Ga direct naar de content

Jrg. 34, editie 1667

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 20 1949

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

L
oo
s
.
,.

c h

ta tSch
ie

:
Beritchte
‘n

..

ALGEMFEN VFFKBJ D
TQQJ
HiN1)Hi’ NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET.NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITJUT.

34E
JAARGANG

WOENSDAG: 20
1
APRIL 1949

No. 1667

• COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; iï. W. Lainbers’; J::.Tinbergen;.

F. de V,ies;

J. ‘II. Lubbrs (Redcter-Secretaris): –
_..i’

Assistent-Redacteur:

A.de JVit.

-.

COMMISSIE VAN21iVI,,ES VOOR BELGIË:
ij

J. E. Mertens; R. MiryJvn.7’ichelen; R. Vandepuite;

F.

Vé,iche1en.

,Gegevens over ddressea;. abonnementen enz. op de laatite

bladzijde van dit nummer.

,’INIIOUJ):’-;

BIz.

De

artikelen

v a n

d e
z
e

week

……..
07

S’ommaire,

suminaries

………………
307

Eiropese ‘onornische

amermerkjngl
door Ed. van

Cleeff

……
‘ ,,’

……

•..,……
308

De Belgische’ set izake. de, organisatic van it be-

drijfsieven

door ,Dr Jur.

E.

Jorion

…………
310

De, spaarbanken in
1948,door Dr J.R.ABtijeing..
,

313

Boekbesprekingen:j.,…

,

Carlo

lliiilnfër,sl!Ecbnomie

dij :Gra,iti-Oue.Ji,4 ‘deLuei-..’-,

bour

XI),

tJesprd’oor
.

W.

fïôuwinh’

.
…………………
816
Jean

vande’1flensbrugglic. Lts conceptions dirigistes aus
Burger
…………. ……
.
.

.
317
S
Ingznrir•stu.f.k:

,,LoaJ.cilr’noy”

n
e

uJii
besteding
door M. van der Met,
inetnasjtitt_ Van
CPrOf.

Dr
C.

Goedhçir………….,.:
318

A a n Lek é•iiig

1)e

goudprijs

……………………………………
319

Mededeling van ‘het secretariaat

van

de ‘Centrale

Cö’mihissie

Voor de

Rijn’vaart

……………….
320
,
,

Ontvangen

boeken

en

brochures

………………
321

Geld-‘en

kapitaaimdikt

……………………..
321

Stati’tie-ken:

Bnn1estiten

……………… -: ……..’.’. .-

322′

,Werkloosheid,

In’

ciierland

……………………..
829
Eiiige indeseijfers van

de. ,lndustri3lo productie in

België,
322
JIavenbcweglng.

………………………………….
399
inleggingenoIL.trIIgbetalingcn bij de spaarbanken in Nader-,’
land
………………………………………
322
In-

en uitvoer van I,idoiesië

…………….
322
Vissclkoersen,,

………………………………..
323

‘ER
IjAGEN


werd althans één druk”met

die
van de barometer. In een uiting van West-Europese eens-
ezindheid heeft de binnen- en buitenlandse burger, zoals
weerspiegeld in de pers, zijn aandacht verdeeld tussen
verwondering
1
o.yer het .wer enbewonderjn ,”n’de onder- *
ling opgeroeqn vrke,erdhikte. Zj:
,
dè.befaamde
‘,fourth Ieadêr” v’,ri ,Th’e Times” ht ôp 19 April zei:
‘,,A spectacle – and a problem in loistics – unlike any-
thing seen since D-day and the invasion of Europe”.

Voor de rest•was de aândacht diffûus. Zön’der veel drukte
werd de Republiek Eire;•.tot haar trots, een volkomen

onafhankelijke Staat. Maar onverdeeld genoegen had de Minister-President van Eire nog niet; een kracht voor de wereldvrede, kon Eir&. no niet *ordenr -,,dntil ‘partition
oes”. Hij zoktde’,,républiqueune çt indivisible”; voor

zover bekejid, neemt oord-Ierland aan deze,gdachten-
gang part nodh deel. –

Iets minder egocentrisch opgevat, heeft de Ierse minister-
)resident bÂerme,de
,
geraakt aan, wat de, SçJioolmeester
noemde, ,,en onwederlegbre,waarheid”. Zolangverdeeld
is, wat, om de diuk’& té heffen, verenigd zou moeten wor-
den, zijn per’ddfinitie de krahten, di een’evenwicht be-
werken, niet in rust. Zo ook in de vergadering der Verenigde
Naties. . ,’ , • ……

Een goed deel tijd s1aaf bsted dm de bestaande
verdeeldheid te verduidelijken. Met nadrukkelijke energie

heeft men herhaald, ,wat AH’red de Musset’s Witte Merel
reeds zo goed tot uitdrukking bracht: ,,Ikben wit, heren,
wordt het ô’ok’ en we uI1en z’ieh at
ge te zeggen zult
hebben”. ‘ •# .

Vereend naar lichaam, verdeeld van geest; een benarde
situatie, waaraan het Buitengeioon Federal Overleg

zich juist schijnt te helben ontworsteld. Zij zijn gekomen
tot de derrocratische bedeling, araarbij de rfieerderheid
de minderheid bindt. Zou ook de’ RepibIiek aan de druk
van eigen twijfel kunnen ontkomen?

Verdeeld naar lichaam, vereend van geest;
zo
is de
Amerikaanse, volksvertegenwoordiging opgetreden. tea op-

zichte van het Europese herstelprogram: Besloten is om
aan Eurbpa toete’dèlefi, v’aarom de bewindvoerder van
het E.R.P. had ‘geagd. De ‘ltstd âcht de.’ .toewijzing
zo bevredigeiid, dat hij .zelfs met een onverdeeld ‘saldo
rekening houdt. . , ”• – •’

Onder groter druk blijft de binnenlande politiek, van
de President. Een gescheFpt waarnemer, Prof. Brogau in
,International Affairs” van April 1949, verwacht, dat ,,Mr
Truman will come down, on the lef t-wing side, and that
that left-wing side will be distributive, so to speak, but
not ‘socialist”.

Een uitdrukkingswijze, die herinnert aan Dickinson’s
twee phasen in het socialisme, die der herziening van de
inkomensverdeling en die van de planning. Men kan de
strijd om de Engelse begrpting en het kort daarop vertche-
nenroram van de ,Labour-p’erty” zien als een uiting
vari de druk, die de’e beide opvattingen tegen elkaar
uitoefenen, *

ROTTERDAMSCHE

‘BANK

VOLLEDIG

BEHEER

VAN

VERMOGENS

225 VESTIGINGEN

IN NEDERLAND

N.Y. KONINKLIJKE

NED[RLAN D S
(
H E

ZOUTINDUSTRIE

Boekelo Hen gelo

ZOUTZIEDERIJ

Fabr;ek van.

zoatznnr, (alle kwaliteiten)

vloeibaar :rh/oor

hloorbleekloog

natronloog, taust:c toda.

/

GENE
VER Lo,

0

u

ikWr

ij

ADVERTEER

IN DIT BLAD_____________

Fu. A. 0. Beuth van

Wickevoor’t Crommelin

Amsterdam-Z. Tel. 25410

Coms v. d. Lindenstraat 22

Verzekeringadviseurs.

LOD. S. BEUTH

specialist Gezins- en Oude-
dagsverzorging.
Adviezen inzake:

Pensioen-voorzieningen voor
Staf en Personeel.

Organisatie Bedrijfs- en Onder-
nemingspensioenfondsen.

Aanvullingen normalisatie van
bestaande regelingen.

SPE )

EMB

1•

ASS OCIATIL CASS A

KASSIERSINSTEWNG

.OPGERICHT IN 1806

HEERENGRACHT 179 S AMSTERDAM-C

got
o
tiftfist

ESTABLISHED 1878
An Independent Journal of Finance

and Trade

*

OBJECTIVE APPRAISALS

CONSIDERED JUDGMENT

IMPARTIAL’ OPINION

*

Contains most complete range of

British economic and financial statist-

ics published in any weekly journal

*

World wide circulation

*

Annual subscription rate: (post free-

to inciude all supplements) £ 3:2:6

(fi
33,4o)

A Speeiai Buppiement on Ee.ono,nie Con-
diti.m.s in The Netherla..ds
W08
pubU8hed
on Janiiarij 31 1948. 4 Umit.ed nuinber
of thi8 Suppiement remain for 8ate.

LONDON: 31 JAJNON S2’JtEET, E.. “4

1.”

• Behandeling van alle

bankzaken

* *

Bezorging van alle

assurantiën.

R. MEES & ZOONEN
SANKIERS EN ASSURANTIE-MAKELAARS
AMSTBRDA
.
ROTTERDAM

5•ORAVENHAOZ
bELFT

SCHIEDAM VLAARDINCEN

DISPOSITIE CENTRALE

Kassierskantoor voor H6r-Disposities Arnstolstraat 14-18, Amsterdam.
Opgericht 1933.

– Abonné’s op van der Graat & Co’s Ver-
Heeposten – Voorkomend – Systeem kunnen
voor retour-kwitanties, waarvan de bij Ie-
vering vastgestelde betalingsdatum niet
meer dan 6 maanden is overschreden, ge-
bruik maken van de HER-DISPOSITIE
METHODE DER DISPOSITIE-CENTRALE, dienst II van
het V.V.S.). Hierdoor verkrijgen zij een selectie tussen goede
en kwade posten. Vraagt toezending der V.V.S.-brochure, waarin onze methode van hér-disponeren nader wordt uiteengezet.

Annoices, waarvan de tekst ‘s Maandags
in ois bezit

is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het nummer

van dezelfde week worden opgenomen.

14

20 April 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

307

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Ed. van Cleeft,
Europese economische samenwerking.

Europa bestaat uit vele kleine eenheden, elk met eigen

economiscli-poliieke doeleinden, die niet met die van

andere zijn gecoördineerd. Deze verdeeldheid leidt to irra-

tionele arbeidsverdeling. Integratie en coördinatie zijn

nodig, ook na de Marshall-periode. In het algemeen kan

men zich de internationale samenwerking denken in de
vorm van een terdragsQerhouding of van een
fusie.
Schr.
acht de gedachte van een fusie-nii op grond van practische bezwaren onaanvaardbaar. Een étappengewijze ontwikke-
ling ligt voor de .hand. Eerste étappe zij de uitbouw der

huidige samenwerking in ,het kader van de O.E.E.C.
Indien men tenslotte tot de beslissing mocht komen, dat
een algehele fusie gewenst is, dan zal die na deze eerste

étappe zeker veel veiliger en gemakkelijker te realiseren zijn dan thans het geval zou zijn. Bij een inter-Europese
fusie zal dan uiteindelijk, in een andere vorm, de vrijheid

van verkeer kunnen terugkeren.

Dr
Jur.
E.
Jorion,
De Belgische Wet inzake de organisatie

oan het bedrijf sleoen.

De Belgische Wet van 20 September 1948 houdende
Organisatie van het Bedrijfsleven wordt door schr. van
‘kanttekeningen voorzien wèlke worden afgerond door
twee opmerkingen: –

de door de Wet opgezette organisatie is een experi-ment zo omvangrijk, ingewikkeld en belangrijk, dat in de

aanvang heel wat proefnemingen onvermijdelijk waren;
er moet nauwlettend voor worden gevaakt, ‘dat’ de
ondernomen arbeid niet mislukt. Wanneer men de drie
categorieën van Raden, die de Wet voorziet (Centrale Raad
voor het Bedrijfsleven, Bedrijfsraden en Ondernemings-

raden), omringt met even talrijke en gespecialiseerde andere
organismen, loopt’ men zeer sterk het risico de toch al grootse machinerie op noodlottige wijze te verzwaren,
indien men verzuimt deze uitbréidingen in het juiste licht
•te zien: organen van het nationale economische overleg.
1-let gaat hier om niet meer en niet minder dan het in
België reeds zo vaak onder handen genomen probleem van
het economische parlement.

Dr J. R. A. Buning,
De spaarbanken in 1948.

Tegenover het
iniegsurplus
in 1947 ad f 21,5 mln ver-
toonden de bondsspaarbanken in 1948 een
terugbetalings-
surplus
van f 16 mln. Bij beoordeling van de éijfers voor
1948 dient evenwel rekening te worden gehouden met de
invloed, welke is uitgegaan van de opgelegde aanslagen
in de vermogensheîfingen; onder normale omstandigheden
zou het inleggerstegoed zeer bevredigend zijn toegenomen

In de samenstelling der’
beleggingen
is de meest op de
voorgrond tredende verandering het verdwijnen van het
tegoed op de 24. pCt rentende rekening bij ‘s Rijks Schat-kist: Enkele andere gegevens over de beleggingen: de be-
legging in hypotheken is met 50 pCt vermeerderd, maar
blijft toch nog ver achter bij vooroorlogse verhoudingen;
de onderhandse leningen aan publiekrechtelijke lichamen
hebben uitbreiding ondergaan.

Het
rendement
der beleggingen nam in 1948 wederom af.
Weliswaar werd ook de inleggersrente verlaagd, maar de
marge tussen gekweekte en vergoede rente moet nog’
altijd te gering worden geacht.

In het algemeen worde gewezen op het feit, dat voor
ons land.het’sparen een gebiedende noodzakelijkheid blijft.

SOMMAIRE.

Ed. van Cleelf,
‘Coilab’oration écononiique européenne.
Ii est de la plus haute importance que l’Europe parvienne

â établir une intégration et une coordination économiques

durables dont les effets persisteront, également, après la

,,ériode Marshall”. Tcutefois une fusion européenn e

complète est impossible en ce moment, par suite de diffi-

cult’és d’ordre pratique. 11 faudrait plutôt poursuivre ce

but par étapes. ‘Le premier échelon consiste dans: l’exten-

sion de 1a o1laboration actuelle dans le cadre de la

O.C.E.E.

Dr Jur. E. Jorion,
La bi beige sur i’organisation du secteur

prioé. .

L’auteur est d’avis que l’organisation belge du secteur

privé est u
ne expérience très vaste, compliquée et impor-


tante. 11 faudraa veiller scrupuleusement
hL
ce que l’oeuvre

entreprise n’échoue pas. En c’réant les nouveaux organismes

on touche au problème du parlement écnomique déjk si

souvent discuté en Belgique.

Dr J. R.
A. Buning,
Les caisses d’épargne néerlanclaises en

1948.

Aux caisses d’épargne néerlandaises, les sorties ont

excédé les entrées pendant l’année 1948..’La cause en est

l’irnportance des irnpôts extraordinaires. Le rendement des.

investissements a diminué pendant 1948. 11 est vrai qu’on

a réduit le taux d’intérêt des sommes versées, mais la

marge entre les revenus de’s investissements et le taux

d’intérêt est toujours trop ‘petite. L’épargne reste une’

– nécessité impérieuse pour ls Pays-Bas.

SUMMARIES.

Ed. ‘an
Cleefï,
European economic co-operation.

It is highly desirable that the countries of Europe reach

a set.tlement regarding economic integration and co-ordi-

nation of a lasting character, i.e. also after the Marshall-

period. Practical difficulties, however, are offering resis-

tance to a complete European rrierger at this moment.

A development in stages seems to be preferable. Extension

of the present O.E.E.C. vork must be the first stage.

Dr Jur.
E Jorion
The Belgian bïil’on public organisation

of business.

In the writer’s opinion the Belgian public organisation

of business is an experiment very extensive, complicated

and important. Great ‘care has to be taken that the project

does not prove. to be a failure. Creation of the new,organi-

sation mens neither more nor less than the problem of an

,,economic parliament”, already so often tackled in Bel-

gium.

Dr J. R.
A. Buning,
The Dutch saQings banks during 1948.

During 1948 savings withdrawals have exceeded depo-

sits. The causes for this development are to be found in

the heavy burden of the special taxes (e.g. the capital levy).

Yields on savings banks invetménts vere lover than in
1947. It is true that interest rates to be paid on deposits

have been lowered, but the margin between interest earned

and paid is stili too narrow.

308

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 April 194

EUROPESE ECONOMISCHE

SAMENWERKING,’)

In zijn uiterst interessante ,,Civilization on Trial”wijst
Toynbee ei’ op, dat de huidige Europese staten, in
verge-

lijking met nieuw ontstane machten als Amerika en
Rusland, te klein zijn ‘m zich, elk voor zich, op den

duur le kunnen handhaven. Zijn vergelijking met de

oude Griekse stad-staatjes, die onaergingen toen groter

rijken opkwamen, en met de Italiaanse staatjes uit de

Renaissancetijd, die het op den duur moesten afleggen

tegen de nieuw opkomende nationale staten in de nabuur-
landen, is tekenend …. en tevens een waarschuwing.

Men mag dan ook dankbaar zijn, dat momenteel een ont-
wikkeling in de richting van politieke en militaire samen-
werking zichtbaar is.

Ook verdere economische samenwerking is echter drin-

gend nodig. Terecht poneerde het Congres der Europese
Beweging te Brussel, dat Europa geen nieuwe stabiliteit
zal kunnen vinden zonder het aanvaarden van een nieuwe

economische politiek, gebaseerd op een harmonische en’

rationele exploitatie van het totaal der Europese bestaans-
bronnen en met als doel een geleidelijke verhoging der

Europese levensstandaard. Alleen aldus, zo werd terecht

betoogd, kan Europa weer worden opgebouwd en kan

het tevens bijdragen tot de algemene welvaart en tot
de eigen verdediging.

Europa bestaat thans Dit vele kleine eenheden, elk

met eigen economisch-politieke doeleinden, die niet met
die van andere zijn gecoördineerd. Deze verdeeldheid
leidt uiteraard tot een irIatione1e arbeidsverdeling, met

name tot te kleine afzetgebieden voor vele onderdelen

der nationale productie-apparaten. Integratie en coördi-

nâtie zijn hier nodig, ook na de Marshall-periode.

Fusie of oerdragsoerhouding.

Nu kan men zich echter de samenwerking tussen een
aantal volkshuishoudingen op ifieer dan één wijze ge-

organiseerd denken. Er kan nl. ôf een
oerdragsoerhouding

bestaan tussen een aantal zelfstandig blijvende partners,
waarbij elk land in belangrijke mate de èigen economische
politiek blijft bepalen (met name de binnenlandse) en
waarbij men zich slechts op bepaalde punten onderling
bindt door middel van een verdrag,
af
een
fusie,
waarbij

de verschillende volkshuishoudingen opgaan in één ge-
unificeerd groter geheel, dat een eigen centrale leiding
heeft en een eigen geunificeerde economische politiek.
Deze tegenstelling gelijkt enigszins op die tussen een
kartel en een fusie op bedrijfseconomisch terrein.

• Wanneer men denkt aan de bekende centralisatie

tendens in de politiek van Frankrijk, waar Parijs het

allesbeheersende centrum is en de departementen betrek-
kelijk weinig betekenen, dan verwondert men zich niet,
als men bemerkt, dat vele Fransen – maar niet alleen
zij – cle Europese economische samenwerking willen
bereiken door zo snel mogelijk tot een fusie te komen;
cl.w.z. tot een algehele opheffing der inter-Europese
belemmeringen ten aanzien van het verkeer van goederen,
kapitalen en mensen, tot ééi Europees muntstelsel, enz.
Conjunctuur- en structuurpolitiek zijn in deze gedachten-
gang nog slechts mogelijk, indien zij iitgaan van de cen-
trale Europese economische leiding. Dit is ook logisch,
aangezien’ volledige openstelling der grenzen tot een
situatie van communicerende vaten voert, waarbij men
desgewenst ‘el liet niveau van het geheel, maar niet rneei

dal;
van de afzonderlijke delen kan beheersen. Opgemerkt.
zij, dat bij een dergelijke fusie een zekere mate van eco-

‘)
Dit artikel is gedeeltelijk gebaseerd op een prae-advies, (lat
door schrijver dezes is geschreven voor de van 20 tot 25 April
1949
te Vestminster te houden Economische conferentie der Europee
neweging. Uiteraard geeft het slechts zijn persoonlijke mening weer.

nomisch-politieke leiding alleen mogelijk is, indien liet

geunificeerde geheel, in dit geval dus Europa, over een
leidend apparaat beschikt, dat voldoende kracht en

ervaring heeft om inderdatd op juiste wijze leidend op
te treden. Bestaat een dergelijk apparaat niet, dan kan

de fusie slechts met ,,]aissez-faire” gepaard gaan.

