Ga direct naar de content

Europa 1992, uitdaging of luchtkasteel?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 1 1989

Bij elkaar opgeteld gaat het om een
totale impuls van 4,7% bbp. Daarnaast
bekijkt de Commissie een additionele
impuls in de vorm van een belastingverlaging van 1,7% bbp. De respectieve
impulsen en de daaruit voortvloeiende
macro-economische effecten in termen
van produktiegroei, prijsdaling, werkgelegenheid, gevolgen voorde overheidsbegroting en voor de lopende rekening
van de betalingsbalans worden in de taDe recente voorstellen van de EuroDie euforie is nu aan erosie onderhe- bel gepresenteerd. Het Centraal Planpese Commissie voor de voltooiing van vig. Van verschillende kanten – onder bureau gaat van dezelfde impulsen uit,
de interne markt in Europa lijken niet al- andere van de London Business maar taxeert de omvang ervan veel laleen bedoeld als technische afronding School en van het Centraal Planbureau ger (ongeveer de helft). Behalve een
van de opheffing van de handelsbelem- – komt er kritiek op de voorspelde resul- extra impuls in de vorm van belasting1
meringen binnen de Gemeenschap. De taten . De teneur daarvan is dat die ge- verlaging veronderstelt het CPB ook
intensieve analyse van de potentiele re- flatteerd zijn. De Commissie zou naar een positief effect van 0,3% bnp door
zich toe gerekend hebben. Institutione- een optredende produktieverschuiving.
sultaten en de publiciteitscampagne
daaromheen suggereren dat de Com- le en culturele belemmeringen voor de De label geeft ook de CPB-raming van
missie ook het imago van Europese eenwording van de Europese markt het macro-effect van ‘Europa 1992’.
Vooropgesteld kan worden dat de
inertie wil doorbreken. Tot voor kort leek zouden zijn gebagatelliseerd. Ook zou
2
die poging een groot succes. Er was het eerder gaan om potentiele dan om opzet van de Europese studie respect
wel sprake van enig wantrouwen in de waarschijnlijke verbeteringen. Hebben afdwingt. Zelden werd een zo sterk gebereidheid van de lidstaten om mee te de critici gelijk, hebben we ons blij laten spreide economische expertise zo
werken aan de uitvoering en ook van maken met een dode mus, of gaat het grondig in stelling gebracht bij de vooreen zekere reserve ten aanzien van het om de bij veranderingen gebruikelijke bereiding van institutionele maatregetempo daarvan, maar de reacties waren zuurdoenerij, waaraan niet zoveel ge- len. Het siert ook het CPB dat het als
eerste (en vermoedelijk ook als laatste)
toch overheersend positief. Een nega- wicht gehecht behoeft te worden?
van de nationale conjunctuurinstituten
tieve opstelling was ook moeilijk te verdedigen. Economisch-politiek gezien
de macro-berekeningen voor Europa
met een eigen instrumentarium heeft
leken de voorstellen een soort haarlemGeraamde effecten
gecontroleerd. Het Planbureau heeft
merolie: ze waren overal goed voor. De
ook nog gedetailleerde berekeningen
inkomens, de werkgelegenheid en het
Laten we eerst eens kijken welke uitgevoerd voor Nederland, maar die
