) goedereninvoer, investeringen in woningen, consumptie van
voedings- en genotmiddelen;
• diversen: lange rente (%), korte rente (%), dollarkoers (in guldens), bezettingsgraad, Rabobank-conjunctuurindicator en de Rabobank leading indicator.
Het blijkt goed mogelijk om voor het grootbedrijf (balanstotaal groter dan/ 10 mln) de sectorale ontwikke-
* Beide laatste auteurs zijn werkzaam als onderzoeker bij
de Stafgroep Economisch Onderzoek van Rabobank Nederland. De eerste auteur heeft als stagiair bij de Stafgroep het
kwantitatieve sectormodel Gideon ontwikkeld. Het artikel
is geschreven op persoonlijke titel. De auteurs zijn dank
verschuldigd aan prof. A.R. Thurik voor diens begeleiding
van het onderzoek.
1. ZieJ.J.P. Jongen, Risico’s voor het Nederlandse bedrijfsleven, ESB, 2 januari 1991, biz. 12-15. Jongens analyse had
overigens betrekking op veertig bedrijfstakken, terwijl in dit
artikel een uitsplitsing in vijf sectoren van van de nijverheid
is gemaakt.
2. Zie G. van Brummen, GIDEON: Sectormodel voor de nijverheid, afstudeerscriptie Stafgroep Economisch Onderzoek, Rabobank Nederland.
3. Deze vijf sectoren zijn de chemie, metaal, bouw en hout,
voeding en overige nijverheid. Ook de overige sectoren
zijn onderzocht (transport, dienstverlening, groothandel, detailhandel, overige handel). De resultaten hiervan zijn echter minder betrouwbaar, vanwege een relatief korte schattingsperiode (1980-1993 en 1983-1993) en een in de beginjaren sterk groeiend aantal ondernemingen (waardoor de
bruikbaarheid van de statistiek voor de analyse van de gemiddelde ontwikkeling van de sector wordt bemoeilijkt).
lingen te verklaren uit louter macro-economische ontwikkelingen . Daarbij zijn voor het bedrijfsresultaat
per sector meerdere vergelijkingen geschat, met verschillende verklarende macro-economische facto-
clusief energie) gaat samen met een stijging van het
bedrijfsresultaat in de voedingssector, als indicator
van een gunstige internationale prijsontwikkeling.
red. Op basis van de met de regressie-analyse gevonden correlaties uit het verleden en uitgaande van
Metaal
een bepaald macro-economisch scenario kan vervolgens een bepaalde sectorale ontwikkeling voorspeld
worden . Het voorspelmodel is geen causaal model,
in die zin dat er beleidsaanbevelingen voor sectoren
uit kunnen worden afgeleid7. Het betreft veeleer indicatoren, die aangeven dat in het verleden de macroeconomische constellatie, zoals die nu voorspeld
wordt, samenging met bepaalde sectorale ontwikkelingen.
Het grote voordeel van het ontwikkelde sectormodel voor de nijverheid is, dat het terrein tussen macro-
85 mrd en een bedrijfsresultaat van ruim/ 3 mrd. Het
aantal werknemers in het grootbedrijf bedraagt circa
275.000. Bedrijven als Hoogovens (basismetaal), Philips (elektrotechnisch) en Fokker (transportmiddelen) behoren tot de metaalsector. De bedrijvigheid in
economie enerzijds en specifieke sectorontwikkelin-
gen anderzijds wordt ingevuld. Het vormt een nuttig
hulpmiddel om bedrijfs(tak)prognoses te evalueren
en geeft inzicht in de verschillende risico’s voor de
verschillende sectoren van het grootbedrijfsleven.
Deze zullen in een drietal risico-scenario’s worden
beschreven. Eerst wordt evenwel een toelichting gegeven op de verklarende macro-economische variabelen per sector.
Resultaten per sector
De metaalsector had in 1993 een omzet van bijna/
de metaalsector loopt in hoge mate synchroon met
de conjunctuur en de bezettingsgraad. Met name aan
het begin van een opgaande conjunctuur, wanneer
de loonkosten per eenheid produkt nog dalen maar
de afzetprijzen alweer beginnen op te lopen, groeien
het bedrijfsresultaat en de omzet sterk. Daarnaast stijgen het bedrijfsresultaat en de omzet als het algemene prijspeil (in binnenland en/of buitenland) oploopt.