Overweegt men deze consequenties, dan zal men er
zich ook weer niet over verbazen, dat velen, die voor een

vergaande centra(isatie niet gevoelen – men denke

hijv. aan Zwitsers, die van huis uit gewend zijn aan een

zekere zelfstandigheid der kantons – ietwat huiverig

staan tegenover deze integraal doorgevoerde fusiegedachte.

Nog meer zal dit het geval zijn bij diegenen, die èn een
zekere zelfstandigheid willen bewaren voor de nationale

staten (eist het federalistische principe niet, nâést samen-

werking en coördinatie, ook eerbied voor de persoon-

lijkheid der’delen?) èn van mening zijn, dat in de toe-

komst een zekere mate van leiding op economisch gebied

niet kan worden gemist. –

Maar bovendien zal de gedachte van een sne
1
tot stand

te brengen fusie worden afgewezen door een grote groep
van voorzichtig-geaarden, die, hoeivel wellicht de fusie-

gedachte als uiteindelijk ideaal aanvaardend, toch menen,

dat deze niet dan na een voorafgaande étappe, die zal
zijn zijn gebaseerd op de verdragsgedachte, valt te reali-

seren. Twee argumenten zullen onder andere voor deze laatstgenoemde groep gelden. Ten eerste: théns bestaat

in elk geval nog geen Europees centraal apparaat, dat
in voldoende mate leiding kan geven. Ten tweede: wij
zouden, zelfs al zou een dergelijk apparaat bestaan of al
zou men tot het ,,laissez-faire” w’illen terugkeren, toch niet

liet risico kunnen’ ‘aanvaarden, verbonden aan een knel

openen der grenzen, d.w.z. aan een snèlle overgang van

de huidige structuur met veel niveauverschillen, waar-
onder vrij grote, naar het stelsel van communicerende

vaten.

verwerpt men aldus de fusiegedachte, hetzij voor

altijd, hetzij voor dit moment, dan zal men moeten leo-

men tot de verdragsvorm, hetzij als einddoel, hetzij als

overgangsfase. Wat deze laatste keuze betreft: wellicht
zullen er zijn, die, met schrijver dezes, de gedachte van
een fusie-nii in elk geval op grond van practische bezwaren
(nog geen sterk leidend Europees apparaat aanwezig;

snelle opening der grenzen te riskant) onaanvaardbaar
achten. En misschien wensen zij ook, met hem, de moei-
,

lijke vraag, of een uiteindelijke algehele Europese fusie
al dan niet in overeenstemming is met liet decentralisatie-
principe, nog even onbeantwoord te laten, totdat èn de
practijk der Europese samenwerking, èn_..de theoretische
doordenking der hiermede samenhangende vraagstukken

wat verder zijn geëvolueerd en het geheel dus wat door-
zichtiger is geworden. (Op deze vraag komen wij aan
liet slot van dit artikel nog even terug).

Redeneert men aldus, en houdt men teveiis rekening
met de reeds in gang zijnde ontwikkeling, dan ligt een

étappengewijze ontwikkeling voor de hand. Gedurende
een eerste periode streve men naar een onderlinge aan-
passing der nationale huishoudingen door middel van:
1. inter-Europese coördinatie van productie en investe-
ringen enz., en 2. de hierna te noemen langdurige ruil-

verdragén. Pas wanneer aldus een redelijk stabiel onder-
ling verkeer is verkregen, overwege men, in hoevei in een
volgende periode de sluizen in de inter-Europese economi-

sche stromen kunnen w’orden gemist, d.w.z. een geheel
vrij inter-Europees economisch verkeer mogelijlc en ook

gewenst is.
Eerste étappe: uitbouw O.E.E.C.-samenwerking.

In dit licht gezien is de huidige Europese samenwerking
in O.E.E.C.-verband een goed uitgangspunt. De in gang
zijnde coördinatie der ingediende nationale plannen voor

20 April 1949

ECONOMISCH-STAT ISTISCHE BERICHTEN

30!)

1952/’53 kan hopelijk voeren tot een harmonisch Europees

totaalplan, dat targets geeft voor cle gewenste economische

ontwikkeling en aldus voor een rationele inter-Europese
arbeidsverdeling. Pleegt men hij de opstelling van dit plan
ook overleg met buiten-Europese landen, Amerika vooral,

over de realiseerbaarheid van de hij het planpatroon be-

horende handels- en kapitaalbeweging tussen Europa en

de buitenwereld, dan kan aldus een sluitend beeld ontstaan

van een hirmonisch functionnerende Europese huishouding.

De E.C.A. kan, men hedenke dat Amerika met het Mar-

shall-plan een
blijvende
Europese samenwerking poogt te bewerkstelligen, bij het tot stand komen van dit gezamen-
lijke Europese programma stimulerend optreden.
In dit coördinatieproject moet tevens als doel worden

gesteld het wederopbouwen van Europa in volgorde van

urgentie en decoördinatie der economische expansie. FIet
programma moet derhalve in grote lijnen richting geven

aan de investeringspolitiek binnen Europa; dat men daarbij

moet streven naar een juiste keuze der vestigingsplaatsen,
naar optimale gr’ootte der productie-eenheden, kortom

naar lagere kostprijzen en dus naar de mogelijkheid van een

betere concurrentiepositie en van een hoger welvaartspeil,
zij hier slechts terloops gezegd. I-Ioofdzaak is, dat men
aldus op den duur moet pogen te komen tot een Europees
productie-apparaat, dat zoveel mogelik in harmonie is
met de te verwachten vraag naar de door dit apparaat te

produceren goederen.
Wïordt
nu tevens in alle Europese
landen, elkaar raadplegend en steunend, een conjunctuur-politiek gepland, die ,,high employment” en stabiliteit der
koopkrachtige vraag beoogt, dan zijn zeer belangrijke

grondslagen gelegd voor stabiliteit in Europees verband.
Het bij het patroon van dit plan behorende goederen-
verkeer tussen de diverse,Europese landen kan nu in grôte
lijnen worden verzekerd door een door alle betrokken
Europese landen tezamen te sluiten multilateraal verdrag,
dat onder andere de onderlinge importen en exporten regelt
in overeenstemming met de plan-targets. Zolang een derge-
lijk multilateraal verdrag in de practij k nog niet bereikbaar
is, kan men desnoods gebruilc maken van een harmonisch complex van elkaar aanvullende langdurige bilaterale ver-
dragen, waarbij in elk verdrag de goederenruil tssen twee
landen, en eventueel ook hun credietverhouding (swing,
enz.), in grote lijnen voor een aantal jaren wordt geregeld;
elk van deze verdragen moet dan uiteraard in overeen-
stemming zijn met het genoemde totaalprogramma. Men
denke in dit verband aan het in bespreking zijnde lang-
durige Engels-Franse ruilverdrag, in zover dit althans vol-
doet aan de zojuist genoemde eis van harmonie met de
werkelijke Europese belangen. Ook speciale overeenkom-
sten ten aanzien van een aantal primaire producten (kolen
hijv.) kunnen van nut zijn; gelijk bekend, wordt reeds in
velerlei verband, zoals E.C.E. en F.A.O., in deze richting

gestreefd.
Worden dan het plan en het daarbij aansluitende multi-
laterale verdrag (resp. het complex van bilaterale verdra-
gen) tot realisatie gebracht, dan resulteert een zekere even-
wichtige en stabiele ontwikkeling. De nationale huishou-dingen zijn verzekerd van hun aanvoeren en ook van hun
• afzet in het buitenland; zij kunnen zich daarop baseren
bij hun productiepolitiek, enz. Eventueel kan in dergelijke
verdragen worden vastgesteld, dat de ruil van bepaalde
goederen geheel of grotendeels vrij zal zijn.
Op dezp wijze kunnen de bilaterale verdragn, die na
de ineenstorting van het vrije ruilverkeer meer en

meer
naar voren zijn gekomen en die thans veelal de tendens
hebben om uit te groeien tot uitgebreide ruilverdragen

van vrij lange duur
2),
tot nuttige instrumenten der inter-
nationale economische politiek worden gemaakt. Terwijl
– zij thans nog vaak een verkeerde arbeidsverdeling in de
hand werlen en de gezondmaking van Europa belemme-
ren, kunnen zij, mits gekoppeld aan een wel doordacht

t)
Vgl. het artikel ,,Private or public purchase” in ,,The Econo-
mist” van 20 November 1948.

Europees totaalplan, die gezondmaking juist bevorderen
3).

Opgemerkt zij, dat gedurende deze eerste periode een

zekere macht van de nationale staten over de eigen volks-
huishouding onontbeerlijk is. Zij moeten nl. in staat zijn:

het eigen herstelproces, voor zover nog niet beëindigd,

te voltooien net.de daartoe vereiste economisch-poli-

tieke maatregelen;
te kunnen optreden als ,,kontraktfhhige” partners ten

aanzien van de langdurige ruilverdragen
4);.

een juiste investerings- en conjunctuurpolitiek te voe-
ren, voor zover nodig in overeenstemming met de
eisen van het Europese totaalplan.

Tegelijk zal uit de O.E.E.C. (Raad, Comité van Ministers, Uitvoerende Commissie en Secretariaat) een krachtig appa-

raat moeten groeien, dat in staat is, voor zover nodig,
leiding te geven aan de geschetste coördinatie, ook na de
Marshall-periode. Het huidige apparaat moet dus voi’den

uitgebouwd en versterkt. Tevens moet het worden inge-

bouwd in de wordende politieke Organisatie van Euopa

(men denke aan de te Straatsburg te vestigen Assemhlée,
enz.).
Teneinde het bovengeschetste veelhoeksverkeer ook mo-

netair te kunnen verwezenlijken, moet gedurende deze eerste,
pei’iode, aansluitend bij de reeds bestaande ontwikkeling, intensief worden gestreefd naar multilaterale compensatie

van allé inter-Eui’opese betalingen en van de saldi tussen
Europa en de buitenwereld (met name de Verenigde
Staten). In dit verband zij ten aanzien van de reeds ge-

noemde verdragen nog opgemerkt, dat voordelige saldi,
welke bijv. voor land Avoortspruiten uit het handelsver-

keer met B, kunnen vorden gebruikt voor aankopen bij
C enz.; de uit de ruilverdragen voortspruitende hetalings-
balaösen A-B enz. behoeven dus niet meer in evenwicht
te zij n, hetgeen een betere inter-Europese arbeidsverdeling

en dus een kostenverlaging kan betekenen. Wat de beta-
lingsbalans Amerika-Europa betreft: evenwicht tussen

Anierika en elk afzonderlijk Europees land is uiteraard
niet noodzakelijk; zelfs behoeft, bij herstel van het drie-
hoeksverkeer Europa—Overzeese Gebiedsdelen—Amerika,
de betalingsbalans Europa-Amerika als geheel evenmin
te sluiten.
Wil dit alles slagen, dan is vertrouwen in elkaars valuta
eis. De thans dooi’ de O.E.E.C. nagestreefde gezonde finan-
ciële en monetaire verhoudingen binnen de afzonderlijke
Europese landen zijn derhalve ook uit dit oogpunt gew’enst.
Wellicht kan in bepaalde gevallen ook een snelle aanpassing
van de wisselkoersen aan de werkelijke koopkr,acht der
betrokken valuta nuttig zijn. –
Er is meer nodig in deze eerste periode: verlaging resp.
opheffing van de liet prijsbeeld vervalsende invoei’rechten;
bevordering, waar nodig (de toenemende bevolking in
Italië en Nederland!); van binnen-Europese migratie; be-

vordering van uitwisseling van 9tatistische gegevens;
gezamenlijke marktanalyses en export-offensieven voor
Europese pi’oducten enz. In het bijzonder is voortzetting
van het contact, via de E.C.E., met Oost-Europa gewenst;

Deze mogelijkheid – men kan ook zeggen: de noodzakc]ijk-held – van een beter gebruik dci’ bilaterale verdragen word t nog
veel te weinig
gezien.
Kort geformuleerd kan men zeggen:
de recente
ontwikkeling op handelspolitiek gebied ‘tiep,van vrijhandel via protectie
en unitaterale contingentering nam’ bilaterale handelsverdragen van
toenemende betekenis en, duur (geordende 7-uit) thans ligt multitateraal
geordende ruit in de lijn der ontwiklelini.
Wie deze ontwikkeling
tracht te keren, zal o.i. geen succes hebben. Wel ‘kan inch haar
echter, door koppeling aan planning in bovengenoemde zin, on7bui-
gen in een nieuwe en betere richting.
Opgemerkt zij nog, dat een dergelijke geordende ruil, die door
een langdurige veiligstelling van aanvoer en -afzet de risico’s der
productie kan verkleinen, past hij vele hedendaagse tendenzen:
vervanging van de oude entrepreneur door de manager (Prof. Bon-
man, Socialisme en Democratie”, Febr. 1947); tekort aan risico-
ciragend kapitaal (van Leeuwen, ,,E.-S.B.” 2-2-49); de Overheid
groter belang bij nieuwe investeringen dan de ondernemer (Kohn-
stan1m,,De Industrie” 1-2-’49); streven naar ,,security”.
•) Tgl, Mr Dr A. A. van Rhijn (Verslag Algen7ene Vergadering
van de Vereniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek van
1 Maart 1947, blz. 11).

310

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 April 1949

S
verdragen in bovengenoemde zin met Oosteuropese

landen (vgl. het in bespreking zijnde langdurige Engels-

Poolse verdrag) kunnen wellicht de aaheensluiting van
Oost-en Wast-Europa bevorderen en aldus de oplossing

van ons dollarprobleem versnellen. Ook regeling, in aac-
sluiting bij de genoemde plannen en verdragen van de

verhouding Europa-Amerika en Europa-Overzeese Gebieds-

delen door middel van planning en langdurige verdragen

is zeer gewenst; uitstippeling door Amerika van de
hoofciJijnen van zijn toekomstige handels- en credietpoli:

tiek is daarom zeker nuttig. Op al deze terreinen zullen

de Europese landen meer en meer collectief naar buiten
kunnen optreden en aldus de politieke en economische

kracht van het geheel en van de delen kunnen vergroten.

Met nadruk zij er op gewezen, dat bij de uitvoering van

bovengenoemd programma zeker niet alleen de Overheid

maar ook het georganiseerde bedrijfsleven (werkgevers en

werknemers) een taak heeft. Coördinatieprogramma’s,

ruilverdragen enz., zullen slechts tot een goed resultaat

leiden, wanneer het bedrijfsleven is ingeschakeld en mede-

-verantwoordelijk is. Het nationaal (p.b.o.) en internatio-

naal scheppen van organen voor samenwerking tussen
Overheid en bedrijfsleven is derhalve ook van deze materie

uit gezien van grote betekenis.
Een belangrijke taak valt tenslotte in deze eerste
periode ook toe aan boven-nationale bewegingen gelijk

vooral de Europese Beweging. Als basis voor een samen-

werking als bovengeschetst zal namelijk een sfeer van

Europees saamhorigheidsbesef en daaruit voortspruitend
verantwoordelij kheids- en rechtvaardigheidsbesef moeten
worden geschapen, terwijl men tevens zal moeten komen
tot een kring van Europees-denkenden, die, actief werkend

in nationale of vooral inter-Europese organen, in. staat

zijn boven nationale oplossingen na te streven. De Europese
Beweging zal voorts goed doen, indien zij ook na de thans te houden Economische Conferentie te Westminster, waar
de Europees-economische vraagstukken in studie zullen

worden genomen, blijft streven naar het verspreiden van
een meer helder inzicht op dit gebied, zowel bij de direct-
deskundigen als ook bij het grote publiek.

Tweede periode: opening resp. wegneming der sluizen?

1-lierboven werd reeds opgemerkt, dat schrijver dezes

nog geen definitief antwoord zou willen geven op de vraag,
of uiteindelijk een algehele Europese fusie al dan niet in overeenstemming moet worden geacht met de eisen van
het federalistische principe, dat èn coördinatie èn (ook!) een zo groot mogelijke autonomie voor de delen vraagt.
Men overwege bijv., dat zelfs in de zo sterk genivelleerde
Verenigde Staten van Amerika de grenzen tussen de af-
zonderlijke staten niet geheel zonder economische betekenis
zijn. Welnu, kan men dan wel zonder meer zeggen, dat het
gewenst is, dat de Europese landen, welker tradities en
idealen onderling zo oneindig veel meer verschillen dan die
der verschillende Amerikaanse staten, tenslotte tot een
algehele fusie moeten komen? D.w.z.: tot een communice-

rénde-vaten-situatie, waarbij van, autonomie der delen
vrijwel geen sprake meer kan zijn? Zou dat niet kunnen
betekenen, dat ,,Parijs” of ,,Straatsburg” voor Nederland
ab geheel dezelfde klank zou krijgen als thans, als gevolg

van de te vèrgaande centralisatie na de Franse tijd, Den
1-laag” heeft voor de buiten-provincies in ons land? Men kan dit, ietwat geschematiseerd, ook als volgt for-muleren. Fusie betekent een grote mate van vrijheid voor

importeurs, exporteurs, beleggers, internationale reizigers
en emigranten, doch plaatst de nationale staten voorde

communicerende-vaten-situatie, die elke autonome natio-
nale politiek vrijwel onmogelijk maakt. Een verdragsver-

houding daarentegen beperkt de vrijheid der genoemde
individuen, doch betekent groter mogelijkheid voor natio-
nale autonomie, zij het uiteraard met inachtneming van
de eisen, voortvloeiende uit de Europese samenwerking in
de vorm van.plannen en verdragen. Men zalzich moeten

af’rragen, welk van deze beide stelsels, elk met eigen voor-

en nadelen, men prefereert. Wij vermoeden, dat ernstige
bestudering van deze vraag tot de conclusie zal leiden, dat
een tussenvorm het meest gewenst is.

Gelukkig behoeven wij ons – de eerste periode zal

zeker jaren duren— met de beantwoording van deze vraag

niet te haasten. Wij willen hier daarom volstaan met nog
op te merken, dat, ingeval men tenslotte tot de beslissing
mocht komen, dat een algehele fusie gewenst is, deze na
de eerste étappe zeker veel gemakkelijker en veiliger zal
zijn te realiseren dan thans het geval zbu zijn. Immers, is
men allengs gekomen tot meer stabiele verhoudingen op

economisch gebied, tot een uit de O.E.E.C. gegroeid

leidend Europees apparaat met ervaring en prestige, en

tot een sterk Europees saamhorigheidsbesef, dan zal het

openen der inter-Europese sluizen, en zelfs het wegnemen

daarvan, veel minder gevaren met zich brengen dan op

dit moment.

Wil men derhalve uiteindelijk deze sluizen opruimen,

dan zal men goed doen, toch als tussenfase de weg via

O.E.E.C.-planning en langdurige verdragen te aanvaarden. Deze weg sluit overigens, gelijk betoogd, geheel aan’bij de

huidige ontwikkeling. ,,Eerst evenwicht; dan pas vrijheid,

voor zover gewenst”, aldus zou men het kort kunnen for-
muleren.

Anders gezegd: de genoemde lijn der handelspolitieke

ontwikkeling ,,vrijhandel protectie – unilâterale con-

tingentering – bilaterale handelsverdragen van toenemen-

de betekenis en duur – multilateraal geordende ruil” kan
desgewenst uiteindelijk uitmonden in een inter-Europese
fusi, zodat, in andere vorm, de vrijheid van verkeer terug-

komt. Wel zal dan uiteraard, aangenomen dat men geen

onbeperkt ,,laissez-faire” vil aanvaarden, in Europees

kader een zekere mate van economisch-politiek ingrijpen
onontbeerlijk zijn: structuurpolitiek, conjunctuurpolitiek,
sociale politiek enz. Hoe diep dit ingrijpen moet of zal gaan,

moge hier in het midden blijven.