betalingsbalanssaldo zouden toenemen, en de inflatie, de werkloosheid en macro-economische effecten de Euro- blijven hier buiten beschouwing.
Alle adviseurs zijn het er over eens
het financieringstekort zouden dalen. pese Commissie resp. het Centraal
Bovendien werden substantiele effec- Planbureau van de voltooiing van de in- dat het beschikbare instrumentarium
ten voorspeld. Kortom, de Europese terne markt (‘Europa 1992’) verwach- gebrekkig is en dat mede daarom een
Gemeenschap leek iets van het elan ten. De Europese Commissie ziet vier accurate en goed gefundeerde raming
van de effecten niet goed mogelijk is.
van de beginjaren terug te vinden. Na hoofdpunten:
jaren van groeiend nationalisme, moei- – vermindering douaneverplichtingen Erger nog, zelfs als de maatregelen volgens de plannen worden uitgevoerd zal
zame en soms bizarre besluitvorming,
(0,3% bbp);
overheidsaankopen achteraf niet nauwkeurig zijn vast te
landbouwoverschotten en begrotings- – liberalisatie
stellen wat de effecten zijn geweest. We
problemen, was er aan een dergelijk
(0,5% bbp);
positief signaal dringend behoefte . Het – liberalisatie financiele markten (0,7% hebben na de tweede wereldoorlog een
ontstaan van een soort ‘Europa 1992’bbp);
periode van ongekende groei meege- algemene aanbodeffecten (3,2% bbp). maakt. Voor de oorzaken daarvan hebeuforie is in dat licht geen wonder.
ben we geen bevredigende verklaring.
Er wordt uiteraard wel een verband gelegd met relatief toegenomen investeTabel 1. Macroramingen Europa-92, effecten voorde Europese Gemeenschap3
ringen, de verbetering van de arbeidsIngevoerde impulsen
Berekende uitkomsten
kwaliteit, de grotere inspanningen voor
belastingverlaging
onderzoek en ontwikkeling, maar van
excl. incl. incl.
een sluitende verklaring is geen sprake.
EC
CPB
EC
EC
CPB
Een substantieel deel van de groei lijkt
voor rekening te komen van moeilijk te
Hoofdimpulsen:
identificeren restfactoren. Onder die
-douanefaciliteiten
0,3
7
2,25
produktie
4,5
0,1
restfactoren neemt de systematische
-overheidsaankopen
0,5
0,3
consumptieprijsb b
-6,2
-4,5
-1,75
0,4
4
-financiele liberalisatie
0,7
werkgelegenheid
0
1,5
-algemene aanbodeffecten 3,2
saldo overheidsrek. 2,2
0,5
0
1,7
Totaal hoofdimpulsen
4,7
2,5
saldo lopende rek.
-0,3
0
1,0
1. 1992: Myths & realities, Centre for BusiExtra impulsen:
ness Strategy, Londen Business School,
-belastingverlaging 0
1,7
0,8
1989, en Nederland en Europa ’92, Werkdo-produktieverschuiving
PM
cument nr. 28, Centraal Planbureau, Den
0,3
Haag, maart 1989.
2,7
Totaal excl. belastingverl. 4,7
2. De resulaten van de verschillende deelstuTotaal incl. belastingverl. 6,4
3,5
dies zijn onder de titel The economics of
a. Mutaties in % bbp (Europese Commissie) respectievelijk bnp (Centraal Planbureau), deels globale taxa- 1992 samengevat in European Economy, nr.
35, maart 1988, en voor een groter publiek
ties op basis van de betrokken publikaties.
uiteengezet in Alles op alles voor Europa, de
b. Procentuele mutaties.
uitdaging van 1992, in de wandeling het Cecc. In de EC-berekeningen is wel een autonome exportvergroting verwerkt.
chini-rapport.