De metaalsector, die haar omzet voor een groter
deel realiseert in dollars en in dollargebieden dan
haar kosten, blijkt in het Gideon-model de enige sector waarvan het bedrijfsresultaat direct positief wordt
bei’nvloed door een stijging van de dollar (elasticiteit
circa 0,4). Ook is deze sector het meest gevoelig
voor een olieprijsstijging: een stijging van de olieprijs
met 10% leidt direct tot een daling van het bedrijfsresultaat met circa 4%, doordat de hogere olieprijs door
concurrentie vaak slechts gedeeltelijk (of met vertraDe verklarende macro-economische variabelen per
ging) in de afzetprijzen kan worden doorgerekend.
sector worden in het kort besproken. Waar coefficien-
De winstgevendheid in de metaalsector profiteer!
zeer sterk van een daling van de loonkosten per eenheid produkt (elasticiteit circa 3), niet alleen vanwege het belang van deze kosten voor haar internationa-
ten en elasticiteiten worden genoemd, is sprake van
de directe effecten van een verklarende variabele op
de te verklaren variabele. Geen rekening is hier dus
gehouden met de macro-economische doorwerking.
Deze komt verderop in dit artikel, bij de doorgerekende scenario’s, aan de orde.
Voeding
le concurrentiepositie, maar waarschijnlijk ook als
indicator voor de conjunctuur (de loonkosten per
eenheid produkt dalen het sterkst in het eerste conjuncturele hersteljaar, wanneer de loonstijgingen nog
gematigd zijn en de produktie alweer sterk stijgt).
De voedingssector had in 1993 een omzet van / 80
mrd en een bedrijfsresultaat van/ 4,5 mrd (beide circa 25% van de totale nijverheid). Het aantal werknemers in het grootbedrijf bedraagt circa 117.000. Bedrijven als Unilever en Heineken horen tot deze
sector.
De bouw- en houtsector behaalde in 1993 een omzet
van circa/ 45 mrd en een bedrijfsresultaat van onge-
Omzetgroei in de voedingssector komt in het mo-
4. In de meeste gevallen was sprake van een R van 0,80 of
meer, met een Durbin-Watson van circa 2.
del met name tot stand door een stijging van de consumptie van voedings- en genotmiddelen, hetgeen
niet verrassend is. Tevens blijkt uit het Gideon-model, dat alleen in deze sector de omzet direct wordt
bei’nvloed door de dollarkoers; een stijging van de
waarde van de dollar met 10% leidt (direct) tot een
2,5% hogere omzet, als gevolg van hogere in-en verkoopprijzen.
De groei van het bedrijfsresultaat in de voedingssector wordt in belangrijke mate bepaald door de ontwikkeling van het bruto binnenlands produkt. Hoewel een stijging van de olieprijs leidt tot een stijging
van de (nominale) omzet, wordt het bedrijfsresultaat
hierdoor juist negatief bei’nvloed (elasticiteit circa 0,25). De energie-intensieve voedingsector blijkt niet
in staat de effecten van de olieprijs geheel door te rekenen in de afzetprijs. Een stijging van het algemene
buitenlandse prijspeil (goederenuitvoer en -invoer ex-
Bouw en bout
5. Als uiteindelijke voorspeller voor het bedrijfsresultaat is
het ongewogen gemiddelde van de verschillende vergelijkingen genomen.
6. Omdat samenhangen in de economic en ontwikkelingen
in de verschillende sectoren in de loop der tijd kunnen veranderen, is er geen garantie dat de correlaties uit het verle-
den ook in de toekomst zullen gelden. Herschatting van het
model met voorlopige realisatiecijfers voor 1993 leidde echter nauwelijks tot aanpassingen, hetgeen het vertrouwen in
de stabiliteit van de correlaties versterkt.