‘s-Gravenhage.

ED. VAN CLEEFF.

DE BELGISCHE WET INZAKE DE

ORGANISATIE VAN HET BEDRIJFSLÊVEN.

De Belgische. Wet van 20 September 1948 houdende

Organisatie van het Bedrijfsleven (die in het ,,Belgisch
Staatsbiad” van 27 en 28 September 1948 is bekend ge-
maakt) omvat drie hoofdsecties. Ieder daarvan houdt het

wettelijk statuut in van een tot heden in België onbekende
instelling, namelijk: de Centrale Raad voor het Bedrijfs-
leven, de Bedrijfsraden en de Ondernemingsraden.
De vrâag of genoemde wet een kaderwet is, wordt door
de wetgever zelf niet volkomen duidelijk gemaakt. Wan-neer men echter het grote aantal KonirkIijke Besluiten in
aanmerking neemt, dat deze wet voorziet, moet men wel
aannemen, dat zij slechts het organisch kader aangeeft

van de instellingen, die door de wet in het leven worden
geroepen. Deze overweging is meer in het bijzonder van
toepassing op. de Bedrijfsraden en op de Ondernemings-
raden, die praktisch eerst tot stand zullen komen als ge-
volg van nieuw genomen initiatief: ramelijk van de zijde

van de uitvoerende macht wat de Bedrijfsraden betreft; van de zijde van dezelfde macht, gekoppeld aan die der
betrokken bedrijfsleiders, wat de Ondernemingsraden be-
treft. Wat dê wet van 20 September 1948 tot stand brengt, wordt door sommigen beschouwd als passend in het kader

van wat men de ,,structuurhervormingen” noemt. Deze

uitdrukking is echter te vaag dan dat wij er hier bij
zouden willen blijven stilstaan om te onderzoeken of deze bewering al dan niet juist is: het grootste deel van de plan-
nen en van hetgeen er de laatste tijd tot stand is gebracht
op financieel, economisch en zelfs sociaal gebied, is inder-

20 April 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

: 311

daad door deze en gene gerangschikt onder de structuur-

hervormingen.
Wij voor ons geven er de voorkeur aan om in de rubriek
,verwe zenlij king van de economische democratie” de re-
cente instellingen onder te brengen, die men Centrale Raad

voor het Bedrijfsleven, Bedrijfsraden en Ondernemings-

raden noemt men hun toekomstige aanvullingen: boek-

houding der ondernemingen, bed rijfsrevisoren, gewijzigde

contrôle op de handelsvennootschppen, enz.
De wettelijke, op deze materie betrekking hebbende be-

palingen – onverschillig of deze reeds bestaan dan wel
in voorbereiding zijn – worden inderdaad alle gekenmerkt
door de toelating van arbeiders bij’ de beraadslagingen

van de verschillende instanties uit nationale, economische

kringen, precies zoals het algemeen stemrecht de poli-

tieke democratie heeft gewettigd.

De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven.

De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven is een publieke
instelling, die ermede belast is om aan de Overheid, dat wil

zeggen het Parlement en de Regering, uit eigen beweging
of op verzoek der genoemde autoriteiten, voorstellen te

doen of adviezen te geven ten aanzien van alle voorkomen-

de economische vraagstukken.
Hij is samengesteld uit evenveel leden, die de bedrijfs-
leiding vertegenwoordigen, als leden, die de arbeiders uit
de verschillende sectoren van het nationale bedrijfsleven

vertegenwoordigen.
In tegenstelling met de ,,Sociaal-Economische Raad”

zoals deze in het Nederlandse V,Tetsontverp is opgenomen,
kent de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven in België
geen afgevaardigden van de openbare besturende lichmen.

Hun optreden is slechts als zuiver toevallig gedacht.
De Raad telt echter zes personen ,,van wetenschappelijke

en technische verdienste”, maar men heeft de nodige
maatregelen getroffen om te verhinderen, dat door hun
tegenwoordigheid de pariteit, die deze instelling kenmerkt,
zou worden verbroken.
De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven beschikt over

een Secretariaat belast met de ,,griffie en economaat-
diensten” en met het verzamelen van de bescheiden, die
vereist zijn om de Raad goed te doen functionneren. Bo-

vendien kan dit Secretariaat aan de Bedrijfsraden’ het
Nationaal Instituut voor de Statistiek, de Rijksdienst voor

maatschappelijke zekerheid, aan het ,,Nationale Bureau
voor Sociale Veiligheid” en andere parastatale instituten,

alle inlichtingen vragen die het behoeft met betrekking
tot de werkzaamheden van de Centrale Raad voor het

Bedrijfsleven. –

De Bedrjfsraden.

De wet vertrouwt aan de uitvoerende macht de taak
toe de Bedrijfsraden in het leven te roepen. Deze hebben een statuut gekregen gelijk aan dat van de Centrale Raad
voor het Bedrijfsleven, maar hun bevoegdheden zijn be-
grensd tot een bepaalde tak van economische werkzaam-
heid. Evenals de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven zijn
de Bedrijfsraden paritair en hun taak is zuiver adviserend,

alle initiatief zowel bij de Overheid als bij de Bedrijfs-
raden zelf berustende.
De Bedrijfsraden kunnen verdeeld worden in drie secties,
teneinde het mogelijk te maken de belangen van iedere
economische werkzaamheid te overwegen. Wij zullen hier-
onder zien, dat daaruit echter niet afgeleid mag worden,
dat er op deze wijze een volmaakte vertegenwoordiging
van het gehele bedrijfsleven des lands, kan worden ver-
kregen. Het Secretariaat, dat aan iedere Bedrijfsraadj is
verbonden, heeft ‘een taak gelijk aan die van het Secreta-
riaat van de Centrale Raad voor het,Bedrijfsleven. Maar
bovendien kan het, in afwijking van laatstgenoemd Secre-
tariaat, van de ondernemingen, die in zijn gebied gevestigd
zijn, inlichtingen van persooillijke aard verlangen over
bijzondere aangelegenheden, die bij de voorbereiding van

een advies of van een voorstel onderz’ocht wôrden. Zulke
inlichtingen mogen echter niet anders ter kennis van de
Bedrijfsraden zelf worden gebracht dan in de vorm van

globale gegevens.
Tenslotte waakt de wet ervoor, dat het bedrijfsgeheim

verzekerd blijft en er zijn maatregelen beraamd, die het

mogelijk maken, dat de werkzaamheden der rerschillende
Raden in volledige samenwerking worden uitgevoerd.

De Ondernemingsraden.

1-let derde gedeelte van de wet is gewijd aan de Onder-
nemingsraden. Anders dan de Centrale Raad voor het
Bedrijfsleven en de Beroepsraden, zijn de Ondernemings-

raden geen rechtspersoonlijke lichamen, die door de wet
en de uitvoerende macht in het leven worden geroepen.
1-let zijn commissies, die sommige,werkgevers gerechtigd

zijn in hun bedrijf te vormen met inachtneming van de

bepalingen,
w?arvan
de beginselen bij de wet zijn vast-

gesteld en waarvan de wijze van uitvoering bij Koninklijk

Besluit is geregeld.

De wet stelt als beginsel, dat de Ondernemingsraden
ingesteld zullen worden bij alle ondernemingen, die bij

voortduring ten minste vijftig arbeiders aan het werk
hebben. Daar echter artikel 28 hieraan toevoegt, dat bij
Koninklijke Besluiten verschillende data van inwerking-
treding, afhangend van de categorie der ondernemingen

of industrieën, vastgesteld-kunnen worden, volgt daaruit,’

dat de eerste Ondernemingsraden in feite slechts samenge-
steld zouden kunnen worden in die ondernemingen, waar-
van het personeel een minimaal blijvend gedeelte vaft

boven de vijftig personen bereikt.
De Ondernemingsraden worden gevormd uit afgevaar-

digden van de directie met inbegrip van het hoofd der
onderneming zelf en zijn gedelegeerden en uit een delegatie
van het personeel der onderneming. De afgevaardigden
van het personeel worden door de arbeiders der onderne-
ming gekozen uit candidatenlijsten, die ingediend’ worden

door de meest representatieve vakorganisaties, met andere
woorden door de grote arbeidersverenigingen des lands.

De taak der Ondernemingsraden heeft vele en verschil-
lende kanten, die schematisch aangeduid kunnen worden
als te zijn van sociale, technische, economische en finan-
ciële aard. Op welk gebied die taak ook wordt verricht,
zij blijft steeds binnen het kader der wetten, collectieve

overeenkomsten of besluiten der paritaire commissies.
De bevoegdheden der Ondernemingsraden zijn van ad-
viserende aard, behalve wanneer het sociale aangelegen-
heden van de onderneming betreft, op welk gebied de Raad

bevoegd is inderdaad besluiten te nemen. Ten deze hebben dus de arbeiders een rëcht op medezeggenschap-gekregen.

‘Een in onderdelen geschetst overzicht van de voorrech-
ten, die de Ondernemingsraden toekomen, zou er toe leiden
hier de wettelijke bepalingen zelf over te nemen. Laten wij
er ons dus toe bepalen er aan te herinneren, dat de Onder-
nemingsraden voornamelijk geroepen zijn om hun stand-

punt uiteen te zetten ten aanzien van de arbeidsvoorwaar-
den en de organisatie van de arbeid, alsook over de op-
brengst der onderneming. Tevens mogen zij advies uitbren-
gen over iedere economische kwestie, die binnende gren-
ren hunner bevoegdheid door de ,,Raden voor het

,
Bedrijfs-

leven” (Centrale Raad en Bedrijfsraden) aan hun oordeel

onderworpen wordt.
De ‘wet legt de bedrijfsleiders de verplichting op hun Raad in te’ lichten over de zaken der onderneming door
aan die Raad mondeling of schriftelijk alle nuttig geachte
inlichtingen te verstrekken met betrekking tot de gang
van zaken en de productiviteit der onderneming en de
door haar behaalde resultaten. Voor de uitvoering van dit
deel der wet verwijst de wetgever naar de reglementen, die
de uitvoerende macht bij Koninklijk Besluit zal moeten
vaststellen. Hij heeft trouwens erkend, dat een volmaakt
functionneren vandit onderdeel der werkzaamheden van
de Ondernemingsraden slechts verkregen kan worden na

312

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 April 1949

de aanneming en de toepassing van twee andere wetten:

één met betrekking tot de boekhouding der onderre-

mingen en een andere met betrekking tot de vorming

van een corps ondernemingsaccountants (,,revisoren”).
Uit deze laatsten zullen de technische specialisten wor-

den gekozen, wier taak het zal zijn de verslagen en be-
scheiden, die de bedrijfsleiders aan hun Raad moeten

overleggen, als juist en volledig te waarmerken. De wet

op de boekhouding dient namelijk om de uitvoerende
macht de gelegenheid te verschaffen, aard en volledigheid

der bovengenoemde verslagen en bescheiden definitief

vast te stellen.

De taak der Ondernemingsraden omvat tevens het
opmaken van het werkplaatsreglement of van het huis-

houdelijk reglement, het toezicht op de toepassing van de

wetten op de bescherming der arbeiders, de vaststelling

van de data der jaarlijkse vacanties en de bevordering

van de goede geest van samnwerking tussen de bedrijfs-

leider en zijn personeel, met name in zake het taalgebruik.

1-let toezicht op de uitvoering der wettelijke voorschriften

met betrekking tot de Ondernemingsraden wordt opge-
dragen aan, ambtenaren, die de Regering daarvoor zal
aanwijzen. De w’et noemt tenslotte de strafbepalingen

waaraan iedere inbreuk op het bepaalde is onderworpen,

namelijk wat het beroepsgeheim betreft. Zij legt een band

tussen de Ondernemingsraden enerzijds en de Economische
Raden (Centrale Raad en Bedrijfsraden) en de commissies

met sociale bevoegdheden (Nationale Paritaire Raad en

Paritaii’e Commissies) anderzijds, terwijl zij de uitvoeren-

de macht verplicht het advies dier instanties in te winnen, alvorens de belangrij kste reglementaire maatregelen, die
de wet voorschrijft, te nemen.

Commentaar op de wet.

De bekendmaking van de wet, houdende organisatie
van het Bedrijfsleven, heeft aanleiding gegeven tot een
groot aantal artikelen in dagbladen en tijdschriften, ko-

mende uit verschillende kringen in het
land.
Deze artikelen

vermeerderden het reeds voor en tijdens de Kamerdebatten

gepubliceerde en vormen tezamen een indrukwekkend ge-
heel. De plaats ontbreekt ons om ook maar de grote lijnen
ervan hier te kunnen weergeven.
Ons enig doel is verder het ontstaan der wet kortelings samen te vatten en er enige conclusies uit te trekken, die
ons voor een juist begrip van de wet essentieel toeschijnen.

Wij moeten dan in de eerste plaats opmerken, dat de benaming van de wet een bron van verwarring kan op-

leveren. De naam: ,,wet, houdencie paritaire organisatie
van het Bedrijfsleven” zou, naar onze smaak, te verkiezen
zijn geweest zonder nochtans algehéle voldoening te
schenken. De enige manier om ieder misverstand te ver-
mijden, zou, naar het ons voorkômt, zijn deze wet aan te
kondigen’ als organische wet op de Centrale Raad voor

liet Bedrijfsleven, de Bedrijfsi-adenen de Ondernemings-
rad en”.
De wet omvat inderdaad twee zeer verschillende delen,
in weerwil van de band, die er ontegenzeggelijk tussen die

delen bestaat en die wij hierboven hebben geschematiseerd
als de verwezenlijking van de economische democratie
door de erkenning van de rechten der. arbeiders op het
economisch plan.
liet eerste gedeelte gaat over de Economische Raden
(Centrale Raad en Bedrijfsraden), die in vele opzichten
op economisch gebied cle tegenhangers zijn van de Pan-

taire Commissies, waarvan de bevoegdheid, zoals bekend,
van sociale aard is. liet tweede gedeelte betreft de Onder-
nemingsraden, die in België iets nieuws zijn.
De memonie van toelichting op het wetsontwerp der
Regering (Parlementaire Bescheiden van de Kamer der

Volksvertegenwoordigers no. 50 – 1947/1948 – 3 Decem-
ber 1947) en het stuk, dat gewijd is aan het verslag over
de wet voor de Kamer der Volksvertegenwoordigers (Ver-
slag van de heer Leburton – Parlementaire Bescheiden,

Kamer der• Volksvertegenwoordigers no. 511-1947/1948)

herinneren te juister tijd aan de redenen, waaromRegering

en Parlement het nodig geoordeeld hebben de samenkop-

peling tot stand te brengen van het wetsontwerp, houdende•

organisatie van de officiële vertegenwoordiging van het be-
drijfsleven, dat in Mei 1947 bij de Senaat werd ingediend

door de Minister van Economische Zaken, met.het wets

ontwerp op de Ondernemingsraden dat in 1946 bij de Ka-

mer was gedeponeerd door de Minister van Arbeid en Soci-

ciale Voorzorg. Deze, hierboven aangehaalde redenen, zijn

in wezen niets anders dan dè nauwe verwantschap tussen

de aanbevolen maatregelen, gezien uit de hoek van de

gelijkstelling der arbeiders op de verschillende trappen

van de ladder van het nationale bedrijfsleven.

Ongelukkigerwijze heeft er echter niemand aan gedacht,

ook eens de nadruk te leggen op ce terugsiag, die de reeds
genoemde samenkoppeling moest hebben op het wetsont-

werp van Mei 1947 (officiële vertegenwoordiging van het
Bedrijfsleven).

Ongetwijfeld heeft de wetgever terecht te verstaan ge-
• geven, dat er geen sprake van w’as het stelsel der Bedrïjfs-
raden, die hij de bevrijding in 1944 in het leven waren ge-

roepen en nog veel minder dat der Bedrijfsgroeperingen,

die de beze’tter hier had ingesteld, veer uit de dood op
te wekken. /

Niettemin blijft het een feit, dat in een aantal economi-

sche kringen het denkbeeld had post gevat, dat een officiële

,audiëntie” aan de ge&rganiseercle vakve’rtegenwoordigers
moest worden toegestaan.

1-let belang van het woord ,,vak” moet in het licht ge-
steld worden. In Mei 1947 dacht de Regering, door hetgeen
haar was overgebracht door haar Minister van Economi-
sclie Zaken, niet alleen aan een ,,sector van econdmische
activiteit” maar ook aan een vak”. (lIet is van wezen-

lijk belang hierbij op te merken, dat dit eerste wetsontwerp

aan de Bedrijfsraden, waarvan het de oprichting wilde,
geen regeling van l)ubliekrechtelijke lichamen verleende.
‘Deze bednijfsraden hadden geen andere taak den admini-
stratieve commissies te zijn). In 1948 heeft eerstgenoemd

begrip duidelijk de voorrang gehad boven het tweede onder

invloed van ‘het beginsel van paritaire organisatie. De
behoeften, waaraan het ontwerp van Mei 1947 zogenaamd
zou• tegemoet komen, waren echter nog niet verdwenen.
Overal vinden wij er de bewijzen voor: De speciale Com-

missie ter organisening van het Bedrijfsleven uit de Kamer
van Volksvertegenwoordigers is op het ogenblik bezig met
het opstellen van de bewoordingen ener wet op de vakorga-
nisatie van de Middenstand.
Een groep socialistische afgevaardigden heeft bovendien

onlangs bij de Kamer een wetsvoorstel ingediend, houdende
de instelling van een Nationale Raad voor de Coöperâtie

– Parlementaire Bescheiden van de Kamer der Volks-
vertegenwoordigers no 70 – 1948/1949 – (een organisme,

dat namelijk ten taak zal hebben de éandidaten vooi te
stellen voor het lidmaatschap van de Centrale Raad voor

‘het Bedrijfsleven, voor de ver’tegenw’oordiging in het
midden van die Raad der Coöperatieve verbruiks- en distni-butieverenigingen).
De pers heef t herhaalde malen de eisen der versclillende
vrije vakgroepen in het licht gesteld, wanneer deze zich
erover beklaagden, dat de wet geen plaats heeft voor hun
werkzaamheid of hun beroep in het kader van de door hen
gevormde organisatie.

Wij menen te dien opzichte twee opmerkingen te mQeien
maken, die het slot van deze korte.beschouwing vormen:
le. Men moet niet uit het oog verliezen, dat de door de
wet opgezette Organisatie een experiment is van zulk een
omvang en zo ingewikkeld en belangrijk, dat, om het tot
een goed einde te brengen, in den aanvang heel wat proef

nemingen onvermijdelijk %Caren.

2e. 1-let principe van georganiseerd overleg op econo-
miscif terrein, zoals dat in de .wet is vastgelegd, is zonder’
enige twijfel gezond. Maar het is naar ons inzicht van ge-

20 April 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

313

wicht, dat ei nauvlettend voor worde gewaakt, dat de

ondernomen arbeid niet mislukt. Wij zijn van mening dat,

wanneer men de drie categorieën van Raden, die de wet
voorziet, omringt met andere organismen, even talrijk en

gespecialisee’rd, van hetzelfde juridische type (dat wil

zeggen met een publiekrechtelijk statuut) men wel zeer

sterk het risico loopt de toch al grootse, door de wetgever

opgebouwde machinerie, op noodiottige wijze te verzwaren,

indien men verzuimt deze uitbreidingen in het juiste licht

te. zien, dat wil zeggen als organen van het nationale

economisch overleg. Naar ons gevoelen gaat het hier om
niets meer of minder dan hethier te lande reeds zo vaak
onder handen genomen probleem van het economisch

parlement.

Deze kwestie heeft heel wat pennen in beweging ge-

bracht en hèt blijkt wel uit de doctrinaire verhandelingen
daaroier en uit de verschillende proefnemingen, die men
ondernam, dat de instelling van een Wetgevende Econo-
mische Kamer niet wenselijk, zelfs niet mogelijk is.

