Ga direct naar de content

Afval en taboes

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 3 1993

Afval en taboes
In de vorige eeuw was het beheer en de verwerking
van afval voornamelijk een kwestie van volksgezondheid. Afvalverwijdering vond plaats om verspreiding
van ziekten te voorkomen. Tegenwoordig staat afvalbeheer in het teken van het behoud van het milieu.
Daarbij lijkt terugdringing van de hoeveelheid afval
door hergebruik tot een zelfstandige doelstelling te
worden verheven. Economische benaderingen van
het afvalprobleem komen dan al snel in de taboesfeer terecht. Hier volgen drie van dergelijke taboes
bij de verwerking van afval .
Economisch gezien zou afvalverwerking die prijs
moeten krijgen, die nodig is om schade aan het
milieu te voorkomen. Vrijwel iedereen is het erover
eens dat dumping van afval in zee – een van de
goedkoopste oplossingen – ontoelaatbaar is. Door
de moeilijke beheersbaarheid van deze opslagvorm
staat de prijs waarschijnlijk in geen verhouding tot
de kosten waarmee toekomstige generaties kunnen
worden geconfronteerd om milieuschade te herstellen. De oplossing dient derhalve op het land te
worden gezocht. Daarbij dienen drie technieken
zich aan: opslag, verbranding of hergebruik (‘recycling’).
Bij recycling is er in principe sprake van een
markt voor het teruggewonnen produkt. Recycling
wordt veelal gezien als de meest duurzame manier
om de afvalstroom naar opslagplaatsen en verbrandingsovens te verminderen. Op het eerste gezicht
lijkt het milieu hier ook het meest bij gebaat. Het is
echter niet ondenkbaar dat bij de huidige stand van
de techniek recycling van bij voorbeeld glas ook vanuit de milieudoelstelling gezien suboptimaal is. De
kosten verbonden aan reinigen en terugsmelten van
tweedehands glas kunnen wel eens hoger uitvallen
dan die welke verbonden zijn aan het opslaan van
oud en de produktie van nieuw glas. Het eerste
taboe is nu dat recycling per definitie de voorkeur
krijgt, ook indien de produktie van nieuw glas in
combinatie met het verbranden/opslaan van oud
glas even schoon maar goedkoper kan worden
gerealiseerd.
Recycling kan ook een heilige koe worden als zoals vaak het geval is – een zichzelf bedruipende
markt voor het herwonnen produkt ontbreekt. Om
hergebruik toch mogelijk te maken, moeten overheden in zo’n situatie de vraag naar het hergebruikte
produkt creeren. Zo kan afvalverwerking via heffingen op consumentenprodukten worden gesubsidieerd (zoals in Duitsland bij gekeurmerkte verpakkingen). Indien de aldus gesubsidieerde recyclingtechnologic niet duurder uitkomt dan het even schone opslag-/verbrandingsalternatief, is er niets aan de
hand. Wel ontstaat er eer> taboe als koste wat kost
vastgehouden wordt aan hergebruik. In dat geval
wordt de consument immers onnodig zwaar belast.
Het tweede taboe is export naar het buitenland.
Bij export zou de verantwoordelijkheid voor de op-

ESB 2-6-1993

lossing van de afvalstromen worden afgeschoven.
Een dergelijk exporttaboe staat echter haaks op de
theorie van de comparatieve voordelen. Met name
bij schone, en derhalve arbeidsintensieve opslagtechnieken van afval kunnen ontwikkelingslanden
een comparatief voordeel hebben, dat opweegt
tegen kapitaalintensievere technieken als recycling
in eigen land. Ook in dat geval is een consequente
keuze voor recycling onnodig duur.
Ten slotte leidt fixatie op recycling of het verwerken van de afvalstroom via opslag of verbranding de
aandacht af van een vierde instrument, namelijk de
vergroting van de opvangcapaciteit van het milieu
(bij voorbeeld door aanplant van bossen). Hierbij
heeft de derde wereld een comparatief voordeel.
Vanuit een mondiale milieudoelstelling is het dus
efficienter om hier minder uit te geven aan dure
regulering van de afvalstroom, als in ontwikkelingslanden met dezelfde middelen het absorptievermogen van het milieu kan worden vergroot. Zolang
overdrachten van Noord naar Zuid ter beteugeling
van een gemeenschappelijke milieuprobleem onbespreekbaar zijn, is er wederom sprake van een taboe.
Bovengenoemde taboes komen niet uit de lucht
vallen, maar hebben anno 1993 een sterke politieke,
emotionele en psychologische onderbouwing. De
consument stemt op groene partijprogramma’s en
blijkt gevoelsmatig liever wat meer voor hergebruik
te betalen, dan voor een even schoon verbrandingsalternatief. De reacties op de ESB-verpakking moge
hier als voorbeeld dienen. Het plastic valt zonder
meer schoon te verwerken, en is vanuit milieu-oogpunt waarschijnlijk superieur aan een kringlooppapieren wikkel. Niettemin geven velen blijk van hun
teleurstelling.
Daar staat tegenover dat dergelijk sterke consumentenvoorkeuren ook een groot goed kunnen zijn.
Recycling kan zo sterk de consumentenvoorkeuren
bepalen, dat het bij de marketing een rol gaat spelen. Autofabrikanten kunnen dan eerder dan anders
het geval zou zijn, op kringlooptoepassingen gaan
anticiperen. Door in een steeds vroegere ontwikkelingsfase reeds met kringlooptoepassingen rekening
te houden, kan recycling op termijn ook ‘afval-economisch’ het goedkoopste alternatief worden. Het
aanvankelijke nadeel is dan door een overmatige
specialisatie in kringlooptechnologie overgecompenseerd, en wel op een marktconforme manier. Daarmee zou tevens een vierde taboe – marketing is
slechts schone schijn – voorgoed de wereld uitgeholpen zijn.
T.P. van Walderveen

1. Ontleend aan The Economist, A survey of waste and the
environment, 29 mei 1993.

Auteur