Ga direct naar de content

Keerpunt in zicht

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 23 2005

r i j k s b e g ro t i n g

Keerpunt in zicht
C.A. de Kam
Hoogleraar Economie van de publieke sector,
vakgroep Algemene Economie van de RU Groningen.
c.a.de.kam@rug.nl

Het kabinet vraagt ons nog even geduld te hebben. Na vijf
magere jaren breekt in 2006 eindelijk de zon door. Zou het?
De onzekerheden zijn groot. Hoe dat zij, de prognoses van het
Centraal Planbureau suggereren dat een keerpunt is bereikt.

T

waalf maanden geleden taxeerde het CPB dat het bruto binnenlands product (bbp) dit jaar in volume met 1,5% zou
toenemen. Naar de huidige inzichten valt de economische groei
echter een vol procentpunt lager uit. Zo wordt 2005 het vijfde jaar
op rij waarin de bbp-groei achterblijft bij die waarmee de regering
bij het uitzetten van het financieel-economisch bestek voor de
middellange termijn rekent. In de periode 2001-2005 nam het
bruto product gemiddeld met slechts 0,7% per jaar toe. Tijdens de
daaraan voorafgaande periode van hoogconjunctuur (1996-2000)
bedroeg de jaarlijkse economische groei het vijf- tot zesvoudige.
Volgens een analyse in de ‘Miljoenennota 2006’ (verder: MN)
valt deze groeiomslag voor ongeveer de helft toe te schrijven aan
de ingezakte uitvoer. De wereldhandel expandeerde deze eeuw
minder uitbundig, de arbeidskosten in Nederland stegen na 1997
sterk en de oplopende eurokoers (tegenover de dollar) holde onze
concurrentiepositie verder uit. De weggezakte particuliere consumptie is grofweg verantwoordelijk voor de andere helft van de
groeiomslag. In de tweede helft van de jaren negentig lieten gezinnen de guldens rollen. Zij verzilverden en besteedden een deel
van de uitbundige stijging van aandelenkoersen en huizenprijzen.
Deze eeuw vielen die positieve vermogenseffecten weg.
Extra bestedingsruimte ontstond in de jaren van hoogconjuctuur, doordat pensioenfondsen de premies verlaagden. Dit
was mogelijk doordat torenhoge aandelenkoersen zorgden voor
overdekking van de door deelnemers opgebouwde pensioenaanspraken. Na de ‘aandelenkrach’ van 2001 eiste de toezichthouder dat fondsbeheerders hun dekking op orde brachten.
Dientengevolge zijn de premies in de beginjaren van deze eeuw
fors verhoogd, terwijl de indexatie van lopende pensioenuitkeringen in een aantal gevallen is beperkt. Hogere premies dreven de arbeidskosten voor werkgevers op en knaagden aan de
besteedbare inkomens van werknemers. De gezinsconsumptie
kreeg daardoor een extra knauw.

Beleidsreactie
De regering zat niet stil. Zij drong aan op loonmatiging om
langs deze weg onze internationale concurentiepositie te herstellen.
De vakbeweging werkte mee. Sinds 2004 verbetert onze kostenpositie ten opzichte van producenten in andere eurolanden. Verder
neemt het kabinet het stelsel van sociale zekerheid op de schop om
de arbeidsmarkt te dynamiseren. Een serie wetswijzigingen maakt
het lastiger een arbeidsongeschiktheidsuitkering te claimen en bij
werkloosheid duurt de uitkering korter. Fiscale faciliteiten voor
vervroegd uittreden en prepensioen verdwijnen. De MN verzwijgt
dat deze ingrepen gezinnen vermoedelijk beducht maken voor
inkomensverlies en daardoor de bestedingen extra drukken.
410

ESB 23-9-2005

Mijns inziens zouden beleidsmakers hun aandacht moeten
verdelen over een verbeterde werking van de arbeidsmarkt
en het aanpakken van nationale regelingen en instituties die
heftige uitslagen van de conjunctuurbeweging (kunnen) veroorzaken. Het gaat vooral om fiscale subsidies voor de eigen
woning en regels inzake de kapitaaldekking van aanvullende
pensioenen. Soberder fiscale faciliteiten ter bevordering van
het eigen-woningbezit kunnen (extreme) prijsstijgingen tegengaan. Verdergaande begrenzing van belastingfaciliteiten voor de
pensioenopbouw en een aanzienlijk soepeler opstelling van de
toezichthouder ten aanzien van de vereiste dekking van pensioenaanspraken zouden eveneens helpen.
De zittende regering wil hier niet aan. De MN volstaat met
een verwijzing naar reeds getroffen maatregelen die de consumptieve besteding van de overwaarde van eigen woningen
(mogelijk) intomen. De bedoelde ingrepen zetten vermoedelijk
onvoldoende zoden aan de dijk, zolang het woningbouwvolume
om allerlei redenen tekortschiet. Voor verdergaande stappen
voelt de regering niets. Ook meldt de MN dat er inmiddels
regels zijn opgesteld om de dekkingsgraad en risico’s van aandelenbeleggingen van pensioenfondsen beter te beheersen. Dit
dempt toekomstige premiefluctuaties evenwel onvoldoende.
Om de gevoeligheid van de particuliere consumptie en het
niveau van de economische bedrijvigheid voor vermogenseffecten te beperken, dient de regering te kiezen voor een minder
ruimhartige fiscale behandeling van de eigen woning en moet
zij de toezichthouder op de pensioenfondsen bewegen tot een
soepeler opstelling.