En met voorbijzien van de vruchten dier onderzoekingen

en proefnemingen moet men dus niet, al dan niet bewust,

een rij verspecialiseerde organismen gaan uitdenken en
instellen, waaraan dezelfde fouten kleven, om die in de
plaats te stellen van één enkel organisme.

it andere woorden, zolang de praktische toepassing
en de werkwijze van de Raden voor het Bedrijfsleven

slechts de vorming van vrije en hoe langer hoe meer repre-
sentatieve vakgroepen tot gevolg hebben, is er ons inziens
geen enkel gevaar te duchten.

Daarentegen moet de allergrootste omzichtigheid w’or-
den betracht, wanneer deze organisatie van het bedrijfs-
leven verkregen wordt door de tussenkomst van orgnis-

men met een publiekrechtelijk statuut.
Kort gezegd: het gemeenschappelijke overleg van be-drijfsleiders met hun arbeiders over economische vraag-
stukken is één ding, het overleg met cle natie, beschouwd
als hoofdbestanddeel van het bedrijfsleven, is een andere

zaak. –

Brussel.

Dr Jur.
E.
JORION.

DE SPAARBANKEN IN 1948.

liet valt niet te ontkennen, dat Nederland in het afge-
iopen jaar belangrijke schreden heft gezet op de weg
naar het herstel. De productie en de arbeiclsproductiviteit
namen beide in niet onbelangrijke mate toe; het dekkings-
percentage van cle invoer steeg enigszins, ofschoon niet
in clie mate als wenselijk ware geweest; het begrotings-
tekort nam af en de totale geldcirculatie gaf slechts een
geringe vermeerdering te zien, welke vrijwel uitsluitend
voor rekening komt van het eerste halfjaar. In veigeiijking

met de geldcirculatie in andere landen, slaat Néclerland
geen slecht figuur. Indexcijfers van lonen en prijzen ver-
tonen weliswaar enige stijging, maar de onderlinge ver-
houding bleef vi’ijwel gelijk. En tenslotte werd berekend.
dat het nationaal inkomen in 1948 bijna 1 milliarcl gulden
hoger zou zijn dan in 1947.
Ofschoon er dus bij onze economische ontwikkeling

sprake is van licht- en schaduwzijden, wijst de algemene
téndentie toch wel degelijk in de richting van een verder

herstel.

In hoeverre weerspiegelt deze tendentie zich, in de cijfers
van de spaarbanken?

Inleggersverkeer.

Aliereerst kan worden vastgesteld, dat hij de algemene
spaarbanken, verenigd in de Nederlandse Spaarbank-
bond
1)
met uitzondering van de zgn. bankspaarbanken,

‘) Aan welke banken
dit
artikel hoofdzakelijk gewijd zal zijn.

in 1948 in totaal werd ingelegd een bedrag van 1347 mln

en terugbetaald een bedrag van f 363 mln, gevende een

terughetalingssurplus van f16 mln. Vergelijkt men dit

terugbetalingssurpius met het inlegsurplus van 1947 tot
een bedrag van ruim 1 21,5 mln, dan zou men geneigd zijn

de gang van zaken bij de spaarbanlcen in 1948 als onbevre-

digend te Icenschetsen. Bij de beoordeling van de cijfers

van 1948 dient evenwel rekening te worden gehouden met

de invloed, welke is uitgegaan van de opgelegde aanslagen
in de vermogensheffingen.

Ofschoon de spaarbanken hun inleggers niet in de eerste
plaats ontlenen aan die categorieën van do bevollcing welke
in bijzondere mate door de heffingen zijn getroffen, zo zijn

er toch inleggers geweest, die inderdaad in deze belastingen

zijn aangeslagen, getuige de verzoeken, welke de spaar-
banken hebben ontvangen om een deel van de tegoeden

voor dit doel aan de fiscus over te dragen. Op grond van
een daarnaar ingesteld onderzoek, waarbij gedeeltelijk kon

worden uitgegaan iran exacte cijfers en aan de andere kant

van ramingen, mag worden aangenomen, dat door de

spaarbanken gezamenlijk een bedrag van niet minder dan

Ç 32 mln ter betaling van aanslagen in de heffingen aan de
on tvangers der belastingen werd overgemaakt. Ilierhij
kon uiteraard geen rekening worden gehouden met de
bedragen, welke in contanten zijn opgenomen en daarna
door de contribuabelen zelf aan de ontvangers werden afgedragen. Wanneer men evenwel dit bedrag, dat aan
heffingen is opgebracht en waarvan men niet mag aanne-
men, dat het uit de lopende inkomens kon worden be-
streden, stelt tegenover het terugbetalingssurplus van f 10
mln, dan betekent zulks, dat het inleggerstegoed onder
normale ‘omstandigheden zeer bevredigend zou zijn te-
genomen.
1

let feit, dat het bedrag van de inleggingen in 1948 op
zich zelf al 1 40’mln hoger was dan het overeenkomstige
bedrag van 1947, geeft de overtuiging, dat de spaarbanken
zich meer in de publieke belangstelling mochten verheugen.
Vergelijkt men het gemiddeld bedrag van de inleggingen
in de jaren 1933/1937 van ruim f 19 mln per maand met
het overeenkomstig gemiddelde over 1948 van bijna f 29
mln, dan blijkt, dat de inleggingen in 1948 zich hebben
bewogen op een peil van 151 pCt van de hasisperiode.
Stelt men hiernaast het feit, dat de geldswaarde sindsdien
ongeveer met de helft verminderd is en de geldcirculatie
ongeveer verdubbeld is, dan blijkt er altijd nog een vrij
belangrijke afstand te bestaan tussen de werkelijke inleg-
gingen en de stortingen, welke men op gronct van even-
genoemde cijfers zou hebben mogen veiwach ten.
De terughetalingen bedi-oegen in de periode 1933/’.37

gemiddeld per maand ongeveer 118,5 min en over 1948
ruim 1 30 mln of wel 163 pCt van de basisperiode. Bij de
beoordeling van dit cijfer dient uiteraard terdege rekening
te worden gehouden met de invloedvelke er is uitgegaan
van de aanslagen voor de vermogensiieffingen.
Aangezien de grote terughetalingen, in het bijzonder in
de eerste helft van 1948, door de dagbladen meermalen
werden geweten aan een-verminderde spaarzin, is vanwege
de Nederlandse Spaarbankbond een persbericht gepubli-ceerd, waarin de aandacht werd.gevestigd op de invloed,
uitgaande van de belastingaanslagen. De belangrijke terug-
betalingsexcedenten in de maanden Maart t/m Juli (in
totaal ca 1 30 mln) zullen ongetwijfeld voor het grootste
deel aan deze helastingbetalingen moeten worden toege-

schreven.
Ook bij de Rijkspostspaarbank en bij de boerenleenban-ken zijn zeer aanzienlijke bedragen meer terugbetaald dan
ingelegd. Bij de bondsspaarbanken bedraagt het terug

betahngssurplus 1j pCt van het inleggerstegoed; bij de Rijkspostspaarhank 6′ pCt en bij de boerenleenbanken
5,2 pCt. Op het inleggersverkeer hij de Rijkspostspaarhank
en de boerenleenhanken zijn uiteraarct dezelfde factoren
vah invloed geweest, welke ook hebben gegoiclen voor de
bondsspaarbanken, met dit verschil, dat de l)eide laatst-

314

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 April 1949

1947

1

pCt

1

1948

1

pCt

Schatkistpapier
Kasgeld (callgeld) leningen
…………………………….
‘s Rijks Schatkist 2f pCt rekg. ………………….. …….
Effecten
‘s Rijks Schatkist 3 pCt rekg
……………………………
3 pCI Grootboek 1946
Hypotheken
…………………………………………
Langlopende leningen aan of gegarandeerd door publiekrechtelijke
lichamen
Leningen aan verenigingen, Nutsdepartementen e.d
………..
Voorschotten
Vaste goederen niet in eigen gebruik
……………………
Kas
Postchèque- en Girodienst, kassiers
……………………….
Spaarbankgebouwen

genoemde instellingen bij de geldzuivering in 1945 minder

selectief te werk konden gaan, zodat zich daar meer on-

eigenlijke spaargelden hebben geaccumuleerd, welke
uiteraard weer terugvloeien naarmate het ecônomisch

leven in meer normale banen komt. –

De gang van zaken bij de verschillende spaarinstellingen
blijkt uit het volgende overzicht.

1948
Inleggingen
Terugbetalingen
Saldo
x

f 1.000.000)
(x

61.000.000)
Bonclsspaarbanken
347
363
—16
Rijkspostspaarbank
1)
252 352
—99
Boerenleenbanken ‘)
802
882
—80

‘) Voorlopige cijfers.
De terugbetalingen bij de bondsspaarbanken worden
volledig gecompenseerd door de op het einde des jaars bij
te schrijven interest, zodat hier nog van een kleine voor-
uitgang van het inleggerstegoed sprake zal zijn.

Verheugend is voorts, dat het aantal in omloop zijnde

spaarbankboekjes opnieuw met ongeveer 94.000 toenam.

Beleggingen.

Met betrekking tot de beleggingen verwijzen wij aller-

eerst naar het hierboven afgedrukte oerzicht, dat betrek-
king heeft op een aantal spaarbanken met een inleggérs-

tegoed, dat ongeveer 70 pCt van het totale inleggerstegoed

van alle spaarbanken uitmaakt. De meest op de voorgrond tredende verandering in d&
sam’enstelling der beleggingen is het verdwijnen van het te

goed op de 2+ pCt renten de rekening bij ‘s Rijks Schatkist.

De gelegenheid om gelden op deze rekening, de zgn. Liqui-
diteitsrekening, te stoi’ten, werd in 1946 geschapen. De
faciliteit zou oorspronkelijk slechts voor één jaar gelden,

maar door de lange duur van de besprekingen ter vast-
stelling van de afwikkelingsprocedure konden de voor-
waarden met betrekking tot de afwikkeling eerst in Sep-

tember 1947 bekend worden gemaakt. Deze kwamen feite-
lijk hierop neer, dat maandelijks een bedrag, gelijk aan het
terugbetalingsexcedent over het afgelopen jaar, zou kunnen
worden teruggevraagd; dat verder vrijelijk zou kunnen
worden beschikt over een bedrag, gelijk aan 35 pCt van
het in Augustus 1947 aanwezige tegoed op de Liquiditeits-
rekening en dat tenslotte van het saldo per 1 Augustus
1948 een gedeelte zou worden bestemd ter deelneming in
uit te geven staatsleningen en derhalve worden overge-
schrevèn op een 3 pCt rentende rekening bij ‘s Rijks
Schatkist, terwijl het dan nog resterende saldo in een vaste
verhouding zou worden omgezet in schatkistpapier met

een looptijd van 1, 3 en 5 jaren.
De spaarbanken, welke met deze voorwaarden accoord
gingen, namen de verplichting op zich om deel te nemen
aan conversie van Rijks-, provinciale- en gemeentelenin-
gen. Een aantal spaarbanken, dat zich aan deze condities
niet wenste te onderwerpen, vroeg restitutie in 5-maande-

lijkse termijnen van 20 pCt, waartoe zij bevoegd waren
op grond van de voorwaarden, hij, de aanvang van de
regeling vastgesteld.
Medio 1948 werd een vertraagde afwikkeling van de

58.040.000
7,22


f

131.750.000
16,46
3.763.000
0,47
,,

12.344.500
1,53
137.716.426
17,13
– –
258.324.795
32,12
,,

304.431.239
37,88
90.280.763
11,23
,,

42.1 65.335 5,24
35.781.900
4,45
,,

33.585.500
4,16
42.461.104
5,28
,,

64.242.925
7,99

158.109.883
19,66
,,

195.561.624
24,34
1.219.085
0,15
,,

427.022
0,05
118.622 0,02
,,

126.407
0,02 1.028.659 0,12
,,

949.706
0,12
4.229.762
0,52
,,

4.243.447
0,53
11.266.368
1,41
,,

11.653.079
1,45
1.768.06,
1

0,22
,,

1.842.636
1

0,23
804.108.432

1

100

1

1

803.323420…

1

100

Liquiditeitsrekening bij het Ministerie van Fhianciën be-
pleit, omdat de aanslagen in de vermogensheffingen nog
bij lange na niet waren voldaan en omdat ook de afwikke-

ling van de geldzuivering meer tijd vorderde dan was voor-

zien, waardoor de spaarbanken nog altijd verplicht waren
een grotere dan normale liquiditeit te handhaven. Boven-

dien gaf de regeling altijd enig soulaas tegen de vermin-

derde rentabiliteit van de beleggingen, welke ook in 1948

nog altijd niet tot staan was gekomen, getuige o.a. de
Conversieleningwet 1948, op grond waarvan in Mei 1948

een tweetal leningen werd uitgegeven, een 3pCt rentende
fixe lening per 1962/’64 en een
3+
pCt rentende lening met

een looptijd van 50 jaren. –

Het resultaat van een en ander is geweest, dat de defini-

tieve afwikkeling van de Liquiditeitsrekening over enige
maanden werd verdeeld, zodat aan de spaarbanken met
een aanmerkelijk tegoed op deze rekening eerst per 1 De-

cember het resterende saldo in schatkistpapier werd uit-

gekeerd.
Het tegoed op de Liquiditeitsrekening heeft tenslotte

zijn weg gevonden naar de portefeuille schatkistpapier,

naar de effectenportefeuille (hoofdzakelijk door aankoop
van staatsfondsen), naar de onderhandse leningen aan

publiekrechtelijke lichaiien en voor een klein deel naar de

hypothekenportefeuille.
Het tegoed op de 3 pCt rentende rekening bij ‘s Rijks

Schatkist is tot op ongeveer de helft verminderd, aangezien tot belangrijke bedragen uit deze rekening werd ingeschre-
ven op de beide in 1948 uitgegeven staatsleningen, in het
bijzonder op de fixe lening.

De belegging in hypotheken is met ongeveer 50 pCt
vermeerderd, maar blijft toch altijd nog ver achter bij de vooroorlogse verhoudingen, omdat toen niet minder dan

ongeveer 30 pct van de totale beleggingen uit hypotheken
bestond.
De verwachting, dat veel hypotheken zouden worden

afgesloten teneinde daarmede de aanslagen in de heffingen
te kunnen voldoen, is niet volledig bewaarheid. Waar er
bovendien op dit terrein nogal enige concurrentie heeft
bestaan tussen de verschillende geidgevers, en de spaar-
banken alleen genoegen nemen met eerste klas posten,

heeft deze belegging niet zo’n uitbreiding ondergaan als
wel eens werd verwacht. –
Het valt te betreuren, dat het Beleggingsaccoord. door

het door de wind gaan van een der aangesloten instellingen
zich genoodzaakt zag om in de aanvang van het jaar de
hypotheekrente, welke gefixeerd was op 4 pCt voor hypo-

theken op gebouwde eigendommen en op 31 pCt voor
hypotheken op landelijke eigendommen, t6 verlagen, aan-
gezien deze verlaging op zichzelf door de verhoudingen
op de beleggingsmarkt zeker niet nodig was geweest. Bij

het nieuwe renteniveau werd de minimumrente, waartegen
pandbrieven mogen worden opgenomen, aangepast. Ofschoon de Financieringsregeling Woningbouw
;
1948

t.o.v. haar voorgangster ongetwijfeld enige verbeteringen
vertoont, wordt dit terrein,door de spaarbanken toch nog
altijd schoorvoetend betreden.
Dat de rubriek onderhandse leningen aan publiekrechte

20 April 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

315

lijke lichamen uitbreiding heeft ondergaan, werd reeds

gememoreerd. Tot de toeneming van het aandeel van deze
rubriek in de. totale beleggingen heeft medègewerkt de

omstandigheid, dat d& effectenhandl voor een deel is
ingeschrompeld en voorts het feit, dat verschillende der

publieke emissies door aflossings- en/of re,ntevoorwaarden

slechts weinig aantrekkelijk waren.

Enige plaats werd ingeruimd aan de belegging in obliga-

tiën van industriële en soortgelijke ondernemingen, waarbij

evenwel met grote voorzichtigheid te werk dient te worden
gegaan, omdat men zich in elk geval grondig rekenschap
heeft te ge.ven van de financiële positie en de vooruitzichten
van de betrdkken onderneming.

Tenslotte dient hier nog gewag te worden gemaakt van
een aan het einde van het jaar voor de spaarbanken ge-

opende mogelijkheid om opnieuw gelden te storten op een

rekening bij ‘s Rijks Schatkist. Reeds hij de behandeling
van de Conversieleningwet 148 werd vanwege de Neder-

landse Spaarbankbond bij het Ministerie van Financiën
aandacht gevraagd voor de belangen van de spaarbanken,

die wat betreft het rendement in het gedrang dreigden’ te

komen. De Minister van Financiën zegde bij de mondelinge

behandeling van liet wetsvoorstel toe, al het mogelijke te
zullen doen om de spaarbanken zodanige beleggingsmoge-
lijkheden te verlenen, dat zij met een redelijke rente-

opbrengst voldoende liquiditeit in acht zouden kunnen
nemen. Aanknopend bij deze uitlating is bij herhaling de

wenselijkheid betoogd om de spaarbanken op enigerlei wijze
in haar ,liquiditeits- en rentabiliteitszorg tegemoet te

komen. –
I-le.t resultaat van dit overleg is geweest, dat tegen het
einde van het jaar aan de bondsspaarbanken kon worden
medegedeeld, dat zij in 1949 tot een gelimiteerd bedrag
gelden zouden kunnen storten op een speciale, door het
secretariaat van de Spaarbankbond geadministreerde,
rekening bij ‘s Rijks Schatkist. Over het laagste bedrag,
dat gedurende een kalenderjaar voor rekening, van een
spaarbank op deze ,,Spaarbankrekening” zal hebben uit-
gestaan, zal door de Schatkist èen rente worden’vergoed

van 21 pCt en over de topbedragen’ zal een rente worden
vergoed van 2 pCt ‘s jaars, een en ander onder voorwaarde,
dat deze spaarbanken aan de inleggers’ zullen vergoeden
een minimumrente van 2,16 pCt over tenminste f 3.500

per spaarrekening.

Rente.

Zoals hierboven reeds werd vermeld, nam het rendement
van d,e beleggingen in het afgelopen jaar wederom af.
Weliswaar was in 1948 reeds op de kapitaalmarkt een

duidelijke rentestijging waarneembaar, maar fleze werkt
uiteraard slechts met vertraging in de spaarbankbeleggin-
gen door.
Dientengevolge daalde het rendement van de beleggingen
bij de bijzondere spaarbanken van 295 pCt over 1947 tot
2,90 pCt over 1948; voor de Rijkspostspaarbank vermin-derde het rendement van’ 2,68 tot 2,67 pCt Deze perceri-tages kunnen echter slechts onder – enige reserve worden
aanvaard, omdat het nog slechts voorlopige gegevens zijn
en omdat aan de berekening van de gekweekte rente niet
overal dezelfde wkarderingsmethode ten grondslag ligt. Niettemin hebben verschillende spaarbanken, ‘vooruit-

lopende op deze ontwikkeling, de inleggersrente bij de
aanvang van 1948 enigszins verlaagd, zodat het percentage
van de uitgekeerde rente terugliep van 2,18 pCt over 1947
tot 2,10 pCt over 1948. (Bij de Rijkspostspaarbank voor
beide jaren 2,06 pCt).
Ofschoon de marge tussen gekweekte en vergoede rente
dus met een fractie gestegen is, moet zij toch nog altijd te gering worden geoordeeld, wil een spaarbank in staat zijn
haar reserve op te voeren min of meer in overeenstemming
met het gestegen inleggerstegoed en wil zij de nodige
middel&n ten koste kunnen leggen aan de zo nodige bevor-
dering van het sparen.

Ht is daarom van grote betekenis, dat een nieuwe

mogelijkheid is gecreëerd om op redelijke voorwaarden

gelden bij ‘s Rijks Schatkist onder te brengen’, al kunnen
‘de daaruit voortvloeiende rentebaten niet overal als zuivere

winst worden beschouwd, omdat verschillende deelnemende

spaarbanken verplicht waren ook de inleggersente te ver-

hogen. Maar ook in deze gevallen is die verhoging van de

inleggersrente stellig een winstpunt, dat, naar mag worden

vertrouwd, zijn invloed op de spaaractiviteit niet zal

missen.