7. Een voorbeeld van een gevonden correlatie, die duidelijk
geen directe causale relatie is, werd gevonden in de chemie. Het bedrijfsresultaat in deze sector blijkt sterk negatief
gecorreleerd met de loonkosten per eenheid produkt, niet
omdat loonkosten zo belangrijk zijn voor de chemie, maar
omdat de sterkste loonkostendalingen per eenheid zich
voordoen in het eerste conjuncturele hersteljaar, hetgeen
zich uit in een sterk winstherstel in de chemie. De loonkosten per eenheid produkt zijn in dit geval dus veeleer een
conjunctuurvariabele!
veer/ 1 mrd. De sector telt ongeveer 150 duizend
werknemers (in het grootbedrijf). Bedrijven als HBG
en Ballast Nedam behoren tot de bouw- en houtsector. Ook de omzet en het bedrijfsresultaat blijken
sterk conjunctuurgevoelig. De omzet reageert daarbij
enigszins vertraagd op de feitelijke conjunctuurbeweging. Bij een aantrekkende conjunctuur wordt eerst
veel geinvesteerd in machnies en dergelijke om snel
de produktiecapaciteit te kunnen vergroten, terwijl
pas later in de conjunctuurcyclus de uitbreidingsinvesteringen ook additionele investeringen in bedrijfsgebouwen nodig maken. Voorts hebben bouwprojecten enige tijd nodig om de pijplijn te doorlopen.
Investeringen in woningen alsmede een stijging van
de binnenlandse inflatie zijn andere variabelen die
bijdragen aan de omzetgroei in deze sector.
Het bedrijfsresultaat van het ‘afgeschermde’ gedeelte van de bouw en hout-sector blijkt, als enige
sector in de nijverheid, sterk toe te nemen wanneer
de ree’el beschikbare inkomens van gezinnen toene-
men, een factor die belangrijk is voor de groei van
de koopwoningmarkt. Het bedrijfsresultaat blijkt
voorts opvallend gevoelig voor de ontwikkeling van
het uitvoerprijspeil van goederen (exclusief energie),
en profiteer! daarmee waarschijnlijk indirect van de
ruilvoetverbeteringen van het overige bedrijfsleven.
Tabel 1. Voorspellingen groei omzet en bedrijfsresultaat
Bedrijfsresultaat
Omzet
1993
Sector
1984-93 1994-98
/ mrd
% groei % groei
Voeding
80
2,6
2,0
Metaal
Bouw en hout
Chemiea
Overig nijverheid
84
45
4,1
5,4
4,9
-2,6
6,3
96
27
4,9
3,1
5,3
Totaal nijverheid
333
1,4
4,0
1993
1984-93 1994-98
/ mrd % groei % groei
4,4
3,1
1,8
4,8
13,9
16,4
4,6
12,5
2,0
10,5
5,3
6,9
5,9
8,9
16,1
7,3
12,5
a. exclusief delfstoffen.
Het bedrijfsresultaat verbetert onder invloed van een
stijging van het binnenlands prijspeil, die een verbetering van de binnenlandse afzet(prijs) mogelijk maakt.
Een direct effect van de dollarkoers ontbreekt, terwijl
het directe effect van een hogere olieprijs vrij beperkt is (elasticteit ruim -0,1).
Drie scenario’s
Tot slot is een stijging van de korte rente zeer nadelig
(elasticiteit circa -0,6), niet alleen vanwege de hogere
Naast bovengenoemde particle, directe effecten van
macro-economische ontwikkelingen op de omzet en
financieringskosten maar ook indirect als eerste indicator van een conjunctuuromslag.
