Landenclusters en valkuilen
Onlangs werden in ESB de EG-landen ingedeeld in clusters op basis
van overeenkomsten in cultuurkenmerken. Is zo’n groepering echter
wel toegestaan zander dat de onderlinge afhankelijkheid van de gebruikte kenmerken is nagegaan?
In het artikel “Cultuur en management binnen de Europese Gemeenschap”, in de ESBv&n 5 mei j.l. berichten H.A.M. van Gils en L. van der
Laan over de resultaten van een
clusteranalyse voor acht EG-landen
(waarbij Spanje en Portugal gecombineerd werden), op basis van 29 variabelen, waaronder vier die ontleend
zijn aan mijn werk: machtafstand, onzekerheidsvermijding, individualisme
en masculiniteit . De auteurs komen
daarbij tot de conclusie: “Hollanders
en Belgen passen uitstekend bij
Spanjaarden, Portugezen en Italianen.
Duitsers en Britten gaan ook goed samen. De Fransen staan alleen”. Menig
bedrijfsmedewerker en EG-functionaris zal zich bij een dergelijke conclusie in de ogen wrijven. De conclusie
is dan ook mijns inziens volstrekt niet
gerechtvaardigd.
Om te beginnen tonen Van Gils en
Van der Laan niet aan waarom nu
juist deze 29 variabelen mee moesten
doen; ze lijken een toevallig samengeraapte collectie; en wat je er in stopt
bepaalt de resultaten. Garbage in, garbage out.
Dit probleem had voor een deel
kunnen worden voorkomen als Van
Gils en Van der Laan ook niet nog
een fundamentele methodologische
fout hadden gemaakt. Een clusteranalyse dient gebaseerd te zijn op onderling onafhankelijke variabelen. Aan
deze voorwaarde is bij hen niet voldaan. Zo blijkt in Hofstede , dat de
scores voor de elf ‘life goals’ van Bass
en Burger voor twaalf landen kunnen
worden samengevat in twee ecologische factoren (dat zijn factoren op landenniveau), ‘hedonism-skill’ en ‘assertiveness-service’, die respectievelijk
met 0,76 en 0,84 correleren met mijn
indices voor individualisme en masculiniteit (de laatste door Van Gils en
Van der Laan omgedoopt in status versus dienstbaarheid). Dat betekent dat
|MB(Bi^^^HbaBMnin>
het in een clusteranalyse stoppen van
mijn vier indices plus de elf ‘life goaFscores van Bass en Burger niets toevoegt, alleen de weging van individualisme en masculiniteit bij de
clustering sterk opblaast. Voor de andere veertien scores van Bass en Burger zouden ook de verbanden onderling en met de andere gebruikte
variabelen nagegaan moeten worden
voor ze in de gehaktmolen van de
clusteranalyse worden gestopt.
De vier dimensies uit mijn in 1980
gepubliceerde boek zijn theoretisch
gefundeerd en gevalideerd tegen
alle mogelijke andere studies uit verschillende disciplines — voor een overzicht zie de tabellen op biz. 326-331,
waarin correlates op landenniveau
berekend zijn met 61 niet van mijn
studie afkomstige, dus externe variabelen – waaronder de twee bovengenoemde die ontstonden door het indikken van de resultaten van Bass en
Burger. Pas na deze validatie heb ik
ze durven voorstellen als zinvolle en
onafhankelijke dimensies van nationale culturen. Weliswaar zijn machtafstand en individualisme ecologisch
negatief gecorreleerd (grote machtafstand gaat samen met collectivisme),
maar deze correlatie verdwijnt als we
het welstandsniveau van de landen
constant houden. Later is er een vijfde dimensie bijgekomen: lange- tegenover korte-termijngerichtheid .
Op basis van de oorspronkelijke
vier dimensies heb ik destijds voor
veertig landen dezelfde soort clusteranalyse gedaan als Van Gils en Van
der Laan nu voor zeven landen tonen . In een later artikel is de analyse
uitgebreid tot 53 landen . Daarbij blijken de EG-landen vedeeld te zijn
over twee superclusters:
• een supercluster omvat Belgie
plus Frankrijk (die sterk verwante
culturen tonen) en op enige af-
stand Spanje plus Griekenland, en
Portugal;
• het andere supercluster omvat de
overige landen, verdeeld in GrootBrittannie plus lerland (sterk verwant), Italic plus Duitsland (mijn
gegevens kwamen vooral uit
Noord-Italie), £n Denemarken
plus Nederland. Van Luxemburg
had ik geen gegevens, maar later
onderzoek laat vermoeden dat het
qua cultuur op Duitsland lijkt;
• geen twee aangrenzende landen
liggen cultured zo ver uit elkaar
als Nederland en Belgie, en dit
geldt zowel voor Vlaanderen als
voor Wallonie .