SpaaractiQiteit.

Volgens de cijfers, samengesteld door het Centraal Plan-
bureau en gepubliceerd in de nota betreffende de toestand

van, ‘s Rijks financiën, zou het nationaal vermogen in

1948 met ongeveer f540 mln zijn toegenomen. Dit cijfer

stelt dan voor de resultante van de-besparingen bij de
Overheid, de collectieve inkrnenstrekkers en de bedrijven

enerzijds en de ontsparingen in de gezinshuishoudingen.
Het resultaat van 1948 is nog weinig bevredigend, maar

voor 1949 wordt de toeneming van het nationaal vermogen

getaxeerd op f1,18 m’rd, of wel 9 pCt van het nationaal

inkomen. Op zichzelf zou dit cijfer onder meer normalè
omstandigheden wel bevredigend zijn, maar indien rekening
wordt gehouden met dè bevolkingstoeneming in 1949, waarmede een bevredigende stijging van het nationaal

vermogen gepaard zou moeten gaan, en voorts met de ge-
bruikelijke toeneming van het vermogen véôr de oorlog,.
alsmede met de noodzaak om de interingen op dit vermogen

gedurende de oorlog binnen een redelijk tijdsverloop in te
halen, dan blijft de geraamde toeneming van het nationad vermogen voor 1949 nog verre achter bij hetgeen door de

omstandigheden geboden is, en daarmede wordt dan op-nieuw aangetôond, hoezeer de noodzaak tot sparen blijft

bestaan. .
Merkwaardig is, dat de besparingen, onder invloed van
de verplichtingen, opgelegd door het maatschappelijk ver-
keer, zich meer en meer concentreren bij overheidsfondsen,
pensioenfondsen en levcnsverzekeringmaatschappijen. De

productie van deze laatste levert opnieuw een record op,
hetgeen waarschijnlijk moet worden toegeschreven aan de
omstandigheid, dat voor steeds grotere groepen van de
bevolking een pensioenvoorziening wordt getroffen. Het

lijkt echter waarschijnlijk, dat dit alles geschiedt ten nadele

van de spontane besparingen, welke aan de eigenlijke
spaarinstellingen plachten te worden toevertrouwd.
Wanneer men evenwel ziet naar de loon-indexcijfers, en
rekening houdt met de indirecte loonsverhogingen, welke
voortvloeien uit allerlei sociale voorzieningen (Zieken-

fondsenbesluit, Kinderbijslagwet, vacantieloon, extra uit-
keringen en loon in natura!), dan ligt de veronderstelling
voôr de hand, dat het reële inkomen voor vele arbeiders
ongeveer gelijk, zo niet hoger is dan het vooroorlogse en
dan lijkt de conclusie gewettigd, dat in het bijzonder de
jongere ongehuwde arbeider en wellicht ook de gehuwde
arbeider, nadat een zekere ,,inhaalvraag” zal zijn bevre-digd, nog in meerdere mate tot het spaarvolume kan bij-

dragen.
Of de geneigdheid hiertoe groot is, zou aan de andere
kant misschien betwijfeld moeten worden, wanneer men
rekening houdt met de bedragen, welke voor vermakelijk-
heden worden uitgegeven en welke bijv. over 1947 per
hoofd van de. bevolking nog driemaal zo hoog waren als
in 1939. Ook de cijfers, welke worden gepubliceerd met be-
trekking tot de omzet in de detailhandel in tabaksftbrika-
ten en in alcoholhoudende en alcoholvrije dranken, laten
een waarschuwend geluid horen. Aan de andere kant stemt
het tot voldoening te kunnen constateren, dat het nadelig
verschil per kwartaal (gédurende de eerste drie kwartalen
van 1948) tussen totaal geldinkomen’en totale waarde van
het vèrbiuik, waarvan de gegevens werden ontleend aan
de ,,Statistiek der huishoudrekeningen van hand- en hoofd-
arbeiders ih enkele middelgrote en kleine steden” belang-

316

ECONOMISCH-STATISTISCHif BERICHTEN

20 April 1949

rijk gunstiger waren dan een jaar tevoren. In aansluiting

0
1
)
de ten vorigen jare té dezer plaatse
2)
vermelde gegevens
kunnen thans de volgende worden gepubliceerd:

Nadelig Qerschil per kwartaal tussen totaal geld inkomen en

totale taarde oan het çerbruik.

Inkornensgroep
Ie kwartaal
1

Cc
kwartaal
1

3e kwartaal
1948
j

1948
1

1948

40 tot f50
p.w.
f35,56
+
t

11,36
1

+
f50 tot
t
60
p.w.
f31,35

1
f

2,82
1


f10,07
60 tot
t
70
p.w.

i
f 30,87
f

0,95
+
f14,50
70 tot
t
80
p.w.
f

0,88

t
f

0,24

t

34,14

,,Saving rnakes the difference hetween wishing and

having”, zoals een van de Amerikaanse spaarbanken het
onlangs uitdrukte. Waar er hier te lande nog een zeer groot

verschil is tussen aftrektal en aftrekker, blijft het sparen
een gebiedende noodzakelijkheid.

Amersfooi’t.

1)r
.J. R. Â. BUXIXO-.

BOEKBESPREKINGEN.

(Jarlo Hem,ncr, ,,l’Economie da G,and-Duché de Luxein-

bourg” 1
(Eclitions Josepli Beffort, Luxembourg 1948)

Ook waren de b’dragen, welke per saldo meer werden

opgenomen dan ingelegd bij de spaarbanken, in de eerste
drie kwartalen van 1948 aanzienlijk lager dan in de over-

eenkomstige periode van 1947.

– Mutaties in het spaartegoed.

Inkoniensgroep

I

Meer opgenomen dan ingeleg(l

le kwartaal

2e kwartaal

3e kwartaal
1948

1

‘1948

1

1948

f-40 tot f50
p.w.

t
15,86

f
7,00

t 14,82
t 50 tot f60
p.w.

f15,92

f 21,65

t
12,65
560 tot f70
p.w.

f 19,55

t 20,71

f15,89
70 tot f 80 p.w.

f37,61

t
26,28

t
11,07

1-let lijkt eenvoudiger, de volkshuishouding van een
klein gebied te behandelen dan die van een idtgestrekt

land. In het kleine gebied immers zal het minder moeilijk

zijn de samenhang der economische verschijnselen te over-

zien, de gevolgen van een bepaalde maatregel op economisch
gebied na te gaan.

Aan de andere kant echter levert het grotei’e moeilijk-
heden op. Gedacht moet worden aan het feit, dat in een
klein land in de i’egel slechts weinig gegevens betreffende

het economisch leven aanwezig zijn, waardoor dit kan –
worden geïllustreerd. Zeer moeilijk zal het zijn, iets te

zeggen over de toekomstige econoi’nische ontwikkeling van
zo’n gebied, omdat deze in hoge mate afhankelijk is van

buitenlandse factoren, die meestal sterk aan veranderingen

onderhevig zijn en in de regel buiten de invloedssfeer van

het gebied liggen. Dan zal moeten worden volstaan met
het geven van een gedetailleerde beschrijving en een ver-
klaring van de waargenomen feiten.

Voor Luxemburg levert dit laatste nog bijzondere pro-
blemen op. Door het bestaan van de Belisch-Luxem-

burgse Ecônomische Unie is het niet mogelijk, afzonderlijke

gegevens beti’effende het buitenlandse goederen- en geld-

verkeer voor Luxemburg te vei’krijgen. Mede hierdoor
heeft Carlo llemmer met het schrijven van zijn werk
.,l’Economie du Gi’and-Duché de Luxembourg” zich voor

een zware opgave gesteld. Het is te waai’deren, dat een

economische studie over Luxemburg verschijnt: deze zal

er toe kunnen bijdragen het inzicht in de economische toe-
stand van de kleinste der Benelux-partners te verdiepen.
Het werk van Hemmer zal uit drie delen bestaan. In het

reeds verschenen eerste deel worden de (samenstelling der)
‘bevolking en cle prinlaire takken van bedrijf behandeld,
waarbijde nadruk valt op cle liindbouw. lIet tweede deel
zal aan de secundaire industrieën woi’den gewijd, terwijl
liet derde deel de handel, het transport-, crediet-, veizeke-
ringswezen enz. zal behandelen.

Al met al blijft het van het grootste belang, dat bij

voortduring op de noodzakelijkheid en ht nut van het,
sparen wordt gewezen. De bondsspaarbanken leggen op
propagandagebied een steeds toenemende activiteit aan

de dag en deze activiteit wordt ook bij voortduring gericht

op de bevordering van het bedrijfssparen, bij welk systeem
de te besparen bedragen dadelijk worden afgehouden bij

de Idonsuitbetaling, om vervolgens aan de spaai’bank te

worden overgemaakt. Wanneer door de bedrijven dan nog een zekere suppletie op de rente kan worden gegeven, dan

vormt dit stellig een goede stimulans voor deze spaarvorm.

Dit brengt ons als vanzelf op liet punt vande propaganda.

Propaganda

Op organisatoriach gebied is er tav. de propaganda een

verandering ingetreden, doordat de spaarpropaganda,
welke tevoren onder auspiciën van een. Propagandacom-

missie door de Nedei’landse Spaarbankbond werd verzorgd,
in de aanvang van 1948 werd overgedragen aan een speciale
stichting, de Stichting Spaarpropaganda, gevestigd te
Rotterdam. 1-let Bestuur van deze Stichting wordt gevormd
door de Propagandacommissie. Deze Stichting legde in haar
eerste levensjaar reeds een grote activiteit aan de dag en
beijvert zich om aan de tot dusver van spaarbankzijde
gevoerde propaganda meer richting en inhoud te geven.

Inmiddels werd ook de Nationale Spaarraad door de
Minister van Financiën geïnstalleerd en uit deze Spaarraad
werd een Commissie van rf
oez
i
c
ht gekozen. Deze laatste kwam enkele keren in vergadering bijeen om zich te be-
raden over de wijze, waarop van die zijde het sparen zou
kunnen worden gestimuleerd.
Het komt ons voor, dat de Spaarraad al veel goed werk
zou kunnen doen, indien hij in staat zou zijn het klimaat
voor liet sparen te verbeteren. Bovendien lijk+ het waar-
schijnlijk, dat het bedrijfssparen nog in belangrijke mate

zou kunnen worden bevorderd, indien de Spaarraad dit
met zijn gezag zou willen steunen en indien deze spaarvorm
zou kunnen worden gestimuleerd, door tegenover een bin-
ding voor een aantal jaren van de zijde van de spaarder te
stellen een door de Overheid te vergoeden rentesuple-
tie, toenemend met de duur van de binding, dan wel een
zekere verlaging van de loonbelasting, gelijk ook vroeger
al eens is gesuggereerd.

7) Zie
,,’E.-S.B.”
van 14 April 1948, blz.284.

In het eerste deel worden de behandelde onderwerpen
veelal voorafgegaan door een historisch overzich t, zoals

hij de beschrijving van het beloop van de bevolking, liet
is teleurstellend, dat niet is getracht op grond van de be-
schikhaai’ zijnde gegevens een berekening te maken over
het toekomstig beloop, temeer, daai’ bij cle landbouw sterk
wordt gewezen op de moeilijkheden, die deze ondervindt
van de schaarste aan arbeidskrachten.

Bij de behandeling van de bevolking valt hctzwaarte-
punt op de veroudei’ing, die hierin optreedt en die een ge-
volg is van de vermindering van geboorte en sterfte. De
vermindering van de geboorte wordt toegeschreven aan:
de opvatting van de bevolking tav. de gezinsidee;
de materiële toestand in vele gezinnen;
de leeftijdsopbouw der bevolking.

De nadi’uk wordt in het bijzonder op het eerste punt
gelegd. Teneinde deze veroudering tegen te gaan, zou vol-
gens de schrijver plaats moeten vinden:
1. ondersteuning van vele gezinnen;
2.
,
maatregelen ter bestrijding vaji de kindersterfte (deze
is in Luxemburg zeei’ hoog);

3. maatregelen ter bevordering van jonge!’ trouwen.

7

20 April 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

317

liet gevaar van de veroudering der bevolking wordt vooral naar voren gebracht hij de beSchrijving van de

landbouw, die, goals gezegd, dikwijls met arbeïdsschaarste

te kampen heeft, te meer, daar er een sterke trek van de
bevolking van het platteland naar d,e stad is waar te nemen.

Hierdoor moet in vele gevallen in de ladbouw worden

overgegaan naar minder ai’beidsintenieve producten.

Volgens de schrijver speelt de rentabiliteit in de verschil-

lende landbouwbedrijven geen rol van betekenis bij de

verklaring van deze verschuiving in de bevolking. Echter

wordt naderhand opgemerkt, dat vôdr de oorlog de land-
bouw niet in staat was, arbeidskrachten uit de stad aan
te trekken, zelfs niet in tijden vai’i werkloosheid, omdat
de lonen in de landbouw zo laag w’aren. Toch meent de

schrijver te mogen concluderen, dat de rentabiliteit in de
landbouw niet beneden normaal ligt, al wijzen de cijfers

hier niet op. Hernmer komt tot deze conclusie door te
wijzen op de goede uiterlijke toestand, waarin de boer-

derijen zich bevinden. Dit lijkt een zwak argument, al

moet anderzijds w’orden toegegeven, dat het cijfermateriaal

t.a.v. de rentabiliteit in de landbouw verre van volledig is.

De rentabiliteit in de agrarische sector heeft voortdurend
de aandacht van de Luxemburgse Regering gehad. Bil het tot stand komen van de Belgisch-Luxemburgse Economi-
sche Unie werd overeengekomen, dat ieder dei’ partner-
landen zijn eigen landbouwpolitiek zou voeren. Mede door-

dat in Luxemburg steeds de landbouw was beschermd
(gevolg van het deel uitmaken van de Zollverein) en door-
dat in België als gevolg van het vrije economische systeem
de minst rendabele ‘agrarische bedrijven waren uitgevallen,

lagen de agrarische prijzen in Luxemburg hoger dan in België. Dit had een ongunstig gevolg op de kosten van
levensonderhoud en de lonen. Terecht wordt door de schrij-
ver opgemerkt, dat door de bçscherming van de landbouw,

de economische problemen werden verschoven van de
landbouw naar de industrie. Ditzelfde zal zich vermoedelijk
ook voordoen, wanneer de econonische unie met België
en Nederland in- werking is getreden. De oplossing voor
Luxemburg zal moeten worden gezocht in een rationalisatie
der agrarische productie. Vele mogelijkheden hiertoe wor-
den door de schrijver geioemcl.
Bij de behandeling van de wijnbouw wordt gewezen op
de verbetering in de kwaliteit van de wijn. Tijdens de Zoll-
verein vonden vooral w’ijnen van minder goede kwaliteit
een goed afzetgebied in Duitsland. België echter bleek
niet bereid deze wijnen af te nemen, zodat het tot stand,

komen van de ,B.L.E.U.Luxemburg ei’ toe noodzaakte

betere soorten voort te brengen.

lIet eerste deel van dit w’erk van l’Iemmer moet worden
gezien als basis, waarop in de volgende delen hij een be-
handeling van de samenhang dei’ economische verschijnse-
len zal kunnen worden teruggegrepen. Dank zij cle talrijke interessante gegevens zal dit met succes kunnen gebeuren.

Rot,lCrdanL

W. I{OUWINK.

Jean Qan der Mensbrugghe, Les conceptions dirigistes aux

.Pays-Bas.
Leuven 1948; overdruk uit het ,,Bulletin
de l’Intitut de Recherches Economiques et Sociales”

van September 1948.

Een van de voorwaarden voor het welslagen van een
economische unie is, dat de door de deelnemende landen gevoerde economische politiek een belangrijke mate van
overeenstemming vertoont. Gelijk bekend, zijn de rgerin-
gen der Benelux-landen het over de grote lijn van de te
voeren politiek reeds eens: het zal een ,,gei’ichte economie”
(,,économie dirigée”) zijn.
Of men bi.j deze gerichte ecnomie nog van geleide econo-
mie wil spreken, hangt af van cle inhoud, welke mcd aan de laatste term wil geven. Niet van belang ontbloot is het
in elk gval, om – zoals Van der Mensbruggheheeftgedaan
– nate gaan welke opvattingen in ‘de kringen van gezag-

hebbende Nederlandse econoinisten bestaan omtrent het

probleem der geleide economie; dit kan immers een indruk

geven van de omvang der ideologische weerstanden, die –

naast vele technische moeilijkheden – moeten worden
overwonnen alvorens de economische unie van Benelux
haar beslag zal hebben gekregen.

Van der Mensbrugghe vangt zijn studie aan met een

overzicht van de verschillende wijzen, waarop in Nederland

het begrip geleide economie wordt gedefinieerd.

Dkarna gaat schr. over tot een bespreking van de

aan de geleide economie verbonden theoretische problemen,
voor zover deze in de Nederlandse literatuur behandeling
hebben gevonden. De schrijver constateert daai’bij, dat

deze behandeling systematiek mist; wel werd .van de

vraagstukken van de rente en van het geld een diepgaande studie gemaakt, aan die van de prijsvorming is men echter
praktisch voorbij gegaan.
Schr. heeft in de theoretische beschouwingen niet vol-

doende aangrijpingspunten gevonden voor de verklaring, waarom zo velen.in
Nederland aan een zekere mate van
geleide economie de voorkeur geven; vervolgens worden

de gehezigde argumenten, ontleend aan de feitelijke econo-
mische ohtwikkeling, nader onderzocht en getoetst. –
Er werden hierbij sti’ucturele en conjuncturele oorzaken
onderscheiden, die de geleide’ economie opgang deden

maken. Tot de eei’ste rekent schr. de concentratie- en

monopolietendentie hij de ondernemingen en de steeds
grotere rol welke de Overheid
in
het economisch leven
is gaan spelen. De conjuncturele oorzaken zijn voôr
Nederland m.n. de ,,overproductie” in de dertiger jaren
en de na-oorlogse schaarste.

De grote en toenemende staatsinvloed op velerlei gebied
woi’dt uitvoerig belich t. ‘Er dreigt hier
,
evenwel het gevaar,
verklarende en te verklai’en verschijnselen te verwarren,
een gevaar, waar schr. niet geheel aan ontkomt. ‘Wel

constateert hij een zekere wisselwerking: de volgèns vele Nederlandse economisten gebrekkige function nering van
de vrije economie noopte tot overheidsingrijpen in ver-
schillende sectoren , zij het met een totaal gebrek aan
methode”, waard oor structurele verschuivingen werden
teweeggebracht en m’onopolistische en gekartelleerde

organisaties geschapen; deze weer.’ w’orden aangegrepen
als argument voor verdere staatsbemoeiing.
Nu is het te betreuren, dat schr. op de aanvallen op de
vrije economie praktisch niet ingaat en bovendien de
door hem aanvankelijk genoemde conjuncturele oorzaak
van het ontstaan van een stemming ten gunste van geleide
economie, de depressie der dertiger jaren, verder onbespro-
ken laat. Kennisneming van de beide memoranda der Be-
nelux-landeti leert, dat de hiermede verbonden problemen
hun actualiteit behouden, ook nadat de andere conjunc-
turele oorzaak, de abnormale schaarste, zal zijn verdwenen.
1-let ‘zijn, zoals schr. concludeert, vooral de bijzondere na-
oorlogse omstandigheden, die een sterke stroming ten gunste

van een politiek van overheidsbemoeiing doen ontstaan.
De aanhangers worden daarbij onderscheiden in enerzijds de
principiële voorstanders, anderzijds de verreweg het sterkSt
vertegenwoordigde groep van economisten, die terugkeer
naar grotere vrijheid wenselijk achten, zodra de omstan-
digheden dit toelaten. Men vraagt zich hierbij af, welk
criterium voor geleide economie schr. hierbij aanlegt;
immers, tussen de opvattingen van hijv. Mr A. A. van Rhijn,
die als.een der vertegenwoordigers van de eerste categorie
wordt genoemd, en de laissez-faire gedachte zijn tal van
schakeringen mogelijk en ook aanwezig, waarbij overheids-
bemoeiing in’meer of mindere mate noodzakelijk wordt
geacht. 1-let’ is mede hierom, dat de slotbeschouwing over
cle toekomst van de, geleide. economie niet geheel kan be-
vredign; men had hier juist met het oog op de doelstelling
van de studie gaarne gezien, dat meer aandacht was be-
steed aan de taak, welke d,e Overheid door de verschillende
economisten ook op lange termijn op grond van de econo-
mische en sociale structuur ‘ordt toegedacht. –

318

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 April 1949

Schr. heeft zich in het algemeen bepaald tot het descrip-

tieve, een beperking, welke hij zichzelf uitdrukkelijk op-

legt. Hij geeft daarbij blijk van een grote belezenheid.