Europa 1992, uitdaging of
luchtkasteel?

538

Ibevordering van de Internationale hanBeoordeling
| del via de afbraak van restricties ver’: moedelijk een belangrijke plaats in.
Maar ook los van risico-elementen
Maar de omvang daarvan kennen we
niet. In de dynamiek van de naoorlogse zijn de berekeningen hachelijk. We beproduktiegroei zijn bij voorbeeld geen schikken niet over modellen die op miduidelijke hobbels waar te nemen die te cro- en macro-niveau de feitelijke dynaassocieren zijn met de totstandkoming miek van de marktprocessen beschrijvan de Europese markt, de Kennedy- ven.De Europese Commissie heeft een
ronde of de Tokio-ronde. Met is ook de groot aantal adviesbureaus opdracht
vraag of de afbraak van handelsbelem- gegeven om op micro-niveau na te
meringen gezien mag worden als een gaan wat vergelijkenderwijs mogelijk is
min of meer autonoom proces. Achter- aan kostenbesparingen en prijsdalinaf bezien lijkt het er veel meer op dat re- gen. De macro-berekeningen komen in
stricties in het verleden pas werden ge- hoofdzaak neer op het invoeren van de
sloopt als ze tijdens een proces van al- uitkomsten van de micro-studies in magemene expansie te sterk begonnen te cro-modellen. Er gaapt echter een kloof
knellen. Stagnatie is daarentegen de tussen de micro-gegevens, die berevoedingsbodem voor protectie. De ge- kend zijn als het verschil tussen de uitschiedenis van de recente Europese gangssituatie en de eindsituatie bij het
voorstellen past in dit beeld. Deze sloe- volledig realiseren van de potentiele
gen pas aan toen Europa de crisisver- voordelen, en de macro-modellen, die
schijnselen te boven begon te komen.
juist ingericht zijn op het simuleren van
De voorstellen zullen eerder een – de aanpassingsdynamiek. Een princigezien de huidige wereldconjunctuur pieel punt in dit kader is dat deskundizeer wenselijke – ondersteuning van gen wel zijn geraadpleegd om een richthet naoorlogse groeiklimaat tot gevolg punt te formuleren, maar niet omtrent
hebben dan dat zij tot een trendbreuk de vraag op welke wijze en met welke
zullen leiden. Het Europese onder- kosten de betrokken doelstellingen
zoeksrapport wijst er wel op dat van de door de bedrijven bij afbraak van de
afbraak van niet-tarifaire belemmerin- handelsbelemmeringen gerealiseerd
gen potentieel grotere effecten zijn te zouden kunnen worden. Het ligt bij
verwachten dan van tariefafbraak, voorbeeld voor de hand dat ondernemaar daar staat tegenover dat het af- mingen relatief meer zullen moeten uitdwingen van het naleven van de af spra- geven voor informatie en voor juridiken in het eerste geval vaak veel moei- sche en organisatorische adviezen. Dit
lijker is. Er valt ook meer voor te zeggen soort indirecte kosten wordt vermoedede gevolgen te interpreteren als het lijk onvoldoende gedekt door de aan de
voorkomen van verdere schade dan als berekeningen ten grondslag liggende
de realisatie van extra opbrengsten. sectorale interactiestructuur uit het verAanvankelijk leek de Europese Com- leden. In de macroberekeningen van de
missie er ook zo over te denken, getui- Commissie zijn wel extra afschrijvingen
ge de naamgeving van het project ‘the verondersteld, maar van een systemacost of non-Europe’. Maar de toonzet- tische analyse van de kapitaalvernietiting van de Europese rapporten sugge- ging als gevolg van de aanpassing aan
reert positief voordeel. Voor een eco- de nieuwe economische omstandighenoom die kosten vereenzelvigt met ge- den is evenmin sprake.
Vergelijkenderwijs is wel een globaal
derfde opbrengsten is het onderscheid
niet van principieel belang, maar voor oordeel mogelijk over de berekende
bij voorbeeld pressiegroepen die klaar macro-resultaten. Op grand van de instaan om onverwachte voordelen op te zichten ontleend aan de jongste geneeisen ligt dat natuurlijk wel even anders. ratie empirische modellen, waarin veel
Het bovenstaande is bedoeld als re- meerterugkoppelingen worden meegelativering van te positieve verwachtin- nomen dan vroeger gebruikelijk was, is
gen, niet als bagatellisering van wat op argwaan op zijn plaats als de uiteindestapel staat. Vooral de Industrie voelt lijke resultaten de primaire impulsen
dringend behoefte aan een grote, rede- aanzienlijk overtreffen. Afgezien van
lijk homogene thuismarkt. Politieke uitzonderlijke conjuncture^ situaties,
laksheid of onverschilligheid tegenover zijn omvangrijke extra effecten alleen
de nog resterende Europese handels- acceptabel indien belangrijke substitubelemmeringen zou uitgelegd worden tieprocessen als oorzaak daarvoor kunals gebrek aan politieke daadkracht in nen worden aangewezen. Op geaggrehet algemeen. Kapitaalvlucht zou daar- geerd niveau blijven zuiver binnenlandvan het gevolg zijn. Daartegenover kun- se substitutieprocessen doorgaans van
nen effectieve maatregelen leiden tot relatief beperkte omvang.
meer vertrouwen. Daarmee raken we
In dit opzicht behoeven de macro-beeen belangrijke kern van de ramings- rekeningen van de Europese Commisproblematiek. Deels liggen de effecten sie geen al te grote bedenkingen op te
in de economisch-psychologische roepen. De inkomenseffecten zijn gesfeer; daarom alleen al laten ze zich middeld over alle maatregelen ongemoeilijk ramen.
veer even groot als de impulsen. Bij wat