het bedrijfsresultaat in sectoren, geeft het Gideon-model ook de mogelijkheid om variantenanalyses uit te
voeren. Gekozen is voor de doorrekening van drie
scenario’s: een 20% hogere olieprijs, een depreciatie
van de dollar met 15% en een extra groei van de wereldhandel met 2%. De macro-economische effecten
Chemie
In 1993 bedroeg de omzet in de chemiesector ruim
/ 95 mrd, bij een bedrijfsresultaat van / 4 mrd. Het
aantal werknemers bedraagt ruim 120.000. Bedrijven
als DSM en AKZO behoren tot de chemiesector. De
groei van de omzet en het bedrijfsresultaat in de che-
mie lopen in belangrijke mate parallel met de ontwikkeling van de conjunctuur, terwijl de prijsontwikkeling van de goedereninvoer een belangrijke
verklaring geeft voor de kostenontwikkeling van de
omzet. Een stijging van de uitvoerprijs van goederen
(exclusief energie) biedt ruimte voor margeverbetering en gaat samen met een forse stijging van het bedrijfsresultaat. Opvallend is dat in het Gideon-model
geen directe effecten van de dollarkoers of de olieprijs op het bedrijfsresultaat in de chemie zijn gevonden. De sector ondervindt hier overigens wel dege-
lijk negatieve effecten van, zij het op een indirecte
manier (zie scenario’s verderop in dit artikel).
Overige nijverheid
De omzet in de overige nijverheid (textiel, papier,
grafisch, uitgevers) bedroeg in 1993 ruim/ 25 mrd,
bij een bedrijfsresultaat van / 2 mrd. Het aantal werknemers bedraagt ongeveer 95.000. Bedrijven als KNP
BT, Reed Elsevier en Ten Gate behoren tot de overige
nijverheid. Ook de omzet en het bedrijfsresultaat in
de overige nijverheid vertonen sterke conjuncturele
uitslagen. Het bedrijfsresultaat wordt daarnaast nog
sterk (negatief) be’invloed door een stijging van de in-
voerprijs van grondstoffen, doordat deze onder invloed van de harde internationale concurrence niet
altijd kan worden doorberekend in de afzetprijzen.
ESB 4-10-1995
zijn zoveel mogelijk gebaseerd op spoorboekjes van
het CPB . De varianten zijn berekend ten opzichte
van een recent macro-economisch basisscenario van
de Stafgroep Economisch Onderzoek, dat slechts wei-
nig afwijkt van de meest recente CPB-vooruitzichten9.
Tabel 1 geeft een overzicht van de (voorspelde)
ontwikkeling van de omzet en het bedrijfsresultaat in
de verschillende sectoren van de nijverheid, op basis
van bovengenoemd basisscenario. Daaruit blijkt dat
de groei van de omzet en het bedrijfsresultaat – vooral door het sterke herstel in 1994 en 1995 – in de periode 1994-1998 (aanzienlijk) hoger zal liggen dan in
de periode 1984-1993.
Tabel 2 geeft vervolgens de totale elasticiteiten,
(dus directe en indirecte effecten samen) van de omzetgroei en het bedrijfsresultaat. Hierbij moet worden
bedacht dat de omzetgroei bestaat uit zowel een prijsals een volume-effect. Hierdoor is dit cijfer moeilijker
te interpreteren dan de ontwikkeling van het bedrijfsresultaat.
8. Zie J.A. Bikker e.a., Vijfentwintig spoorboekjes voor de
Nederlandse economie, Monetaire Monografieen, nr. 13,
De Nederlandsche Bank, 1993. Voor het olieprijsscenario is
gebruik gemaakt van label 2.IB, voor de dollarvariant van
label 7.IB en voor hel scenario mel de wereldhandel van label IB.
9. Zie Economisch Kwartaalbericht, 1995/3, Stafgroep Economisch Onderzoek, Rabobank Nederland.
8,2
Tabel 2. To tale elasticiteiten van de omzetgroei en bedrijfsresultaat
Omzet
olie
dollar
Voeding
Metaal
Bouw en hout
Chemiea
Overige nijverheid
0
0
-0,1
0,1
-0,1
0,2
0,6
0,1
0,3
0
handel
0,5
2,3
1,1
0,7
0,6
Bedrijfsresultaat
olie dollar
handel
-0,2
-0,5
-0,2
-0,4
-0,3
0,4
0,5
0
0,5
0,3
2,1
1,8
4,3
6,9
4,4
prijs. De winstgevendheid in de overige nijverheid
daalt zowel door de ongunstigere algemene conjunctuur en lagere goederenuitvoer als door de daling
van het binnenlands prijspeil (als gevolg van de dollardepreciatie). De bouw en hout-sector tot slot ondervindt per saldo weinig last. Enerzijds leidt de dollardepreciatie tot een ongunstigere conjunctuur en
daarmee een lagere winstgevendheid, anderzijds profiteert deze sector van een lagere rente en een stijging van het reeel vrij beschikbaar inkomen van gezinnen (door de lagere inflatie).
a. Exclusief delfstoffen.