Ongetwijfeld is Van der Mensbrugghe er in geslaagd zijn
landgenoten een goede indruk te geven zowel van de
verscheidenheid van opvattingen, die in Nederland om-

trent het probleem der geleide economie bestaan, als van

de opvattingen zelve en,de bijdragen, die van Nederlandse
zijde tot de theorie zijn geleverd.

Rotterdam.

H. BURGER.

INGEZONDEN STUK.

,,LOCAL CURRENCY” EN ZIJN BESTEDINO.

• Drs.M. van der Mei te ‘s-Gravenhage schrijft ons:
In ,,E.-S.B.” van 23 Maart jl. heeft Prof. Dr C. Goed-

hart een belangwekkende beschouwing gewijd aan het

bovenstaande onderwerp. In het algemeen kan ik slechts

waardering hebbeh voor de grondige uiteenzetting van
de heer Goedhart. Niettemin bevat zijn artikel enige

passages, waarmede ik mij niet kan verenigen. Met name
ben ik het niet eens met zijn zienswijze tea aanzien van

de invloed, die het binnenvloeien van de tegenwaarde

der schenkingen op de local currency-rekeningen’ bij de
centrale bank uitoefent op de binnenlandse overheids:
schuld.

Ter toelichting van mijn standpunt meen ik goed te
doen, allereerst uiteen te zetten, in welke opzichten iïaar
mijn mening het binnenvloeien der local cürrency-gelden
bij de centrale bank van invloed is op de binnenlandse

monetaire situatie. Eenvoudigheidshalve beperk ik mij

hierbij tot het in de practijk verreweg belangrijkste geval,
waarin de importeurs de bij wijze 1,an schenking ont-

vangen Marshall-goederen betalen uit hun banktegoeden.

In dit geval leiden de overboekingen naar de local
currency-rekeningen bij de centrale bank tot een ver-

mindering in het credit der bankbalansen van het totale
tegoed van importeurs (en dus tot een vermindering van
de maatschappelijke geidhoeveelheid), alsmede tot een
vermindering in het debet dier balansen van het, tegoed
hij de centrale bank (dus van de kasbasis). Wat de balans
van de centrale bank betreft, resulteren deze overboe-
kingen in eerste instantie in een vermeerdering van het

totaal der local currency-rekeningen en een verminde-
ring yan het tegoed van banken, beide aan de creditzijde.
Daar de banken zich niet kunnen permitteren, dat haar

kasbasis duurzaam sterk vermindei, zijn zij genoopt,
deze basis weer op te voeren. Zij zullen dit in het alge-
meen doen door schatkistpapier te laten aflopen. In
dit geval neemt’het in het debet der bankbalansen pa-

raisserende totale tegoed aan schatkistpapier af en neemt
de kasbasis weer toe. Tevens neemt in het .credit van
de balans der centrale bank het totale tegoed van banken weer toe en neemt het vrije rekening-courant tegoed van
het Rijk af.

Samenvattend blijkt het crediteren der local currency-
rekeningen hij de centrale bank de binnenlandse monetaire
toestand dus in het algemeen als volgt te beïnvloeden:

De maatschappelijke geldhoeveelheid neemt af
door het teruglopen van het totaal der crediteuren bij de
particuliere banken;

het totale bezit aan vlottend6 staatsschuld van de
particuliere banken neemt af;

het totaal der local currency-rekeningen bij de
centrale bank neemt toe;

.

het rekening-courant tegoed van het Rijk’ bij de
centrale bank neemt af.
Daar op grond van het in punt 2 gestelde schuldver-
mindering optreedt, terwijl de in de punten 3 en 4 ge-

noemde mutaties elkaar, wat de totale vermogenspositie

van het Rijk betreft, compenseren, blijkt tevens sprake

te zijn van een vermindering vande totale binnenlandse

overheidsschuld. Mijn conclusie is derhalve, dat reeds

het enkele accumuleren van guldens op de local currency-
rekeningen bij de centrale bank resulteert in een daling
der staatsschuld.

Indien ik thans deze zienswijze confronteer met die
van Dr Goedhart, bestaat er, naar ik meen, geen tegen-
stelling tussen zijn betoog en het hiervoor in de punten

1 t/m 4 gestelde. De he’èr Goedhart bestrijdt echter,’dat

op grond van deze .punten sprake is van een daling der
staatsschuld. Integendeel: hij is van mening, dat de totale

,,netto binnenlandse schuld” ongewijzigd blijft, althans

zolang de ontvangsten aan local currency op een speciale

rekening gesteriliseerd blijven.

De juistheid vaiî deze stelling van de geachte schrijver

staat en valt met zijn definitie van het, begrip ,,netto

staatsschuld” en met zijn opvatting inzake het karakter

van het local currency-tegoed van de Staat bij de cen-
trale bank.

1-let begrip ,,netto staatsschuld” wordt gedefinieerd

als de bruto schuld minus het banktegoed van de Staat.
Daar op grond van de in de voorgaande punten 2 en 4
aangeduide verschuivingen bij het accumuleren van de

local currency zowel de bruto schuld als het banktegoed
van de Staat verminderen, blijft – indien men zich’ tot

de invloed van deze beide verschuivingen beperkt –

krachtens deze definitie de ,,netto staatsschuld” constant.

Dr ‘Goedhart meent, dat het opei’eren met dit begrip
staatsschuld de voorkeur verdient, ,,omdat juist in deze
grootheid en niet in de bruto s’chuld de uit een monetair

oogpunt relevante veranderingen van de staatsschuld
tot uitdrukking komen”. Deze laatste opvatting kan ik
niet delen. Indien men bij het bepalen van de omvang

der schuld reeds rekening houdt met het tegoed aan
liquide middelen, verdoezelt men de betekenis van de
aflossing als zelfstandige handeling. Indien een particulier

uit zijn liquide middelen schuld aflost, is het logisch en

in de practijk gebruikelijk, te stellen, dat hierdoor zijn
schuld vermindert. Dit geldt evenzeer voor de Staat.

Indien men het netto-begrip bezigt, zou men reeds schuld
af1osen door liquide middelen te accumuleren. Ik kan
niet inzien, dat men hij deze wijze van definiëren uit
monetair oogpunt relevante veranderingen in de schuld

tot uitdrukking zou brengen; integendeel.
-Er is echter meer. Zelfs indien men het door Dr Goed-
hart gepropageerde begrip ,,netto staatsschuld” zou
accepteren, is er nog. alle aanleiding te stellen, dat reeds

de huidige accurnulatie van local currency-gelden ge-
paard gaat met een daling der ,,netto staatsschiild”. Het
is namelijk volkomen arbitrair, dat de schrijver de local

currency als aftrekpost op de bruto schuld buiten be-
schouwir’ig laat. 1-let staat bij voorbaat vast, dat de Over-
heid te eniger tijd over dit tegoed zal kunnen beschikken
(uiteraard onder aftrek van de in het artikel genoemde

vijf procent, de dcor te geven trekkingsrechten etc.).
Daarom is er alle aanleidiiig om liet local currency-tegoed

in het kader van de gegeven definitie van ,,netto staats-
schuld” te begrijpen in het ,,banktegoed van de Staat”.

Naschrift.

De voorstellingswijze van de heer Van der Mei wijkt

van de mijnerzijds voorgestane voorstellingswijze af ‘door
twee terminologische verschilpunten:
Dp heer Van der Mel geeft er de voorkeur aan, het be-

grip staatsschuld te beperken tot de bruto schuld en
• daarop derhalve niet de saldi bij geldscheppende in-stellingen in mindering te brengen.
De heer Van der Mei geeft er de voorkeur aan, indien
• hij al het begrip netto staatsschtild zou willen hanteren,
onder de afti’ekposten – de saldi bij geldscheppende
instel)ingen _! mede de tegoeden op de local currency-rekeningen te begrijpen.

20 April 1949

ECONÔMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

319

Punt
1:
Indien men op de bruto’schuld niet de te-

goeden bij geldscheppende instellingen in mindering

brengt, maakt men een volkomen arbitrair onderscheid

tussen wijzigingen in de debetpositie en wijzigingen in de
creditpositie ten opzichte van geldscheppende instellingen

en verdoezelt men de economische betekenis van schuld-

vermindering of demonetisatie van staatsschuld, die im-

mers zowel door het enkele accumuleren van liquide mid-

delen (verbetering van de creditpositie) als door het enkele

verminderen van de bruto bankschuld (verbetering der

debetpositie) haar beslag kunnen krijgen. Maakt het,

sociaaleconomisch – in het bijzonder monetair – gezien,
enig verschil of deStaat zijn creditsaldo bij een bank ziet

toenemen dan wel zijn debetsaldo ziet verminderen? In
beide gevallen wordt geld aan de circulatie onttrokken.

En wat de vergelijking met de particulieren betreft: indien
een particulier op zijn bankrekening wordt gecrediteerd,
zal een eveiitueel debetsaldö daarmede automatisch wor-

den gecompenseerd. Dat op de ovrheidsrekeningen bij de

centrale bank deze compensatie
thans
hier te lande niet
plaatsvindt, is uitsluitend het gevolg van de bijzondere

condities, welke aan de bruto schuld van het Rijk jegens
De Nederlandsche Bank zijn verbonden en een comptabele

scheiding van debet- en creditrekeningen noodzakelijk.
maken. Uit monetair oogpunt mag aan deze scheiding
evenwel geen betekenis worden toegekend.
Punt
2.
Zolang gelden op een speciale rekening zijn
geblokkeerd, lijkt het mij ter verheldering van de voor-
stellingswijze het meest doelmatig, de betrokken saldi nog
niet als overheidssaldi te beschouwen en derhalve nog niet
in mindering te brengen op de bruto schuld. Doet men dit
wel, dan kan immers bezwaarlijk worden gesproken van
besteding van local currency voor aflossing van schuld hij
de centrale bank, wanneer gelden worden vrijgegeven voor
compensatie mt het debetsaldo of vergroting van het Vrije ëreditsaldo van de, Overheid. Deze voorstellingswijze im-
pliceert derhalve, dat in het geval van stortingen op de
local currency-rekeningen het monetair effeét voorafgaat
aan het effect t.a.v. de schuldpositie, zodat de eventueel
volgende schuldaflossing bij de centrale bank monetair
neutraal moet worden geacht. –

Overigens doet het mij enoegen, dat de heer Van der
MeI slechts bezwaren koestert tegen mijn terminologie en
zich’blijkbaar conformeert aan mijn opmerkingen aangaan-
de de materiële consequenties van het accumuleren en het
besteden van local currency..

Dr C. GOEDHART.

AANTEKENING.

DE GOUDPRIJS.

1-let vraagstuk van de hoogte van de goudprijs komt de
laatste tijd steeds meer in de belangstelling te staan. Zowel
voor- als tegenstanders van een verhoging van de goudprijs
zijn het er over eens, dat het – gezien de huidige economi-
sche constellatie” der wereld – van het grootste belang
moet worden geacht dit vraagstuk grondig té bezien
1).

In ,,The Ecônomist” van 9 dezer – en ook in ,,The Tiines”
van 13 dezer —bepleit Laurence Wilkinson in een brief aan
de redactie verhoging van de goudprijs. Het onderstaande is aan zijn schrijven ontleend. Sinds ‘1939 zijn de wereldprijzen, uitgedrukt in dollars,

verdubbeld; de goudprijs daarentegen is nog steeds $ 35
per ons fijn. Dit betekent, indien ,,onzichtbare” posten
buiten balchouwin,g worden gelaten, dat een gegeven
handelsbalanssaldo, in goederen uitgedrukt, vereffend
moet worden met een physieke hoeveelheid goud, die het
dubbele bedraagt van de hoeveelheid, die in 1939 voldoende
zou zijn geweest. De heer Wilkinson betwijfelt nu of de
monetaire goudhoe veelheid voor deze vereffeningsfunctie
voldoende groot is, indien men de dollarwaarde niet aan-
zienlijk verhoogt.. Zelfs in ,,normale” tijden zou een ver-

houding, zoals die thans tussen goud en goederen bestaat,
een ondragelijke druk op de monetaire goudvoorraden van
vele landen hebben veroorzaakt. De verandering in de

relatieve waarde van goud en goederen vertoort – gezien

de Europese behoeften en Amerika’s grote expôrtsurplus

– dê huidige internationale handel en werpt een barrière

op tussen de dollar- en sterlinghandelsgebieden. FIet’gevolg

kan iijn een spoedige devaluatie van het pond en van
andere Westeuropese valuta’s, tenzij de.Verenigde Staten –

de Marshall-hulp voor onbepaalde tijd willen voortzetten;
of 2. hun importtarieven drastisch willen verlagen; of 3.
de dollarprijs van goud willen verhogen, ‘hetgeen een alge-
mene devaluatie van valuta’s, uitgedrukt in goud, zou
betekenen.

.

Het voornaamste bezwaar tegen een verhoging van de
goudprijs bestaat in het feit, dat zij inflatoir zou werken.

Dit argument acht Wilkinson niet doorslaggevend. Hij
merkt op, dat sedert 1939 de Amerikaanse prijzen ver-
dubbeld zijn en de Amerikaanse bankbiljettencirculatie
verviervoudigd is, terwijl de Amerikaanse goudprijs con-

stant is gebleven. De grote Amerikaanse credietexpansie
– zonder een daarmee gepaard gaande goudprijsv,erande-
1-ing – werd vergemakkelijkt doorbezuiniging in het ge-
bruik van goud (bijv. door de wettelijk voorgeschreven
verhouding tussen goud en bankbiljetten en andere op:
eisbare verplichtingen der banken te verlagen); het proces
zou kunnen worden omgekeerd, indien een algemene
valutadevaluatie wenselijk zou worden geacht.

Wat Engeland betreft, betoogt Wilkinson,. dat een de-
valuatie met 50 pCt t.o.v. het goud de waardè van de jaar-
lijkse goudproductie van het ‘Britse Empire (exclusief
Canada) onmiddellijk mt $ 500 mln zou doen stijgen en. waarschijnlijk met minstens $ 900 mln binnen een paar
jaar, bij herstel van de goudproductie van de oudere mijnen
tot het peil van 1941 en het in productie komen van de
nieuwe mijnen in de Oranje Vrijstaat en der Far West
Rand. Dit zou Engeland in staat stellen om: 1. de dollar-,,gap” te overbruggen, de inwisselbaarheid van het pond.
te herstellen en het zonder de Marshall-hulp te ‘doen;
de multilaterale handel te herstellen; 3. vlees uit Ar-
gentinië te kopen door het pond inwisselbaar in dollars te
maken; 4. meer in West-Europa te kopen, hetgeen het
Europees herstel ten goede zou komen.
Voor de Verenigde Staten zou het voordeel gelegen zijn
in een kostenvermindering met betrekking tot de Marshall-

hulp (minder belastingen om deze hulp te financieren), en
in een compenstie van de inflatoire gevolgen van een
groot qxportsurplus.

De beslissing ligt – aldus Wilkinson – bij de Verenigde
Staten, die – met Engel.nd – een meerderheidsbesluit
van het Internationale Monetaire Fonds om alle valuta
t.o.v. het goud uniform te devalueren, met hun veto
kunnen treffen. Indien zij van dat recht gebruik zouden
maken, zou de rest van de wereld steeds
,
meer de goederen,
die Amerika aanbiedt, elders gaan zoeken, de kloof tussen
dollar
:
en sterlinggebièden zou groter worden en bilaterale
verdragen tussen landen met zachte valuta zouden uit-
breiding ondergaan. Het handhaven van de vooroorlogse
goudprijs zal resulteren in ,,currency and trade chaos”,
voorspelt Wilkinson. De wereld kan de Amerikaanse goe-
deren niet missen. Indièn nu Amerika invoer van goederen
door hoge invoerrechten belemmert_ en blijft’ staan op
betaling met goud tegen vooroorlogse waarde, ,,the I.M.F. will probably break .down, and the economic and political
consequences will be incalculable”.

‘YZie o.a. het artikel van C. Gordon Tether: Is gold too
cheap?” in ,,The Banker” van April 1949, blz. 15 cv.

320

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 April 1949

MEDEDELING VAN HET SECRETARIAAT VAN

DE CENTRALE COMMISSIE VOOR

DE RIJNVAART.

OVERZICIr’r VAN i)E VERI(ZA.MllEl)EN OER (;EN’l’IlArK
JIIJNVAAII’L’COI%IMLSSIE IN 1948.

Samenstelling Valt
(10
Centrale Corn missie.

In November 1948 werd in cle derde zitting van het jaar de
heer Merrninod, gezantschapsraacl te Bern, benoemd tot gedetegeerde
voor Zwitserland, ter vervanging van de heer Hohl, die tot gevol-
machtigd Zwitsers gezant te Praag was benoemd.
De Centrale Commissie was eind 1948 samengesteld als volgt:

President: de hcër Adricn Thicrry;

België

Leden: cle heren Muûls, Charbonnier;

Verenigde Staten:
Lid: de heer Mc Clure;

Frankrijk:

Leden: dc heren cle Panafieu; Pehtier; Graff;
Plaatsvervangend id: de .heer Bonet-Maury;

Groot-Brittannië:
Lid: Sir Osborne Mance;
Plaatsvervangend lid: Brig.Walter;

Nederland:

Leden: cle heren Kiesviet de Jonge; Schaepman; ICOOnians;

Zwitserland:

Ledeh: de heren Schaller; Merminod; –
Plaatsvervangend lid: cie heer Oesterhaus.

1-Jet Secretariaat was op dat tijdstip als volgt samengesteld:
Secretais-Generaal: de heer Walther (Zwitserland);
Hoofdingenieur: cie heer Verhey (Nederland);
Adj._Secretaris_Generaal: de heer Berryer (België).
In Zwitserland, in Frankrijk en in Nederland waren de scheep-
vaartinspecteurs:
voor cie Zwitserse sector: dc heer Schaub, Ktntonnaal. Ingeniur
te Bazel;

voor Sector JA.: van de Zwitsérsc grens tot cle mond van cle Lauter:
de heer Poitrat, Ingenieur der ,,Ponts et Chauësées” te
Straatsburg;
voor Sector I.B.: rechter oever, van kmr. 352,7 (tegenover de mond
van cle Lauter) tot de Badens-I-Iessische grens:
voor Sector II, linkej oever: van de mond van de Lauter tot dc
mond van de Nahe; rechter Oever: van cle Baclens-Flessisehe
grens tot kmr. 528,9 stroomafwaarts van Rüdesheim: voor sector III, van de mond van de Nahe tot cle Duits-Neder-
landse grens:
1);

voor sector IV, Nederlandse wal;cren: dc heer J. F. Schönfeld,
Hoofdingenieur, oud-Directeur van de Rijkswaterstaat te

Arnhem.