Licht aan de kim
De toonzetting van de MN is gematigd optimistisch. Na
vijf magere jaren gloort licht aan de kim. Het CPB raamt de
bbp-groei voor komend jaar op 2,5%. Dat cijfer is uiteraard
Tabel 1. De conjunctuur a

1996-2000

2001-2005

bruto binnenlands product (volume)

3,7

0,7

relevante wereldhandel

7,5

4

eurokoers (dollar per euro)
prijsconcurrentiepositie

–8
1,6

6
–2,3

beursindex (AEX, tot 2005)

27

–15

huizenprijs (tot 2005)

13

6

0

2

pensioenpremie (% brutoloon bedrijven)

a Gemiddelde verandering per jaar (in procenten, afgerond),
tenzij anders aangegeven.
Bron: Ministerie van Financiën, 2005, 14

rijksbegroting

met onzekerheden behept. De gemiddelde absolute voorspelfout bij de groeiraming in de periode 1971-2003 bedroeg 1,3
procentpunt. Beter gezegd, de groei van het bbp ligt in 2006
hoogstwaarschijnlijk ergens tussen 1,2 en 3,7 procent, met alle
gevolgen voor de overheidsfinanciën en de koopkracht van
huishoudens vandien. De puntraming van het CPB vormt hierna het kompas. Drie zaken vragen bijzondere aandacht.

Lastenverlichting
De regering beweert dat de lasten in 2006 met € 2,1 mld.
worden verlicht (Ministerie van Financiën, 2005: 76, 104). In
werkelijkheid stijgen de lasten (belastingen en premies voor de
sociale verzekeringen) komend jaar met een half miljard euro.
De MN merkt de zorgtoeslag – waarmee € 2,6 mld. is gemoeid
– ten onrechte als een ‘lastenvermindering’ aan. De zorgtoeslag
vormt een inkomensoverdracht aan gezinnen. Voor hen worden
de ziektekostenpremies in verhouding tot hun inkomen te hoog
geacht. Het gaat bij deze via de belastingdienst uitgekeerde subsidie helemaal niet om een vermindering van de verschuldigde
belasting en sociale premies. Volgens de presentatie in de MN
kan ook een verhoging van de huursubsidie of van de AOW-uitkering voortaan als ‘lastenverlichting’ worden aangemerkt. Dat is
onzin en vertroebelt de transparantie van de overheidsfinanciën.
Het correcte (micro)lastenbeeld is eerder te vinden in de
Macro Economische Verkenning 2006 (MEV). Blijkens de
MEV stijgen de lasten voor gezinnen in 2006 opnieuw, met
afgerond € ¼ mld., na een lastenstijging van cumulatief € 8¾
mld. in de jaren 2003-2005 (CPB, 2005: 140). De zorgtoeslag
maakt de koopkrachtachteruitgang door de invoering van de
Zorgverzekeringswet voor een groot aantal huishoudens goed.
Met inachtneming van de beperkingen die kleven aan koopkrachtsimulaties van het CPB, wekken de puntenwolken in de
MEV (blz. 120) desondanks de indruk dat ten minste vijftien tot
twintig procent van de huishoudens ook in 2006 koopkrachtverlies lijdt, dat kan oplopen tot meer dan vier procent. Bij
benadering 850.000 huishoudens – die nu door kwijtschelding
en andere oorzaken geen onroerendezaakbelasting (OZB) voor
woninggebruikers betalen – verliezen overigens meer koopkracht dan het CPB voorrekent.1