Hogere wereldhandel
In label 3 staan de berekende kwantitatieve effecten van de drie risicoscenario’s op de ontwikkeling
van het bedrijfsresultaat in de verschillende sectoren
van de nijverheid. In het onderstaande zullen enkele
Een extra groei van de wereldhandel met 2% heeft
aanzienlijke effecten op de winstgevendheid in de
meeste sectoren van de nijverheid. De macro-economische doorwerking van deze variant is dan ook fors
van de uitkomsten van deze scenario’s worden be-
en grijpt aan via verschillende wegen. Enerzijds
sproken.
neemt de uitvoer toe en daarmee de groei van het
bbp. Dit leidt tot een algehele verbetering van de
conjunctuur(indicator) en een betere bezetting van
het produktie-apparaat. Anderzijds nemen de beschikbare inkomens enigszins toe, hetgeen de binnenlandse bestedingen stimuleert. Omdat in het doorgerekende scenario van het CPB geen rekening
wordt gehouden met prijsstijgingen van betekenis,
blijft de rente onveranderd, zodat ook hiervan geen
negatieve impuls uitgaat.
De voeding- en de metaalsector profiteren relatief
weinig van de aantrekkende wereldhandel. De voeding heeft enig voordeel van de algemene stijging
van het bbp, terwijl de metaal enig voordeel heeft
van de hogere uitvoer en de daling van de loonkosten per eenheid produkt, die optreedt als gevolg van
de hogere produktie. De winstgevendheid in de
bouw neemt toe door de stijging van de bezettingsgraad en de groei van het reeel vrij beschikbaar inkomen. De chemie ondervindt de positieve gevolgen
van de algehele conjuncturele verbetering, evenals
de overige nijverheid.
Hogere olieprijs
Een stijging van de olieprijs met 20% in de jaren 19951996 leidt in alle sectoren van de nijverheid tot een
daling van de winstgevendheid. In de voedingsector
is in het model vooral sprake van een direct effect
van de olieprijs. De metaalsector ondervindt daarnaast nog de gevolgen van een algehele verslechtering van het conjuncturele beeld, die een gevolg is
van de gestegen olieprijs. Bovendien stijgen daardoor de loonkosten per eenheid produkt, die in de
metaalsector een belangrijke rol spelen. De bouwsec-
tor ondervindt in het eerste jaar de sterkste negatieve
effecten, doordat als gevolg van de hogere olieprijs
alle voor die sector gevonden relevante macro-economische variabelen zich ongunstig ontwikkelen: het
conjunctuurbeeld verslechtert, de bezettingsgraden
dalen, de reeel vrij beschikbare inkomens dalen en
de korte rente loopt flink op om inflatiegevaar in de
kiem te smoren. Daarna treedt evenwel een licht her-
stel op, mede doordat de korte rente weer langzaam
kan gaan dalen. De hogere olieprijs leidt niet direct
tot een verslechtering van de winstgevendheid in de
chemiesector, maar wel indirect doordat het algehele
conjunctuurbeeld verslechtert. De overige nijverheid
ten slotte ondervindt zowel een direct negatief effect
van de hogere olieprijs, als een indirect effect via het
Conclusie
Statistisch blijkt er een sterke band gevonden te kunnen worden tussen macro-economische ontwikkelingen en de groei van de omzet en het bedrijfsresultaat
verslechterde conjunctuurbeeld.
Lagere dollar
Een daling van de waarde van de dollar met 15% in
1996 (van/ 1,65 naar/ 1,40) heeft aanzienlijke effecten op de winstgevendheid van het Nederlandse
grootbedrijfsleven. Vooral de chemie-, metaal- en
Tabel 3. Effecten van drie scenario’s op het bedrijfsresultaat, %
Duurdere
olie
(+20% in
voedingssector ondervinden hiervan de negatieve
gevolgen. De sterkste dalingen doen zich voor als
gevolg van de verslechtering van de conjunctuur.