t ESB 24-5-1989
I

wordt genoemd de aanbodeffecten – de
kostenverlagingen die het gevolg zijn
van schaalvoordelen bij produktie en inkoop, en de verbeteringen in de produktie-organisatie onder druk van de toegenomen concurrence – blijven ze begrijpelijkerwijs behoorlijk achter bij de
impulsen als gevolg van de verlaging
van de winstmarges. Voor de afschaffing van de grenscontroles, het openbreken van de overheidsaankopen en
bij de liberalisatie van financiele markten zijn de berekende inkomensgevolgen grater dan de impulsen, in het laatste geval zelfs twee maal zo groot. In
beginsel is bij een duidelijke verbetering
van de produktiecondities een zekere
overschrijding wel te verdedigen op
grand van een toegenomen investeringsrendement. Dit argument geldt zeker bij een verlaging van de prijs van financiele diensten, maar misschien is
een factor twee wel aan de hoge kant.
Ondanks het feit dat het CPB in de
centrale raming uitgaat van de besteding
van de extra belastingopbrengsten in termen van tariefsverlagingen, en ook nog
een autonome verschuiving van de produktie naar de EG simuleert op grand
van de institutionele veranderingen,
komt het Planbureau toch uit op veel lagere effecten dan de Commissie; globaal
genomen bedragen ze zelfs minder dan
de helft. De verschillen zijn grotendeels
terug te voeren op de ingevoerde impulsen. Daarbij is het CPB tors afgeweken
van wat in Brussel is gebruikt. Een verlaging van de effecten van de overheidsaankopen op grand van hardnekkige nationale voorkeuren lijkt realistisch. Op de
andere punten is een oordeel moeilijker.
De in essentie technisch gemotiveerde
reductie van de effecten van financiele liberalisatie met 20% is weinig substantieel, zeker als wordt overwogen dat de
voorgestelde maatregelen kapitaalvlucht als gevolg van Europese besluiteloosheid zouden kunnen voorkomen. Bij
nadere beschouwing valt deze correctie
bovendien ongeveer weg tegen de veronderstelde extra verschuiving van de
produktie naar de EG. Verreweg het
grootste verschil zit in de zogenaamde
aanbodeffecten. Het CPB halveert die
ongeveer, op grand van het argument
dat bij de Commissieberekeningen gekozen is voor een analyse waarbij de efficiency-effecten maximaal zijn, maar dat
een altematieve analyse op basis van
hetzelfde materiaal, waarbij initieel een
heviger prijsconcurrentie wordt verondersteld, nauwelijks extra kostenbesparingen suggereert. Of de waarheid hier in
het midden ligt is niet zonder meer duidelijk. Misschien hebben de geciteerde
onderliggende berekeningen eerder een
illustratief dan een indicatief karakter. In
het algemeen hangt de aard van de gevolgen af van de vraag hoe de bedrijven
op de gewijzigde concurrentieverhoudingen reageren. Als ze hun belangen pro-