Vergaderingeti Vftfl
(10
volt.nhllge coinmiOSle
Cii Vflui
(le S(Ib-COflhllilSSleS

De Centrale Commissie heeft in het jaar 1948 drie zittingen ge-
houden in het Palais du Rhin te Straatsburg, en wel itt ApriI, in
Juni/Juli en in November.
Evenals in 1945, 1946 en 1967 lieten de delegaties van cle be-
zettende mogendheden, die Duitsland vertegenwoordigden, zich in de vergaderingen bijstaan, en wel de Engelse delegatie in de eerste
twee zittingen door de heer 13. JL Walls en vervolgens door de
heer Calvert, de Amerikaanse delegatie door de heer Heft, vervol-
gens door cle heen Dickson, Andre vs en Alan Fore, de Franse dele-
gatie door cle heer Levert of de heer Seguin,. de scheepskapitein
Stich, daarna dc kapitein Laguarique en, voor de tcchnisch aan-
gelegenheden, door cle beer Malcor.
Bovendien woonden de volgende personen cle vergaderingen hij
als waarnemer:
de heer Krbcc van dc Transportverdeling van de Organisatie
der Verenigde Naties woonde cle Aprilzitting hij als waarnemer vais
cle Corn missie voor Binnenlandse Transporten van dc Economische
Commissie voor Europa;
de heer Dunlop, secretaris van cle tijdelijke Commissie voor het Rijnverkeer, woonde als waarnemer van deze commissie de zitting
van Juni/Juli hij. De Permanente Technische Commissie hield
onder voorzitterschap van ]lrig. Walter. zes zittineen in 1948:
in Februari te Brussel, in April te Straatsburg, in Mei te. Parijs,
einde Juni te Straatsburg, in September te Londen en in November
te Straatsburg.
De Commissie voor het Jaarverslag kwam onder voorzitterschap
Van de heer Schaller in Februari te Brussel bijeen, in November te
S traats burg.
De Commissie voor het Politiereglement vergaderde onder voor-
zitterschap van de heer Koornans in Februari te Brussel en in
November te Straatsburg.
De Commissie voor het Reglement van Onderzoek, eveneens onder voorzitterschap van de heer Koomans, ging, hoewel zij in
cle loop van 1947 de eigenlijke hertiening van dit reglement had
Voltooid, voort methaar werkzaamheden teneinde kennis te nemen
van cle inwcrkingstelling in de oeverstaten en liet vraagstuk te
1)
Deze posten zijn in 1948 niet vervuld geweest

bezien van cle reglemcntcring van liet transport van gevaarlijke
stoffen over cle Rijn. Genoemde commissie kwam in April te Straats-
hurg bijeen.
De Commissie voor de Sociale veiligheid der Rijnsehippers ver-
gaclerde Onder voorzitterschap van dc heer l3onet-Maury in Mei
te Brussel.
De Commissie voor cle bevoorrading van cle schippers hield,
onder voorzitterschap van de heer Charbonnier, zitting te Brusse.l
in Februari. –
ru
de Noveniberzitting werd een comnsissie voor de vakopleiding
der schippers, onder voorzitterschap van cle heer Schaller, samen-
gesteld uit telkens étn lid per delegatie.

Grondslagen
van
liet beheer en genieenselrappeljlce reglementen.

De acte van Mannheim, de op de Rijnseheepvaart betrekking
hebbende..clausules van het Verdrag van Versailles en cie andere
daarna gesloten overeenkomsten hebben gedurende 1948 geen
wijzigingen ondergaan. Wat betreft de algemene reglementen, zij in herinnering gebracht,
dat het reglement van 1922, betrekking hebbende op de afgifte
van- Rijnschipperspatenten, in Januari 190 was herzien, ni. door verlenging, van de in art, 1 voorziene minimum-leeftijd voor cle
verkrijging der patenten met 2 jaar. Dit besluit werd in 1947 in
Frankrijk, België en Zwitserland bekend gemaakt. In Nederlaiid
werd (leze herziening in Januari 1948 van kracht, terwijl aan liet
eind van het jaar cle Centrale Commissie nog geen bericht had ont-
vangen van de publicatie van deze wijziging in Duitsland.
T-let reglement van Onderzoek voor schepen en vlotten op de
Rijn, dat,in 1947 werd herzien en clahin zijn nieuwe vorm bij besluit
vn November 1947 werd goedgekeurd, vernseldt de le April als
datum van inwerkingstelting in cie oeverstaten en België.
Van de bekendmaking in Frankrijk, J3eigi6, Zwitserland en Neder-
land werd kennis gegeven aan de Centrale Commissie, die daarvan
nota nani. –
Het internationale reglement betreffende liet vervoer van brand-
bare yloeistoffen over de – Rijn, hij besluit van 8 December 1939
goedgekeurd als gemeenschappelijk reglement, werd op of om-
streeks hetzelfde tijdstip in werking gesteld als liet nieuwe regle-
ment van onderzoek”, dooi- publicatie in Frankrijk, J3elgië, Zwitser-
land en Nederland. Dit werd medegedeeld aan de Centrale- Corn-
missie, die daarvan nota nam.
In Duitsland waren cle maatregelen voor de publicatie van deze
besluiten aan liet eind van het jaar nog in volle gang.

Betreickingen iniet andere internationale ornairisaties f instellingen
voor (10 coördInatie van de idijnviiart.

De Centrale Commissie besloot zich te laten vertegenwoordigen
in de vergaderingen, georganiseerd door de Commissie voor de
Binnenlandse Transporten van de Economische Corn os issie voor
Europa, als de behandelde kwesties liet terrein van haar werkzaam-
heden raakten,
In Februari woonde cle Secretaris-Generaal als waarnemer de
vergaderingen van de Transporteom missie bij. –
In Maart woonde de adjunct-Secretaris-Generaal de vergade-
ringen hij vals de werkgroep van deskundigen voor cie statistiek,
belast met de herziening van een ontwerp-vragenlijst, opgesteld
door het uitvoerend Secretariaat van de Commissie voor Binnen-
lands Vervoer.
In September vertegenwoordigde cle 1-foofdingenieur de Centrale
Commissie op cle vergadering van de Permanente Commissie van
cle ,,Association Internationale des Congrès de Navigation”. lIet contact m€t de tijdelijke Commissie voor cie. Rijnvaart te
Duisburg werd, evenals voorheen, onderhouden door de adjunct-
Secretaris-Generaal, terwijl cle relatie met cle Tripartite Engineering
Comniittee door cle Hoofdingenieur van cie Cenirale Commissie le Ettville werd voortgezet. De Secretaris-Generaal woonde in Maart cie vi’gadieringen hij
van de Raart van Beheer en dc Raad van Bestuur van cle Inter-
nationale Vereniging voor liet Jtijnsehepenregister, opgericht
onder auspicien van cle Centrale Commissie, terwijl de

Centrale
Commissie zelf in November een zitting van cle Raad van Beheer
bijwoonde. – –
In December nam de hoofdingenieur deel aan een bijeenkomst
van de Combined Travel Board in Bad Rothenfelde.

Aan
liet begiii van het jaar – heeft de Centrale CommIssie nota
genomen vals:

cle rapporten van (le Rijoseimeepvaartinspeeteurs van het eerste
en vien’die district over cie toestand van cle scheepvaart op dle rivier
in ‘t 947;
de rapporten betreffende de werkzaamheden, in cie loop van
1947 op de i-ivier en in cle havens door de oeverstaten uitgevoerd;
de overzichten van de scisipperspatenten, in de oeverstaten en
in België in 1947 afgegeven;
de overzichten van cIê scheepscertificativi, dooi’ de beherende
liclsansen in de oeverstaten en in België in 1947 afgegeven;
deafivijkingen van de minimunms-benïtanning, door de c:omnmissies
van onderzoek in de loop van 1947 vastgesteld.

i)oorlaatbewijs en visa
van de schippers.
Zonder haar pogingen te staken om van de bevoegde instanties
van de Duitse hezettingszônes te verkrijgen, dat liet groene cioor-laatbewijs van de schipper overeenkomstig het doel, waarvoor het is ingesteld, zonder visum kan worden gebruikt, nam cle Centrale
Consniissie, met dank aan de bevoegde instanties, nota van cie
verkregen verbeteringen. Zij wist te bereiken, dat cie visa dezelfde
geldigheidsduur zoudlen hebben als de cioorlaatbewijzen, ni. 2 jaar,
en dat ze kosteloos zouden zijn. Anderzijds bleef zij cle nadruk
leggen op cie noodzakelijkheid, in liet belang van cle scheepvaart, ons hei; re-izèn en het verblijf langs de Rijn in Duitsland voor een
voldoend aantal agenten eis directeuren van buitenlandse scbeep-
vaarimaatsehappijen, alsmede om de oprichting van agentsehsappen
te vergemakkelijken.

20 April 1940

ECÖNOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

321

Rij nscliepenrcgister.
Na de oprichting van cle Internationale Verenicing voor het
Rijnscliepenregister op 14 November 1947 te Rotterdam keurde
de Centrale Coinniissie in de eeist’olgende vergadering na deze
dattim dc beschikkingen goed, clie betrekking hebben op de orga-
nisatie van het bureau voor documentatie cii publicatie van deze
vereniging in Straatsburg, de zetel der Centrale Commissie.
De Centrale Commissie verzocht de oeverstaten en België de
commissies van onderzoek voor Itijnsehepen, die op hun respectieve
gebieden werken, uit te ]lodigen om cle gegevens en inlichtingen te
verstrekken, vereist voor dc samenstelling van hel; register. Zij
stelde hun voor om, teneinde deze gegevens te verzamelen, gebruik
te maken van art. 52 van het Reglement van Onderzoek voor Run-
schepen, waarbij de schippers worden verplicht cle certificaten
van onderzoek van cle schepen, die gemachtigd zijn op cle Rijn te varen, binnen een jaar aan een commissie van onderzoek te tdnen.

Bevoorrading vnn dc
Rij nsehippers.

De Centrale Commissie nam in liet begin van het jaar met vol-
doening kennis van de opgetreden verbetering in de organisatie
van de bevoorrading van de schippeis in Duitsland, in liet bijzonder
van cle door de autoriteiten van cle Amerikaanse en Britse zônes
verleende faciliteiten om dë Belgische en Nederlatidse winkels te exploiteren, en van cle verzekering, dat dle genoemde faciliteiten
in geen geval zouden worden beperkt zonder voorafgaande overeen-
stemming met de belanghebbende instanties; zij besloot een per-
nianent karakter te geven aan de commissie, die onder voorzitter-
schap van de heer Charbonnier steeds het probleem van de be-
voorracl ing der schippers had bestudeerd.
In November verzocht zij de Britse delegatie – onder verwijzing
naar de gegeven toezegging, dat het svsteeni van bevoorrading
dIer schippers niet zou worden gewijzigd zonder een behoorlijke
termijn van opzegging om de tegen 1 December overwogen
sluiting van cle winkels uit te stellen en om aan het Secretariaat
alle gegevens te verstrekken omtrent liet nieuw overwogen systeem,
zodat cle Commissie voor de bevoorrading van de schippers daar-van cle draagwijdte zou kunnen onderzoeken.

Betaling van verleende dieuisteui
en
leycraiitles in Duitsland alsmede
regelIngen te
dien aanzien.

Aan liet begin van het jaar stelde cle Centrale Commissie zich
op dc hoogte van de plannen voor een cicaringsysteem, overwogen
door de autoriteiten van de Amerikaanse en Britse zônes, hetwelk
de afwikkeling der betalingen zowel voor de Duitse leveranties
als voor cle in Duitsland door cle buitenlandse scheepvaart bewezen
diensten mogelijk zou maken. Zij nam kennis vande geidsanering
van 20 Juni, die een eind aan dit plan maakte. Zij hield zich hij
voortduring bezig niet het bevorderen van de terugkeer van juiste
en gemakkelijke wegen tot uitwisseling van dienstbetoon, welke
aan cle Itijnscheepvaart als geheel, bij intensiever gebruik, betere resultaten zullen verzekeren. Zij hield deze aangelegenheid op de
agenda van haai’ eerste vergadering in 1949.

General .Report-Coal Mines Cominittee.
Third session,

Pittsburgh 1949. Uitg. International Labour Office.

Geneva 1949, 211 blz., ing. $ 1,25; 6s.3d; Swiss francs

5.—.
De Nederlandse Heidemaatschap pij
60
jaar.
Een gehun-

delde serie artikelen, in verband met het 60-jarig

bestaan der Vereniging in 1948 in het tijdschrift der
Maatschappij verschenen; 233 biz., met foto’s teke

ningen en bijlagen. Arnhem 1949. –

BROChURES.

Klassen- en standenstruct uur als sociologische begrippen
door Dr F. van Heek. Rede, uitgesproken bij de aan-

vaarding van het ambt van hoogleraar aan de Rijks-

universiteit te Leiden op 26 November 1948. H. E.
Stenfert Kroese’s Uitgevers-Mij NV., Leiden 1948,
38 blz., ingen. f1,25.

&ciale -zekerheid en financiering.
Openbare les, gehouden

bij de aanvaarding van het ambt van lectoi in de
bedrijfseconomie aan de Rijksuniversiteit te Gro-

ningen op Maandag 4 April 1949 door A. I. Diepen-
horst. J. B. Wolters Uitgevers Mij N.V., Groningen-
Batavia 1949, 24 blz., gen. f-‘0,90.
Esekele algemene aspecten van het vraagstuk van de economi-

– sche orde
door Prof. Dr J. Zijlstra. H. E. Stenfert

Kroese’s Uitg. Mij N.V., Leiden 1948,29 blz., ing.f 1,25.

Oveizicht van het betalingsverkeer in ponden sterling.
Uit-

gegeven door Incassobank NV., 8 blz., ingen.

Regionalisme
door. Dr H. J. Keuning. Rede, uitgesproken
– bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar aan
de Rijksuniversiteit te Groningen op 12 Februari 1949.

J. B. Wolters’ Uitgeersmaatschappij N.V., Gronin-gen-Batavia 1949, 25 blz., ingen. f 0,90.

GELD- EN KAPITAALMARKT.
ONTVANGEN BOEKEN EN BROCHURES.

hOEKEN.

FVcllens F,’ederik, Koning de, Nederlanden
door Mr L. J.
Plemp van Duiveland, geschreven in opdracht van
de directie der Nederlandsche Handel -Maatschappij
N.V. Uitgegeven ter gelegenheid van het 125-jarig
bestaan der Maatschappij op 29 Maart 1949. 139 blz.,
ing.

Beginselen van de belastingheffing
door Dr
W.
14. van den
Berge. Geschriften van de Vereniging voor Belasting-
• wetenschap, No. 68. N. Samsom NV., Uitgever,
.Alphen aan den Rijn 1949, 162 bi’,.., ing.
Inter Allied Reparation Agency.
Report of the Secretary
Genei’al for the year 1948. Printed and published by
the Inter Allied Reparation Agency, Brussel 1949,
98 blz., ing.
Verkeer e,e vervoer in Nederland.
Schets eener ontwikkeling
sinds 1815 dooi’ Dr II. C. Kuiler. N.V. Oosthoek’s
Uitgevers Mij, Utrecht 1949, 191 biz., geb. f 7,90.
Burgerlijk Wetboek.
Met vermelding van de helangiijkste
arresten (bijgewerkt tot 1 Juni 1948). Bewerkt door
M.W. A. M. Cremers,’tveede druk. Uitg. S. Gouda
Quint – D. Brouwer & Zoon. Arnhem 1949, 1120 blz.,
geb. f12,50.
Financiering van de onderneming
door Dr A. J. A. Prange.
Bedrijfshuishoudkunde III. Uitgeverij Wal tm an, Delft
1949, 106 blz., geb. f 4,50.
Leidraad bij de,belosfing4tudie 1 en II
door J. B. J. Peetei’s,
A. Meering en van Soest. Uitg. S. Gouda Quint-
D. Brouwer & Zoon. Arnhem 1949, 426 en 296 blz.,
beide delen in haiflinnen gebonden, ‘tezamen f 12,50.
Pocket sugar year book .1948.
Uitgegeven door liet Inter-
national Sugar Council, geb.
Als gevolg v an naderende Paasdagen bleek de chartale

geidbehoefte groter te zijn dan waarop door de’ geidmarkt- –
instellingen was gerekend, zodat een lichte’ verkrepping

optrad, welke de callgeldrente aan het einde de verslag-
periode deed stijgen tot If pCt. Blijkbaar kon aan de ver-
krapping met het opzeggen van verstrekte cailgelden gro-
tendeels *orden tegemoetgekomen, want zij gaf geen aan-
leiding tot merkbare omzetten op de discontofnarkt,. ter-wijl de noteringen voor schatkistpromessen ongewijzigd
bleven,. Op Donderdag 14 April ji. was de notering voor
Jtilipromessen pCt., Augustuspromessen waren tegen
1
3
/
pCt gevraagd, terwijl de langer lopende promessen
tegen dit disconto verkrijgbaar waren.

De staatsfondsenmarkt toonde in de afgelopen week
geen koersveranderingen van betekenis. Blijkbaar is voor
hetrenteniveau een zekere rust ingetreden, al dient men
ei wel rekening mede te houden, dat in de dagen, w’elke
aan een beursvacantie voorafgaan, vrijwel iiimmer belang-
rijke koersfluctuaties optreden, noch op de aandelen-, noch
op de obligatiemarkt. Alleen daalde de binnenlandse dol-
larlening 1 pCt in koers, hetgeen een duidelijke aanwijzing

is, dat de devaluatieverwachtingen niet sterk meer leven.
Ook op de aandelenmarkt waren de koessmutaties van
zeer weinig belang, terwijl eveneens de omzetten gering
waren. Het koersstijgingsproces van de, voorgaande twee weken kwam tot stilstand, doch de bijzondere omstandig-
heden, veroorzaakt door de beursvacarttie, kunnen hier
een zodanige invloed hebben gehad, dat het niet mogelijk
is om uit het koersverloop van deze korte verslagperiode te
concluderen,’dat aan de stijging der aandelenkoersen een

einde is gekomen.
Onderstaande tabel geeft van de geringe koersverande-
ringen op de aandelenmarkt een duidelijk beeld.

L

322

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 April 1949

8April
14April

1949
1949

A.K.0
…..

……………….
164
.

.
162f

Lever Bros. Unilever C. v. A
…..
240k
2441

Philips

G; b.
V.
A
…………….
228
227k

Kon.

Petroleum

……………
298f
298

H.A.L.

…………………….
164
,, 165

N.S.0.

…………………….

.
163k 162k

H.V.A
.

……………………
160f
158

Deli

Mij

C. v. A

.
……………
147k
143/

Amsterda

Rubber

…………
145f
144k

STATISTIEKEN.

WERKLOOShEID IN .DERLAND
1)

Maand
Werklozen ‘)

30
Juni
1945
…………….
.112.622
201.400
29
Juni
1946
…………….
45.953 7.800
31
Maart
1948
26.800
1.700
30
April
1948
……………..


28.400
1.800
31
Mei
1948
.
.
22.400
1.600
30
Juni
1948
.

21.200
1.500
31
Juli
1948

….
……

22.000
1.500
31
Aug.
1948

…………………..

24.800
1.400
30
Sept.
1948

……………….

25.900
1.400
31
Oct:
1948

……………..

………

. ……
28.800
1.300

30
Nov..
1948

………………….
………………..

32.700
1.200
31
Dec.
1948

………………….
….

.
44.800
2.600
31
Jan..
1949

……………….
………………..
… …………..
53.900
2.200
28
.Febr.
1949
……………..
..
50.100
2.100

1)
Bron:
,,Statistisch Bulletin van
het C.B.S.”.
t)
Gegevens
van de arbeicisbureaux.

ENIGE
INDEXCIMERS
VAN
DE
“INbIJST1UËLE
PRODUCTIE
IN BELGIË
‘)’

1938

100
April
1948119481
Mei
Juni
1948
Juli
1948
Aug.
1948
Sept.
1948
Oct.
1948
Nov.
4948

Algemene Index v. d.
121
107
r07
101
106
fl5
x18
rio
Steenkool

……..
94,0
84,0 93,0
80,6
88,4
94,9
98,6
94,8
Cokes

…………
108,0
111,5 96,8
‘108,1
110,6 105,8
114,5
142,7
Cement

………
116,8 120,5
1-16,3
108,4
407,4
131,4
124,4
‘101,7

md.

prod.’)
……..