Overheidsuitgaven
De informatie over uitgavenmutaties in hoofdstuk 4 van de
MN schiet tekort. Slechts uit de MEV valt op te maken dat de
intensiveringen (€ 5¾ mld) komend jaar de ombuigingen (€
3¼ mld) overtreffen (CPB, 2005: 126). Nog belangrijker dan de
beschikbare middelen zijn de resultaten van het beleid. Over
doelstellingen en bereikte resultaten rapporteert hoofdstuk 3
van de MN. Vaak wordt de lezer daar niet veel wijzer van. Het
Rijk slankt af: “taken worden door minder mensen uitgevoerdâ€
(blz. 57). Onvermeld blijft dat vooral oudere ambtenaren via de
gunstige Remkes-regeling afvloeien, hetgeen in strijd is met het
streven van de regering de arbeidsparticipatie van ouderen te
vergroten. Nu zoveel ervaren krachten vertrekken (onder andere
bij de belastingdienst) rijst de vraag of de kwaliteit van de uitge-

1 Het CPB verwerkt de gedeeltelijke afschaffing van de OZB als een vermindering van de inflatie met gemiddeld een half procentpunt. Voor huishoudens
die nu al kwijtschelding genieten wordt het leven in 2006 dus duurder dan
waarmee in de koopkrachtbeelden wordt gerekend. Het gaat hier om naar
schatting 850.000 huishoudens (Allers 2003, 19).

voerde taken niet achteruit holt. Daarover wordt niets gemeld.
Opvallend genoeg doen de auteurs van de MN ook niets met
elders binnen het rijksapparaat beschikbare gegevens over de
arbeidsproductiviteit, die in de quartaire sector achterblijft en
per sector sterk verschilt.2

EMU-tekort
Tussen 2003 en 2006 verbetert het structurele saldo van de
overheidsbegroting met gemiddeld 0,5 procentpunt van het bbp
per jaar.3 Dat is conform de tussen eurolanden gemaakte afspraken. Wel versterkt het uitgestippelde begrotingsbeleid de conjunctuurbeweging. De tekortvermindering in 2005 zet een domper
op de toch al tegenvallende bbp-groei, de (beperkte) oploop van
het tekort in 2006 draagt bij aan de geprojecteerde fikse groei van
het bruto product. Deze fluctuaties suggeren dat de theorie van
de politieke conjunctuurcyclus actueel is: in maart 2006 worden
gemeenteraadsverkiezingen gehouden. De MN laat overigens zien
dat het structurele saldo bij een andere berekeningswijze ook in
2006 verder verbetert (Ministerie van Financiën, 2005: 79-80).
Tabel 2. Bbp (% verandering) en EMU-tekort ( %-punten bbp)

2003
bruto binnenlands product
(volume)
mutatie structureel
EMU-tekort

2004

2005

2006

–0,1

1,7

0,5

2,5

–1,0

–0,8

0,3

Bron: Centraal Planbureau, 2005, 19; Ministerie van Financiën, 2005, 79

Slot
De MN is dit keer uiterst leesbaar geschreven. Tekstschrijvers
en spin doctors zullen heel wat uren in het boekwerk hebben
gestoken. Toch vallen enkele missers op. Een voorbeeld: volgens de MN (blz. 29) zou circa tien procent van de potentiële
beroepsbevolking geen betaald emplooi hebben, noch ten laste
van de collectieve sector komen. De auteurs van de MN zien
hierbij over het hoofd dat thuiszittende partners sinds 2001 aanspraak kunnen maken op een eigen heffingskorting van bijna
tweeduizend euro per jaar, die door de fiscus wordt uitbetaald.4
De in staccato proza uitgedragen positieve boodschap van
de regering (“zoet na zuurâ€) miskent dat naar huidige inzichten
ruwweg een vijfde deel van de huishoudens ook in 2006 koopkrachtverlies lijdt. Daarbij treedt de regering in het spoor van het
CPB, dat economisch herstel in het vooruitzicht stelt. Of 2005
het verhoopte keerpunt brengt, zal de nabije toekomst leren. â– 
Flip de Kam

Literatuur
Allers, M.A. (2003) Koopkrachteffecten van afschaffing van de gebruikersheffing
van de OZB op woningen. Groningen: COELO.
Centraal Planbureau (2005) Macro Economische Verkenning 2006. Den Haag:
Sdu, 19.
Ministerie van Financiën (2005) Miljoenennota 2006. Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 300, nr. 1.
Sociaal en Cultureel Planbureau (2005) De sociale staat van Nederland. Den
Haag: SCP.

2 Terwijl in de marksector de arbeidsproductiviteit tussen 1993 en 2003 met
13 procent toenam ligt die voor kwartaire dienstverlening op hetzelfde
niveau als tien jaar eerder (SCP 2005, 42).
3 Het structurele saldo is het voor de invloed van de conjunctuur gecorrigeerde
saldo van de overheidsbegroting.
4 Mits de werkende partner voldoende belasting betaalt om daarop de
korting van de ‘bankzitter’ in mindering te brengen.

ESB 23-9-2005

411

Auteur