De clusteranalyse van Van Gils en
Van der Laan wordt, zoals boven
aangevoerd, gedomineerd door variabelen die allemaal met individualisme
of masculiniteit gecorreleerd zijn.
Daardoor tellen machtafstand en onzekerheidsvermijding (wat iets anders
is dan risico-aversie zoals Van Gils en
Van der Laan het noemen8) nauwelijks mee. Helaas zijn dit nu juist de
dimensies die bij organisatorische
samenwerking voor de meeste problemen zorgen9. Overigens is 66k een
van de conclusies van mijn werk dat
het model van Maslow, waarop de gegevens van Bass en Burger gebaseerd
zijn, berust op een Amerikaans waardensysteem dat aantoonbaar ongeschikt is voor internationale vergelijkingen10.
Geert Hofstede
De auteur is verbonden aan het Institute
for Research on Intercultural Cooperation
(IRIC) van de Rijksuniversiteit Limburg.
1. G. Hofstede, Culture’s consequences,
Sage, Newbury Park CA, 1980.
2. Idem, figuur 5.16, biz. 250-251.
3. G. Hofstede, Allemaal andersdenkenden: omgaan met cultuurverschillen. Contact, Amsterdam, 1991, biz. 13.
4. Idem, hoofdstuk 7.
5. G. Hofstede, op.cit., 1980, biz. 334.
6. G. Hofstede, Dimensions of national
cultures in fifty countries and three regions, in: J.B. Deregowski, S. Dziurawiec
en R.C. Annis (red.), Explications in crosscultural psychology, Swets en Zeitlinger,
Lisse, 1983, biz. 335-355.
7. G. Hofstede, op.cit., 1980, biz. 337.
8. Zie G. Hofstede, op.cit., 1991, biz. 148.
9. G. Hofstede, op.cit., 1991, hoofdstuk 6.
10. G. Hofstede, op.cit., 1980, biz. 32;
idem, 1991, biz. 98.
overeenkomst op tal van variabelen,
Het lot van de onderzoeker is dat
veel van z’n artikelen onopgemerkt
blijven. Met ons artikel was dat niet
het geval. Verschillende dag- en
weekbladen en radioprogramma’s
hebben aandacht aan onze ESB-bijdrage besteed. Deels is dat natuurlijk
prettig. De veronderstelde ivoren toren is klaarblijkelijk verlaten. Ander-
zijds is dat verdacht, en zeker in dit
geval. Klaarblijkelijk zijn stereotypische voorstellingen over mensen in
andere landen ‘gefundenes Fressen’
pleit), pas je een ‘groepsgemiddelde’
waarop vervolgens een verklarende
toe op alle deelgroepen. Niet alleen
analyse kan worden toegepast. Onafhankelijkheid, zoals bij voorbeeld via
factoranalyse is te verkrijgen, is niet
nodig daar het vooral om een beschrijvend, in tegenstelling tot een
ontgaan je dan belangrijke verschillen tussen de deelgroepen, ook moet
verklorend model gaat. “The logical
order of analysis on multivariate data
should be a cluster analysis of individuals followed by separate factor analyses of variables within each group
found in the previous stage” . Eerst
de variabelen onderbrengen in enige
onafhankelijke factoren is niet nodig
en kan zelfs, zoals de gebruiker van
voor de media.
factoranalyse weet, een grote mate
Gelukkig reageerde ook een van
de kenners bij uitstek: prof. Hofstede.
Dat is prettig, daar dit een meer fun-
van subjectiviteitsverhulling met zich
mee brengen .
Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Indien je het verschil in maat-
damentele discussie mogelijk maakt.
Hofstede heeft twee hoofdpunten
van kritiek. Ten eerste de keuze van
de variabelen en ten tweede de gekozen methodische procedure.
De keuze van de variabelen hangt
samen met het doel van de analyse.
In ons geval, te onderzoeken of er op
basis van verschillende benaderings-
schappelijke positie tussen allochtonen en autochtonen wilt analyseren
kijk je naar verschillende aspecten:
de woningsituatie, de demografische
omstandigheden en de arbeidsmarktpositie. Vanzelfsprekend hangen
deze sterk samen. Maar daar gaat het
kwantificeren op een vijfpuntsschaal.
juist om. Je wilt immers de positie
vanuit meerdere invalshoeken bekijken. Wellicht hangen al deze variabelen wel zodanig samen dat ze een
factor opleveren, de sociaal-demograflsche arbeidsfactor. Alleen deze factor bespreken zou niet alleen vrij saai
zijn, doch tevens de essentie van de
beschrijving van de maatschappelijke
positie wegnemen.