539

beren te beschermen door een overwegend conservatieve houding vallen de
efficiency-voordelen tegen. Bij een progressiever beleid – zo nodig afgedwongen door een intensieve mededingingspolitiek-zijn forse effecten niet uitgesloten.
Een kleiner maar niet onbelangrijk
verschil ligt in de modelberekeningen
en de modeleffecten. Opvallend is dat
bij het CPB de uitkomsten in inkomenstermen behoorlijk achterblijven bij de
impulsen. Hoewel het bij die impulsen
ten dele gaatom inkomensverschuivingen door lagere winstmarges, roept dit
toch de vraag op of het gehanteerde
CPB-model niet in zo sterke mate wordt
gedomineerd door de dynamiek van de
geaggregeerde vraag, dat de relevante
aanbodeffecten worden onderschat.
Want tegenover het wegvallen van de
vraag door de verbeterde produktiviteit
van arbeid en kapitaal staan natuurlijk
aanbodimpulsen op grand van de daling van de factorkosten. Voor zover op
macro-niveau kostenreductie mogelijk
is, lijkt het mij niet erg aannemelijk dat
onder de huidige verhoudingen de
voordelen daarvan niet in ongeveer dezelfde omvang of bij gezinnen, of bij bedrijven in extra bestedingen en extra inkomen worden omgezet, zeker niet als
de overheid de voordelen niet afroomt,
zoals het CPB veronderstelt. Zoals gezegd is het denkbaar tegenover de
haalbare voordelen expliciet de kosten
van de aanpassingsprocessen te plaatsen, maar er zijn geen aanwijzingen dat
hierin de oorzaak van de verschillen
moet worden gezocht.
Het CPB raamt een arbeidsproduktiviteitsstijging die even groot is als de
produktiestijging, zodat er gemiddeld
geen werkgelegenheidseffecten zijn.
In de Commissieberekeningen stijgt
de werkgelegenheid juist aanzienlijk.
Als de extra overheidsmiddelen weer
worden uitgegeven zijn die zelfs zo
groot dat het onderliggende bestedingspatroon afgestemd lijkt op maximering van de beoogde werkgelegenheidseffecten. De verschillen tussen
de Haagse en de Brusselse cijfers zijn
voor een deel terug te voeren op het
feit dat het CPB de efficiency-verbetering sterker toerekent aan de factor arbeid en ook, maar in veel mindere
mate, aan het relatief goedkoper worden van arbeid in de Commissieberekeningen. Mij lijkt het aannemelijk dat
de negatieve produktiviteitseffecten
op de werkgelegenheid toch in zekere
mate gecompenseerd zullen worden
door veranderingen in het afzetpatroon. Tegenover de relatieve uitstoot
van arbeid in sectoren waar grote
schaalvoordelen te behalen zijn, staat
mogelijk een hogere inzet van arbeid
in sectoren waar de afwezigheid van
schaalvoordelen de producenten
dwingt tot produktdifferentiatie.
540

Voor de effecten van de maatregelen
op langere termijn zijn in het bijzonder
de investeringseffecten interessant. Uit
aanvullende documentatie3 blijkt dat de
stijging van de bedrijfsinvesteringen in
de CPB-ramingen ver achterblijft bij die
volgens de Commissie. De achtergrond
hiervan zou kunnen liggen in het feit dat
het CPB de stijging van de kapitaalproduktiviteit niet beperkt tot de nieuwe investeringen – zoals de Commissie doet
– maar ook betrekt op het bestaande
kapitaal. De daaruit resulterende capaciteitsvergroting zet uiteraard de investeringen onder druk, maar het is de
vraag of de voorziene efficiency-verbetering geen technologieverandering via
nieuwe investeringen vergt. In dit zelfde kader zijn ook de gevolgen voor de
relatieve factorbeloningen en het kapitaalrendement interessant. De CPBberekeningen impliceren een licht stijgende arbeidsinkomensquote, de berekeningen van de Commissie suggereren een geringe daling. Ik acht het niet
zo waarschijnlijk dat de reele lonen zullen achterblijven bij de arbeidsproduktiviteit. Tegenover een flink toenemende
concurrentie op de goederenmarkt en
een niet onbelangrijk toenemende concurrentie op de kapitaalmarkt staat
waarschijnlijk een veel minder toenemende concurrentie op de arbeidsmarkt. Vooral in de sectoren waar international transacties relatief weinig extra kosten zal dat tenderen de winstmarges te drukken. De kampioenen
van de marktvergroting hebben veelal
het Amerikaanse model voor ogen,
maar dat is op dit punt zeer misleidend.
In de Verenigde Staten zijn zowel de
loonflexibiliteit als de arbeidsmobiliteit
veel groter dan in West-Europa en de
voorgestelde maatregelen zullen daarin niet veel verandering brengen. Het
ziet er wel naar uit dat naarmate de
voordelen van de marktverruiming
meer tegenvallen, de druk toe zal nemen om de voorgenomen egalisatie
van de sociale voorzieningen gepaard
te doen gaan met een algemene niveauverlaging.

