Ga direct naar de content

Moratorium walvisvaart gerechtvaardigd

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 13 1995

Bfief
Moratorium
walvisvaart
gerechtvaardigd

Her beheer van de commerciele walvisvaart is de verantwoordelijkheid
van de Internationale Walvisvaart
Commissie (IWC). In 1982 heeft de
IWC een verbod voor onbepaalde tijd
op alle commerciele walvisjacht ingesteld, het moratorium. Toch concluderen Bulte et al. in ESBvan 14 juni,
dat het Noorse besluit om ruim 200
dwergvinvissen te vangen economisch gerechtvaardigd is . Zij bereiken deze conclusie in twee stappen:
een toets of de populatie dwergvinvissen de minimumomvang overtreft
en een vergelijking van de baten van
bescherming en exploitatie. Ofschoon ook over de tweede stap een
andere wetenschappelijke beoordeling mogelijk is, beperkt deze reactie
zich tot de eerste stap.
Hoewel het op het eerste gezicht
vanzelfsprekend lijkt dat je best 200
walvissen zou kunnen vangen als de
populatie 38.500 dieren groot is, zoals Bulte et al. stellen, beziet de IWC
dit in een perspectief voor de lange
termijn. De bestaande kennis over
walvissen is beperkt, schattingen van
bij voorbeeld aantallen of reproductiecapaciteit gaan gepaard met statistische betrouwbaarheidsintervallen.
De IWC neemt deze in beschouwing
voor de lange termijn en dat heeft gevolgen voor het vaststellen van
vangstlimieten.
Het wetenschappelijk comite van
de IWC heeft de ‘Revised Management Procedure’ (RMP), dat de basis
moet gaan vormen voor het toekomstige beheer van de commerciele walvisvaart . Hierin wordt met gegevens
over huidige aantallen en historische
vangsten een schatting gemaakt van
de relatieve populatiegrootte, dat wil
zeggen het aantal walvissen in vergelijking met het aantal voordat de jacht
begon. Het uitgangspunt is dat wordt
voorkomen dat de kans op uitsterven
door de jacht binnen honderd jaar onaanvaardbaar groot wordt. Wat aan-

vaardbaar wordt geacht is overigens
een niet-wetenschappelijke afspraak,
gemaakt door de IWC zelf. Toepassing van dit model levert de conclusie op dat voor 38.500 dwergvinvissen bij Noorwegen een vangstlimiet
van nul moet gelden.
Noorwegen bepaalde echter in
1994 zijn eigen vangstlimiet op basis
van de veel hogere populatieschatting van 87.000 dieren, dat met de
RMP een limiet van ruim 300 dieren
opleverde. De Noorse schatting is
echter in de afgelopen jaren in twijfel
getrokken. In 1995 is de schatting
door Noorwegen naar beneden bijgesteld, naar 69.000 dwergvinvissen.
Noorwegen berekende vervolgens
met de RMP een eigen quotum van
232. Maar ondanks de geavanceerde
technieken voor tellingen (voor een
belangrijk deel te danken aan Noorse
bijdragen) heeft de IWC in juni 1995
unaniem geconcludeerd dat er op dit
moment geen internationaal aanvaarde schatting bestaat van het aantal
dwergvinvissen bij Noorwegen. Dus
is het niet mogelijk om een vangstlimiet vast te stellen onder de voorwaarden die de IWC heeft gesteld.
Bulte et al. stellen in hun analyse
voor het bepalen van de economische waarde van walvisvlees terecht
dat de vraag of een populatie groot
genoeg is vooraf gaat aan die naar
economische kosten en baten. De
conclusie van de eerste stap is echter,
gezien het hier gestelde, dat het moratorium is gerechtvaardigd. De tweede stap is daarmee secundair geworden, de internationale maatstaven
van de ‘efficientie’ van de bescherming dan wel exploitatie zijn in feite
al gehanteerd in de IWC.
Kees Lankester
De auteur is medewerker bij de Stichting
Natuur en Milieu en Nederlands vertegenwoordiger in het wetenschappelijk comite
van de IWC.

1. E. Bulte, H. Folmer en W. Heijman, Walvisbescherming: quotum of moratorium?
ESB, juni 1995, biz. 562-565.
2. International Whaling Commission, The
Revised Management Procedure (RMP)
for baleen whales, Report of the Scientific
Committee Annex H., IWC 44th Annual
Report, 1994, biz. 145-152 en K. Lankaster,
Beperkte, gecontroleerde walvisvaart/Het
vangstlimiet algoritme. NRC Handelsblad,
9 juli 1992.

Auteur