Ga direct naar de content

Kenterend getij

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 1 1989

Kenterend getij
In de jaren tachtig heeft de overheid onder sterke druk
gestaan. In het economische en politieke denken deed
zich een wending voor ten faveure van een vrije marktwerking en nam het vertrouwen in het sturend vermogen
van de overheid sterk af. De uit Reagans Amerika en
Thatchers VK overgewaaide afkeer van de bureaucratische staat en de pleidooien voor deregulering en privatisering leidden ook in Nederland tot een snel aan kracht
winnende anti-overheidsstemming. De twee kabinetten-Lubbers conformeerden zich aan de modieuze
trends en de strijd tegen een allesoverheersende overheid werd krachtig ingezet. Het terugdringen van de omvang van de collectieve sector en het geven van meer
ruimte aan het vrije spel van de maatschappelijke krachten behoorden tot de uitgangspunten van het kabinetsbeleid. De aan dit beleid ten grondslag liggende ideeen
werden niet door iedereen gedeeld, maar konden toch
op tamelijk brede maatschappelijke steun rekenen. Het
besef leefde bij velen dat de overheid het marktproces te
veel verstoorde en dat het tijd was om de uitwassen van
de verzorgingsstaat te corrigeren. Geheel in lijn hiermee
publiceerde de Teldersstichting vorig jaar het rapport
Een speurtocht naar de filosofische grondslagen van
het liberalisme. Hierin werd een pleidooi gehouden voor
een ‘waarborgstaat’ met minimale staatstaken en zo
min mogelijkoverheidsingrijpen in het maatschappelijke
proces. Het geschrift paste goed in het tijdsbeeld waarin
men de overheid eerder met scepsis dan met vertrouwen bekeek.
Meer markt en minder overheid heeft echter ook niet
alles gebracht wat ervan verwacht werd. Het streven
naar een kleinere overheid werd tot doelstelling verheven zonder dat altijd duidelijk was of dit zou bijdragen
aan een doelmatiger overheid. Er zijn echter enkele tekenen dat de negatieve benadering van wat tot het publieke domein behoort over het hoogtepunt heen is. Onlangs signaleerde de hoogleraar bestuurskunde In ‘t
Veld in zijn oratie getiteld De verguisde staat dat er sprake is van een kentering wat betreft de visie op de staat.
Tot voor kort mocht ‘bureaucrat bashing’ zich in een grote populariteit verheugen. Te zamen met het ontbreken
van een duidelijke visie bij de overheid op de ‘missie’
van de eigen organisatie leidde dit tot het idee van de
verguisde staat en de verguisde ambtenaar daarbinnen.
Volgens In ‘t Veld brengt de aard van de maatschappelijke problematiek echter met zich dat een geheel nieuwe categorie vraagstukken de aandacht van de overheid vergt die hij met de naam trajectmanagement aanduidt. Het besef dat hier een essentiele taak voor de
overheid is weggelegd moet kunnen bijdragen aan een
positievere visie op de overheid.
Kenmerkend voor deze problemen is dat zij betrekking hebben op langdurige trajecten in de tijd. Dit wil
zeggen dat het lang kan duren voordat de gewenste
maatschappelijke effecten van het overheidshandelen
zich realiseren. Voorbeelden zijn fundamenteel onderzoek, onderwijs en het milieu. In economische termen
lijkt deze analyse nauw verwant aan de problematiek
van overheidsinvesteringen. De rendementen hiervan
zijn dikwijls onzeker en er treden moeilijk te kwantificeren externe effecten op die ver in de toekomst verwijderd zijn. De kortetijdshorizon van politici zorgt voor een
extra hindernis in de politieke besluitvorming. Overheidsinvesteringen moeten het daarom vaak afleggen
tegen consumptieve uitgaven, die op korte termijn concrete voordelen opleveren voor bepaalde groepen.
De huidige onderwaardering van staatstaken heeft
twee gevaarlijke kanten. Ten eerste dreigt de overheid

ESB 31-5-1989

hierdoor in de nabije toekomst onvoldoende toegerust
te zijn om de steeds complexere problemen die de uitvoering van de haar toegedachte taken met zich brengt
op te lessen. Niet voor niets investeert het bedrijfsleven
grate bedragen om bij de tijd te blijven op het gebied van
moderne communicatie-apparatuur, automatisering en
menselijk kapitaal. Wanneer de overheid als uitvoerend
orgaan hierbij achterblijft zal blijken dat de problemen
rond de studiefinanciering en de invoering van het nieuwe paspoort niet louter incidenten zijn geweest.
Ten tweede dreigt bij enkele meer traditionele overheidstaken een uitholling van de kwaliteit van de dienstverlening. Op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg bestaat reeds maatschappelijke onvrede
over het kwaliteitsverlies dat een onvermijdelijk gevolg
is van de onwil om voldoende middelen ter beschikking
te stellen. Ook politie en rechtelijke macht uiten geregeld hun ongenoegen over de gebrekkige toerusting om
de hun toegedachte taken naar behoren te kunnen uitoefenen. Uiteraard kunnen onderdelen van het uitvoerend overheidsapparaat altijd meer geld gebruiken en
moet men zich afvragen of dit uit een oogpunt van efficient beheer gewenst is. Hettegelijkertijd naarvoren komen van ongenoegen bij diverse afgeslankte onderdelen van de publieke sector geeft echter wel aan dat de
bereidheid om verdere beperkingen van het voorzieningsniveau te accepteren aan het afnemen is. Wat nu
nog als een conjunctureel verschijnsel valt te zien kan
bij het doortrekken van deze lijn van onderwaardering
van overheidstaken leiden tot een gapende kloof tussen
publieke en private sector, zoals dit in veel sterkere mate
geldt voor de VS en het VK. In de VS is er volgens Galbraith reeds geruime tijd sprake van een combinatie van
‘private affluence’ en ‘public squalor’ als gevolg van een
onevenwichtige situatie wat betreft het aanbod van particuliere goederen en overheidsdiensten.
Het terugdringen van het financieringstekort heeft de
laatste jaren terecht grote prioriteit gekregen. Voor het
op peil houden van de groeicapaciteit van de Nederlandse economie mag de kwaliteit van de overheidsdienstverlening echter niet te zeer op die in de markt
gaan achterlopen. Na de vette jaren zeventig heeft de
overheid haar aantrekkingskracht verloren. Er gaat weinig wervende kracht meer uit van het werkzaam zijn
voor de publieke zaak. Het kabinetsbeleid heeft deze
mentaliteitsverandering eerder versterkt dan dat het
heeft bijgedragen aan een dringend gewenste verbetering van het tanende imago van de overheid.
Illustratief voor de huidige kentering is dat het kabinet juist gevallen is over een beleidsterrein dat om actief overheidshandelen vraagt. Extra uitgaven voor milieu konden na een razendsnelle omslag in de publieke
opinie op vrijwel kamerbrede instemming rekenen.
Voorlopig verhinderde de onenigheid over de verdeling
van de lasten nog het op gang komen van actiever overheidshandelen. De kans bestaat dat in de verkiezingscampagne naast milieu ook op andere beleidsterreinen
onvervulde behoeften naar boven zullen komen die om
doelgericht overheidshandelen vragen. Na een periode
waarin vooral afslanking, afstoting en reorganisatie de
aandacht kregen kan de politieke discussie over een actievere overheid verhelderend werken om de nu ontbrekende visie op de missie van de overheidsorganisatie
vorm te geven. Dit kan motiverend werken voor de ambtenaar en bijdragen aan een positievere beeldvorming
van de overheid bij het publiek.

A.J. Wolters

521

Auteurs