Later treedt in de meeste sectoren enig herstel op, als
gevolg van beleidsreacties (lagere inflatie leidt tot
lagere lonen en een lagere uitvoerprijs, waardoor de
concurrentiepositie weer verbetert).
De voeding- en de metaalsector worden in het
model direct bei’nvloed door de lagere dollarkoers,
terwijl in de chemie de winstgevendheid vooral indirect wordt gedrukt door een verlaging van de uitvoer-
1995-96)
Voeding
Metaal
Bouw en hout
Chemie2
Overige nijverheid
lagere
meer
dollar
wereldhandel
/ 1,40 i.p.v.
+2% in
/1,65)
1995-96
-4
-7
-10
-8
-1
-8
-5
4
4
-4
-7
-6
a. Exclusief delfstoffen.
9
14
9
in sectoren van het bedrijfsleven. Het feit dat geen
sectorspecifieke verklarende variabelen nodig waren
geeft aan, dat macro-economisch onderzoek een belangrijke bijdrage kan leveren aan het beoordelen en
voorspellen van sectorale ontwikkelingen. Bovendien blijkt, dat veel sectoren gevoeliger zijn voor de
indirecte doorwerking van macro-economische
schokken dan voor de directe effecten ervan.
Mogelijk zal nader onderzoek opleveren, dat ook
op een lager aggregatieniveau (bij voorbeeld bedrijfstakken) een sterk (statistisch) verband met macroeconomische ontwikkelingen kan worden gevonden.
Daarbij geldt natuurlijk de kanttekening, dat hoe
lager het aggregatieniveau is, hoe meer bedrijfs(tak)specifieke factoren een rol kunnen gaan
spelen. Voorspellingen op basis van macro-economische ontwikkelingen zijn dan ook slechts globale indicaties en zeker geen puntschattingen.
Met het Gideon-model zijn de effecten van drie
macro-economische risicoscenario’s doorgerekend.
Daarbij is niet alleen gekeken naar de te verwachten
directe effecten van een hogere olieprijs, een goedkopere dollar of een hogere wereldhandel, maar is tevens rekening gehouden met de doorwerking daarvan naar andere macro-economische variabelen. De
gevonden elasticiteiten (mutatie bedrijfsresultaat ten
opzichte van mutatie olieprijs, dollarkoers, wereld-
handelsgroei) stroken in grote lijnen met de door Jongen in kwalitatieve termen besproken gevoeligheid
van de verschillende sectoren .
Verschillen lijken zich vooral voor te doen als gevolg van de met behulp van het Gideon-model gekwantificeerde indirecte macro-economische effecten, die in de analyse van Jongen grotendeels buiten
beschouwing zijn gebleven. Een hogere olieprijs leidt
in alle sectoren tot een daling van het bedrijfsresultaat, zij het dat de elasticiteiten tamelijk sterk verschillen (van -0,2 in de voedingsector tot -0,5 in de metaalsector). Wat betreft de metaalsector wijkt deze
uitkomst af van de conclusie van Jongen, die de effecten van een olieprijsstijging op de metaalsector overwegend neutraal beoordeelde.
Een depreciatie van de dollar heeft nauwelijks effect op de bouw- en houtsector. Voor de overige sectoren varieert de elasticiteit van -0,3 in de overige nijverheid tot -0,5 in de voeding-, chemie- en
metaalsector. Hiermee blijken de negatieve effecten
voor de voeding- en chemiesector iets groter dan
door Jongen in kaart was gebracht. Een grotere wereldhandel heeft zeer gunstige effecten op de chemiesector, terwijl ook de overige nijverheid en de bouwen houtsector sterk profiteren. In feite vallen de gunstige effecten voor de metaalsector, die ongeveer
even groot zijn als de effecten op de voedingsector,
wat tegen.
G. van Brummen
H. Berendsen
P.L.M. van de Yen
10. Zie Jongen, label 2, biz. 15.
ESB 4-10-1995