165,4

158,4
113,5
160,6
171,4
175,2 182,6 177,6
.
174,3
158,7 119,0
13.8,0
182,2
182,6 493,0
182,5
Afgewerkt staal,

.
186,1
175,4 137,7
162,1
191,3
‘197,0
202,7
196,0

Ruw
ijzer

………

Afgewerkt ijzer

.
67,3
69,5
.68,1
50,3
62,7
.
85,7
66,1
72,6

Ruw staal

……..

Vlas (spinnerij)
99,7
75,4
80,4
67,3
67,7
75,5
73,4
97,3
Vlas (weverij)

….
67,5
50,3′
‘55,0
47,4
44,5
44,0
47,9
52,6
Katoen (spinnerij)
Katoen (weverij)

.
130,8
140,4
104,3 115,7
109,8
125,8 92,9
111,1
92,2
110,5
108,5
130,1
103,8 128,1
84,5
112,8
Wol
(kamwol, spin-
150,9
130,4
135,3
107,1
116,8 119,3 131,8
136,6
Wol
(weverij)
133,7
115,3 144,3
115,0
114,8 117,8
120,1
113,5
94,6
87,1
88,3
85,2
73,6 56,0
41,7
Holglas

……….
154,4 143,9
141,8
132,2
111,8
110,6
149,0
96,9

nerij)

………..

155,3 127,8 136,4
106,1
126,0 133,4 146,5
130,6

Vlakglas
.
.,.

……..93,8

Margarine

……..
109,1
81,5
71,6
98,21
91,7
141,6 130,5
144,4
Papier

………..

Geraffineerde suiker
81,8
69,3
73,2
85,8
83,0
86,3
85,1
102,3
..

41,1
43,0
34,2
34,8
36,2
38,4
66,3
Sigaren

………..42,6
Sigaretten

………
.
36,3
161,2 134,2
117,3
145,2 161,3 130,2
51,1

) Bron: ,,Statistisch Bulletin” van hetNationaal Instituut voor
de Statistiek. . betekent: de gegevens ontbreken. Gecorrigeerde
gegevens zijn cursief gedrukt.
‘) ,Indexcijfer Ministerie van Economische Zaken: 1938 = 100
‘) Voorlopige gegevens.

INLEGGINOEN EN TERUGBETA.LINGEN BIJ DE SPAARBANKEN
IN NEDERLAND
1)

(In millioenen’ guldens)

Inleggingen
Terugbetalingen
Maand
R.P.S.

Part.
ITotaa.l

R.P.S.

Part. Totaal
Saldo

Totaal ’46
246,4
295,1
541,5
1544,5
377,1
921,6

380,1.
Totaal’47
253,7 307,5
561,2 316,2
285,7
601,9

40,7
Totaal ’48
252,7 345,8 598,5 351,3
361,1
712,4

113,9

Jan. 1949
24,4
38,7
63,1
24,0 29,6 53,6
+

9,5
Febr. 1949
24,3
33,8
‘58,1
23,1 26,1
49,2′
+

8,9

1)
Bron: ,,Statistisch Bulletin van het C.B.S.”.

IN. EN UITVOER VAN
INDONESIË
1).

Invo&r
Uitvoer
,Saldo

Tidvak
Gewicht
Waarde
Gewicht
Vairde
Waarde
in in in in in
duizenden
millioenen
duizenden
millioenen millioenen
tonnen.
guldens
tonnen
guldens guldens

1948

Jan.
310
‘111
336
45
2
)

66
Febr.
102
64
289
62

2
Mrt
164
123
333
66

57
Apr.
107 /
65
386
72
+

7
Mei
166 78
473
87
+

9
Juni
116
,
82 416
95
+ 13
Juli
156
88
559 110
+ 22
Aug.
154
.

62
483
97
+ 35
Sept.
188 103
568
120
+ 17
Oct.
.160
90
438
95
+

5
Nov.
243
123
498
106

17
Dec.
1

268
1

172
440
89

83
Totaal 1948
2.134
1.161
5.219
‘1.044
-117
Totaal 1947
909
754
1.112
332
-422
Totaal 1938
2.002
478


10.944
658

.
+180

1949

Jan.
141 56
492
107
+ 51
Febr.
204
118
474 104

14
1) Bron: Centraal Kantoor van de Statistiek.
‘) Gecorrigeerd gegeven.

ZWEEDSE ‘RIJKSBANK.

(Voornaamste posten in inillioenen kronen).

Metaal
Staatsfondsen
ss,

‘n
C
10
._,

Data
50
U
o,5
b
Obe
s’

81 Dec.

1946
839
532
1.544
504
284
1

94
182
23 Mrt

1949
176
142
2.954
293
231
1


182
31 Mrt

1949
176
112
2.973
283
229
1


182
7 April

4949
176
111
3.063
267
244

182

Deosito’s

Direct opvraagbaar,,


s
Data
so
ws’
.,0
2
4
1
1

‘t

.Ld

‘t)”

1


«’t
-.n

31 Dec.

1946
2.8771

875
706
94
280 474
7
23 Mrt

1949
2.789i
950
682
196
200 460
8
31 Mrt

1949
2.9531 801 641 93 201
160
8
7 April 1949
2.837J
962
685
205 203 184
8

HAVENISEWEGING.
Te
Rotterdam, Amsterdam
en Antwerpen
aangekomen zeeschepen
‘).

Rotterdam
Amsterdam
Antwerpen

Tijdvak
Aantal’ Netto register
Aantal
.
Netto register
Aantal Netto register.

1938
15.366
24.744.472
3.464
4.664.049 11.762
19.979.744
4939


12.026
19.392.128
3.110
4.024.738
9.524
15.888.710
1945
.

1.344
2.063.632
470
458.800
3.585
11:129.932
1946 4.464
5.911.539
1.706
4.817.922
5.284
9.312.726
1947 5.974
9883.446
2.443
2.769.462
8.013
16.762.592
1948
8.502


12.670.901
3.305
3.348.504
8.472
16.918.365 1949

739

1.158.365
251
,280.367
757
1.364.159
802
1.065.261
.
194
,
236.060
706
1.296.718
Jânuari

…… ……..

27 Febr. t/rn 5 Mrt. .
184
255.367
52
53.281

Februari ………….

6 t/ns 12 Mrt
213
260.895′
61
70.676
13 t/ns

19 ISIrt
219
319.052

.
73
92.426

‘)
Bronnen: ,,Mededelingen
Kamer
van
Koophandel en Fabrieken voor Zuid-Holland”;
Dienst Gemeente
Handelsinrichtingen,
Amster-
dam; Bureau van Statistiek
der Gemeente
Amsterdam; Economische
dienst van
de
haven, Antwerpen.

20 April 194Ô

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

323

1,

II’

BANK VAN
FRANKRIJK.
fl7..,…,,-.,.*. ,’,natan
Ir, rnlllinnnnn Çrnnrc

c
Voorschc,tlen
ran
de Staat


Is
•’
0

Data
0
,3

H

26 Dec. 1946
94.817
118.302
59.449
61900
426.000
24 Mrt

1949
52.817
385.275
125.042
136.400
426.000
31 Mrt

1949
52.817
374.391
125.042
157.500
426.000
7 Apr. 1949
52.817
401.678 125.042 153.400
426.000

Banklfl-
DepoSitO’s
Data
jetten in
circulatie
Totaal
staat’
Diversen

26 Dec. 1946

721865
63.455
765
62.693
24 Mrt

1949
1.002.344
178.898
874
176.466
31
Mrt

1949
1.045.053 180.853
750
178.695-
7 Apr. 1949
1.055.459
168.107
735
166.044

NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
çv6ornaamste oosten In millioenen francs).

2
.

Data
.
1
.
.
8
r

31

Dec. 1946
23 Mrt

1949
31 Mrt

1949
7 Apr.

1949

4.949,9
5.853,3 5.885,3
5.911,7

158,0
318,1.’
316,4′
322,1

238,7
155,5
156,1
156,5

52,7
47,0 46,3
46,3

4.090,7
4.182,0
4.325,7
4257,2

1.113,7
1.780,0
1.665,6
1.689,0

OFFICiËLE WISSELKOERSEN
VAN
DE NEDERLANDSCHE BANK

Land
Guldens per Datum
Aankoop
Verkoop

Telegrafische en schriftelijke
overniaking

België/Luxemb. 100 francs
31 Dec. ’48
f

6,045
f

6,06
Brazilië 100 cruzeiros
7 Mrt

’49.
114,34
114,43
Canada TT
dollar
31 Dec. ’48
T

2,64
6
1,
1

2,66
zicht dollar
31 Dec. ’48
f

2,64
t

2,66
Denemarken
100 kronen.
31

Dec. ’48
f55,13
155,43
Frankrijk
100 francs
31

Dec. ’48
f

1,004
.
f

1,008
Gr.-Brittannië
,


en N.-Ierland
pond sterling
31 Dec. ’48
110,68
110,70
Noorwegen
100 kronen
31 Dec. ’48
1 53,30
t 53,60
Portugal
100 escudos
31

Dec. ’48
110,64 110,74
Tsj.slowakije
100 kronen
31

Dec. ’48
t

5,29
t

.5,32
Ver.Staten TT
dollar
10 Febr.’49
T

2,64
7
1
t

2,65
zicht
dollar
10 Febr’49
T

2,64
t’

2,651
Zweden
100 kronen
31 Dec. ’48
173,58
173,99
Zwitserland
100 francs
31

Dec. ’48
.

161,50


161,75

Bankpa.pler

Valuta ‘)

Amer. dollars

dollar
1100
31 Dec. ’48
t

2,62k
f

2,671
Zwitserse Ir.

,
francs
31

Dec. ’48
t
61,-
662,25

3)
Overige officiële
noteringen zijn met ingang van 1
Jan. 1949
vervallen.

NIET-OFFICIËLE
WISSELKOERSEN
TE AMSTERDAM

Land
Guldens per
Datum
Aankoop
Verkoop

India
100 rupees
31

Dec. ’48 179,78
180,58 Curaçao
gulden
31

Dec. ’48
f

1,60
T

1,41+
Indonesië
.
gulden
31

Dec. ’48
T

0,991
f

1,00+
Suriname
gulden
31 Dec. ’48
t

1,40
1

1,41
+
Unie van Zuid-
Afrika
pond
31

Dec. ’48
110,66
110,70

WISSELKOERSEN VOOR BETALINGEN NAAR LANDEN, WAAR.
MEDE EEN EENZIJDIG BETALINGSACCOORD IS AFGESLOTEN

Land

1 Buitenlandse

Datum

.

Koers

valuta per

1

Oostenrijk
100 gulden
31

Dec. ’48
scliillingen 371,65
Finland
gulden
31

Dec. ’48
mark
50,95
Hongarije
100 gulden
31

Dec. ’48
forint
439,15
Polen
gulden ‘)
31

Dec. ’48 zloty
1 50,78
Spanje
100 gulden
31

Dec. ’48
pesetas
412,75
100 gulden ‘)
31 Dec. ’48
pesetas
619,12
Zuid-Slavië
100 gulden
31

Dec. ’48
dinara
1.884,658

3)
Met een marge van 11 pro
mille.
3)
Voor reisdoeleinden en voor
overmakinge.n
wegens ondersteu-
ning van familieleden in Spanje.

WISSELKOERSEN DOOR 13E NEDERLANDSCIIE BANK VAST-
0I5’T’fT VAR uJNva’vr,A NflCJS

Land
F-Idems pér
Datum
Koers

Indonesië
100 gulden
100 gulden.
31

Dec. ’68
f100,-
Suriname
100 gulden

.
31 Dec. ’48
1140,67
Curaçao
31 Dec. ’48
f140,67 Australië
pond
31

Dec. ’48
t’

8,55
België
100 francs
31 Dec. ’48
1

6,05327
Bolivia
100 bolivianos
31 Dec. ’48
t

6,32
Brazilië
100 cruzeiros
31

Dec. ’48
T

14,34
Canada’
.

dollar
31 Dec. ’48
f

2,653
Chili


Columbia


100 pesos
.
100 pesos ‘)’
31. Dec. ’48
f

8551


31

Dec.

’48
.

.
31

Dec.

’48

.

f136,04
Cuba

.

peso
1

2,653
Dedemarken
100kronën
31

Dec. ’48
Î

55,
1
28
Dominicaanse

Republiek
peso
31

Dec. ’48
f

2,653
Egypte
.
pond

31

Dec. ’48
f

10,964
Ethiopië
dollar
31 Dec. ’48
f

1,07
Engeland
pond sterling
31 Dec. ’48
.
31

Dec. ’48
f

10,691
Finland
.100 niark

;
f

1,96
Frankrijk
.100 francs
31 Dec. ’48
f_

1,0064
Hongarije
100 torinten


31 Dec. ’48
f. 22,60
IJsland
100 kronen
,
31

Dec. ’48
f

40,88
India
100 rupees
31

Dec. ’48
f

80,1825
Iran Irak

.
100 rials
31 Dec. ’48
1

8,22+
dinar
31 Dec. ’48
1

10,691
Libanon

.
pond
31 Dec. ’48
t’

1,21
Luxemburg 100 francs
31

Dec. ’48
‘t

6,05327 Mexico
100 pesos
31 Dec

’48
f

54,64
Nw-Zeeland
Noorwegen


pond
31

Dec. ’48.
f

10,63+
100 kronen
31 Dec.”48
T

53,451
Oostenrijk
,
100 schillingen
31

Dec. ’48.,
T

26.53
Panama
balboa
31 Dec; ’68
f

2,653′
Paraguay
100 guaranis
31 Dec. ’48
1
.85,85
Peru
100 sols
31

Dec. ’48 t

40,81
Philippijnen

.-
.

peso

.


31

Dec. ’48.
t

1,326
Polen
100 zlotys
31 Dec. ’48
t’

0,66
Portugal
100 esc.udos
31

Dec. ’48
t

10,691
Spanje
100 pesetas
.

pond
31 Dec. ’48
1

24,221
Syrië
31 Dec. ’48
f

1,21
Tsjechoslow.
.
100 kronen
,

lira

.
31 Dec. ’48
t

5,306
Turkije
31

Dec. ’48
j

0,947


Venezuela
100 holivars
31 Dec. ’48
1,

79,19
Ver. Staten
dollar
31 Dec. ’48
‘t
.

2,653
Unie van

Z.-Afrika
pond
31

Dec. ’48 t

10,691
Zuid-Slavië
100 dinars
31

Dec., ’48
t

5,30+
Zweilen
100 kronen
31

Dec. ’48
1

73,81
Zwitserland
100 francs
31 Dec. ’48
t

61,62+

Belg. ‘Congo
100 francs
31 Dec. ’48
t’

6,05327
-Algiers, Marok-
ko en TuniS
100 francs

,
100 piasters

.,
31

Dec. ’48

.
t

1,0064
Fr. indo-China
31 Dec. ’48
1

17,1088

Nd- en Zd-
Rhodesia en

Nyasaland
pond pond


31

Dec. ’48
1′

10,601
Gibraltar
31 Dec. ’48
t

10,691
Malta
pond
.31

Dec. ’48 t

10,691
Erits-Guyana
dollar
31

Dec. ’48
t

2,227
Hongkong
dollar
31

Dec. ’48
f

0,668
Singapore en
Malaya Unie
dollar
31

Dec. ’48
T

1,247
Serawak
dollar
31

Dec. ’48
1

1,247
l Op 22 December 1948 ingegaan.

UIT BUITENLANDSE NOTERINGEN AFGELEIDE
WISSELKOERSEN.

Land
Guldens per

Datum
Koers

Europa:
Bulgarije
100 levas
.

mark


.

31

Dec. ’48
t

0,93
Duitsland
31 Dec. ’48
S

0,30
Eire
pond
31 Dec. ’48
f

10,69
Griekenland
10.000
draclimen
100

lei

,.
.
31

Dec. ’48
t

5,34+
Roemenië
31

Dec. ’48
1′

1,77
Rusland
roebel
31 Dec. ’48
f

0,50

Amerika:
Argentinië.
peso
31 Dec. ’68
f

0,55
Fr-Guyana en
Guadeloupe
100 trancs
31 Dec. ’48
f

1,006
Haïti
gourde
31 Dec. ’48
T

0,53
Newfoundland
dollar
31

Dec. ’48

T

2,601
Uruguay
peso
31 Dec. ’48
1

1,40
Azië:
Birma
rupee
31

Dec. ’48 t

0,80+
Ceylon
rupee
31 Dec. ’48
t

0,801
China
– –
31

Dec.

’48

Japan
31

Dec. ’48

Palestina
pond
31 Dec. ’48
1

10,69
f

0,26


Siam
tical
31

Dec. ’48

Afrika:
Brits ZuidweSt
Afrika
pond
31

Dec. ’48
f

10,71+
Egyptische
Soedah
pond
31

Dec. ’48
t

10,97

Atistrallë: Nieuw-Guinea
pond,
31

Dec. ’48
1

8,55+

El’

¼.

„HOLLANPIA”

HOLLANDSCHE TABRIEK VAN MELK-

PRODUCTEN EJ VOEDINGSMIDDELEN N.V

HOOFDKANTOOR TE

VLAARDINGEN

Het Alg. Prov. Stads en Acad. Ziekenhuis te
Groningen vraagt een zeer helvaam

Administrateur

in bezit diploma’s M.O. Boekh. en moderne Bedr.
Acim. Salaris
f
6000—f 7440. Soli, met uitv.
mi.
en recente foto te richten aan de Geneesheer-
Directeur v65r 16 Juni .a.s.

,

S(et pøfiteem uan cle

apad6chaa’cô2e

Zie hiervoor het Maart-numnier van het

‘Economisch-

Statistisch
Kwartaalbericht

Research uitgave van

het Nederiandsch Economisch Instituut

Jaarabonnementen f6,50

voor abonné’s E.S.B. f5,

Telefoon
38040,
Rotterdam
Giro ‘no.
8408

Ir

Econornsch Doctorandus

26 jaar, 2 jaar praktijk op commrcieel, organisatorisch
en administratief gebied, gespecialiseerd, in
kostprijs-
berekening en accountancy, biedt zich aan als secré-
tans ener bedrjfsorganisatie, medewerker administra-
tie-kantoor of iets dorg., liefst Utrecht of omgeving.
Br. onder no. ESB 1400, bur. v. d. blad, Postbus 42,
Schiedam.

(bq
Irv
t

EBLAD’VOOR IMPORT,

EXPORT, TRANSITO,

RECIPROCITEIT EN

BINNENL. HANDEL

*

itiv
k€ari/k
vcr&eerd

eft uitp&ceid
nt

NETHERLANIJS TRADE BULLETIN

0

VRAAGT PROEFNUMMER

UITGAVE VAN DE
KONINKL. NEDERL. BOEKDRUKKERIJ

H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM

Abonneert U op

DE ECONOXIST

Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-

‘nipman, Prof. P. B. Kreukniet, Prof. H. ‘W.

Lambers, Th. Ligthart, Prof. J. Tinbergen,

Prof. G. .M’.’VerrjnlStuart, Prof.’
F.”
de Vries,

• Prof. J. Zijlstra.

:

Abonnementsprijs
f
22.50; .fr..p. pot f’23.60; –

voor, studenten
f
19.—; franco per post
f
20.10.

Abonnementen worden aangenomen door
I
de

boékhandei en door d,e uitgever

DE E:RENF..BO:HN TE ÉAARLEM,

Economisch – Statistischè

Berichtén’

Adres voor’ Nederland:’ Pieter’ de’ Hoochstraat , R’otterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
ankjers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor Be,gië: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie.
14,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de t! oochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland
/
26
1
‘jpr jaar,
voor België/Luxemburg f
28
per jaar, le voldoen door storting van de
tegenwnarde in franco bij de IJanque de Commerce te Brussel. Overzeese
gebiedsdelen (per zeepost) f
26,
overige landen
fs8
per jaar. Abonne-
menten hunnen ingaan -,net elk nummer en slechts worden beëindigd
per ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende otukken in Nederland aan het Bijkantoor Weetzee-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.

Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
r4r,
Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
.4dvertentie-to.rie/
/
0.40
per mm. Contract-tarieven
op
aanvroag Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare Krachten”
f
0.60
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers
75
cents, resp.
12 B. francs

Auteur