Maar er is meer dat tegen het argument van Hofstede pleit. Indien op
basis van de samenhang tussen variabelen binnen een te onderzoeken po-
Dus geen ‘garbage in, garbage out’,
pulatie (zoals landen, mensen of plan-
doch een verdere bewerking van bestaande bronnen, waaronder de studie van Hofstede. Wij zien deze laatste uitdrukkelijk niet als ‘garbage’.
ten) gemeenschappelijke factoren
worden berekend, dan hebben die
betrekking op de hele groep. Je vindt
in het onderzoek naar verschillen tussen autochtonen en allochtonen bij
Methodologie
voorbeeld dat etniciteit belangrijk is.
Meerdere variabelen hebben rond dit
wijzen, sprake zou zijn van een min
of meer ‘natuurlijke’ ordening van landen binnen Europa. Bij voorbeeld
Noord versus Zuid. Met andere woorden, wijzen verschillende variabelen,
gebaseerd op verschillende theoretische uitgangspunten, alle in dezelfde
richting? Daarvoor zijn als uitgangsmateriaal verschillende basisstudies
gebruikt. Onze toevoeging was met
name de verhoging van de vergelijk-
baarheid van deze studies door ze te
De tweede opmerking van Hofstede
refereert aan een veronderstelde methodologische fout. De door ons gebruikte clusteranalyse zou gebaseerd
thema een sterke samenhang. Vervolgens wordt met die en bij voorbeeld
nog drie andere factoren de gehele
moeten zijn op onderling onafhanke-
onderzoekspopulatie beschreven.
lijke variabelen. Wij begrijpen deze
kritiek niet en wel om twee redenen.
Ten eerste zijn de factoren die Hofstede zelf gebruikt ook niet onafhankelijk . Belangrijker is, en dat is onze
tweede reden, dat het verwijt ook onjuist is. Het gaat in tegen het belangrijkste kenmerk van de methode, namelijk het opsporen van zo homogeen mogelijke groepen op basis van
Echter, hiermee zijn we vergeten dat
binnen deelpopulaties de samenhan-
ESB 2-6-1993
gen tussen de variabelen heel anders
kunnen liggen. Binnen de groep autochtonen is de samenhang tussen de
variabelen anders dan binnen de
groep allochtonen. Door direct, zonder de onderzoekspopulatie op te
splitsen, te speuren naar (onafhankelijke) factoren (zoals Hofstede be-
je achteraf weer correcties toepassen
zoals het constant houden van bepaalde variabelen. Dit is ook in het onderzoek van Hofstede met het welvaartsniveau gebeurd.
Een ander verhaal ontstaat natuurlijk als naar de verklaring van het gevondene wordt gekeken; dan is onafhankelijkheid van de variabelen
veelal wel een vereiste. Door nadat
de deelgroepen zijn opgespeurd, factoranalyse toe te passen, worden de
gevonden factoren per deelgroep (bij
voorbeeld) ingebracht in een multivariate regressieanalyse. Dan wordt dui-
delijk (a) of Hofstedes factoren machtafstand en onzekerheidsvermijding in
verklarende zin van belang zijn en zo
ja, (b) in welke mate dit verschilt per
deelgroep apart.
In ons artikel hebben we letterlijk
benadrukt “dat de hantering van andere criteria of een andere weging tot
een andere groepering kan leiden” en
voorts “dat het beeld veel complexer
wordt als op specifieke criteria naar
overeenkomsten en verschillen tussen landen wordt gekeken” (biz.
410). In deze zinnen klinkt duidelijk
. door dat we weliswaar een keuze
voor een bepaalde groepering hebben gemaakt, doch deze zeker niet
verabsoluteren.
Andere keuzes, zoals die van Hofstede, zijn vanzelfsprekend mogelijk.
Belangrijker is te benadrukken dat
managers die naar het buitenland
gaan, zich deze problematiek duidelijk bewust zijn, dat denken in enige
grote schema’s onjuist is en dat het
gedrag van het management afgestemd dient te worden op de cultuur
van het land of regio in kwestie.
H.A.M. van Gils
L. van der Laan
De auteurs zijn verbonden aan het Economisch-Geografisch Instituut van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
1. G. Hofstede, Culture’s consequences,
Sage, Newburg Park, 1980, tabel op biz.
316.
2. B.S. Everitt, Unresolved problems in
cluster analysis, Biometrics, maart 1979,
biz. 169-181, i.h.b. biz. 170.
3. P.M. Dieleman en R.B. Jobse, Factoranalyse; objectiviteitsvergroting of subjectivi-
teitsverhulling? Tijdschrift voor Economiscbe en Sociale Geografie, nr. 66-3, 1975,
biz. 131-147.