Slot________________
Het geheel overziende zijn er zeker
argumenten om de Commissieramingen naar beneden bij te stellen. Maar er
zijn eveneens argumenten in andere
richting. Een toeneming van de directe
investeringen in Europa-zoalsmeegenomen in de CPB-ramingen – is zeker
niet ver gezocht. Ook de gevolgen van
de marktvergroting voor de ontwikkeling en de diffusie van innovaties kunnen best zijn onderschat. Bovendien
kunnen de niet of nauwelijks beschouwde psychologische effecten van
doorslaggevende betekenis zijn.

Hoe voordelig de voorgestelde maatregelen uiteindelijk zullen uitpakken zal
vooral afhangen van de Europese opstelling tegenover concurrentie. Als Europa zich terugtrekt in ‘Fortress Europe’,
zoals de Amerikanen vrezen, en daarbinnen het mededingingsbeleid niet serieus
neemt, zullen wij er niet of nauwelijks op
vooruit gaan en zal de rest van de wereld
eronder lijden. Maarde ophanden zijnde
schaalvergroting in Europa schept ook
de voorwaarden voor een effectievere
Europese inzet voor mondiale handelsliberalisatie. Het afbreken van de belemmeringen voor niet-EG-landen is op den
duur de beste garantie voor een levendige interne concurrentie. Bovendien zullen zo de voordelen over de hele wereldeconomie worden gespreid.
Misschien is de belangrijkste conclusie die we kunnen trekken uit de confrontatie van de verschillende becijferingen, dat het niet zo verstandig is om
overdreven aandacht te besteden aan
de macro-kengetallen, ook al omdat
een trendbreuk niet aannemelijk lijkt.
Kwalitatief verandert er misschien meer
dan kwantitatief, niet alleen voor de producenten maar ook voor de consumenten. De behoefte aan een vrij toegankelijke Europese markt is duidelijk gerelateerd aan verwachte schaalvoordelen.
Maar grootschaligheid is niet het enige
gevolg van de marktverruiming. In sectoren waarin de schaalvoordelen wel te
behalen zijn krijgen we te maken met
toenemende concentratie en, zo valtte
vrezen, toenemende standaardisatie.
Producenten voor wie de weg naar
schaalvergroting niet open staat zullen
het logischerwijs zoeken in produktdifferentiatie. Of uiteindelijk een grotere
keuze voor de gemiddelde consument
ontstaat is de vraag. Een eventuele assortimentsvergroting kan best tijdelijk
zijn. Toelating van buitenlandse bieren
op de Duitse markt betekent aanvankelijk meer keuze. Maar op den duur zal
waarschijnlijk een aantal kleine brouwers het loodje leggen. Nu is in een
middelgrote Nederlandse plaats aan de
winkels al nauwelijks meer te zien waar
je bent. Een dergelijke vervlakking komt
ook in Europa dichterbij. Voor de consument zal de prijs van een afwijkende
smaak steeds hoger worden. Want veel
kleinere producenten zullen van die afwijkingen moeten leven.

J.C. Siebrand
Hoogleraar macro-economische politiek aan
de Erasmus Universiteit Rotterdam.

3. A.F. Bakhoven, The completion of the
common market in 1992: macro-economic
consequences for the European Community, Research Memoranda, nr. 56, Centraal
Planbureau, Den Haag, maart 1989.

Auteur