Ga direct naar de content

Jrg. 31, editie 1499

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 30 1946

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

E

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

31E
JAARGANG

WOENSDAG 30 JANUARI 1946

No, 1499

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J. F. ten Doesschate;

N. J. Polak;

J. Tinbergen; H. M. H. A. can der Valk; F. de Vries;

H. W. Lambers (Redacteur-Secretaris).

Assistent-Redacteur: A. de JVit.

Abonnernents prijs oan het blad, waarin tijdelijk is op ge-

nomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franc
p.p. in Nederland f 26 * per jaar. Buitenland en koloniën

f 28 per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk

nuhuner en slechts worden beëindigd per ultimo ean het

kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.

Donateurs en leden can het Nederlandsch Economisch

Instituut onteangen het blad gratis en genieten een reductie

op de eerdere publicaties.

Adresceijzigingen op te gecen aan de administratie.

Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (1V.).

Telefoon: Redactie 58040, Administratie 38340. Giro 8408.
Aan geteekende stukken aan het Bijkantoor J4’estzeedijk,

Rotterdam (TV.).

Alle correspondentie betreffende adee,’tenties te richten
aan de Firma H. A. M. Roelants, Lange Hacen 141, Schie-

dam (Tel. 69300, toestel 6).

INHOUD:

Blz.

er
hoo
g
i
ng
van de omzetbelasting dooi’
Prof.

Dr. N.

J.

Polak

…………………………..
67

Oorlogsbuit; door
Mr. J. A. Freseman Grataina ….
67

Middenstand en bedri,jfsoiganisatie Ii door
i)r. -E. J.
Tobi………………………………..
71

Meer consumeeren of meer sparen? dodr
Dr. J. H.
Spiegelenberg

…………………………..
73

De Zuiderzeewerken en onze nationale welvaart II
door.
Dr.,

1′.

Lulofs

………………………
75

Aanteekeningen:

internationale

Kamer van

Koophandel

……..
77

Mededeélingen van de

Kamer van Koophandel en
Fabrieken voor Zi.iid-IloTland te Rotterdam

….
78

Geld-

en

kapitaalmarkt

……………………
78

Statistieken:

Verkeer

en

vervoër

…………………….
78

DEZER DAGEN

rijzen vele vragen, en niet alleen bij Kamerleden. ,,Va.n
eicke zake wordt in den mensche zodanighe wille als daer
af is des menschen kennisse”, heeft, met Coornhert,
de minister van Financiën waarschijnlijk gedacht. T-Jij
heeft voornemens over belastingheiziening bekend ge-
maakt, een verklaring over de mogelijke overwaardeering
van den gulden in het licht gegeven, een persconferentie
gehouden over de hervatting van het kapitaalverkeer
en de Kamerleden met groote getallen vermaand. Zoo
wordt de wil gevormd voor de bekendwording van de ver-
mogensaanwasbelasting. 1 ntusschen gaat de wilsvorming
door kennis, op ministerieel verzoek, over de organisatie
van het bedrijfsleven voort. Ei’ is nog een maand bij-
gegeven om oude argumenten in nieuw woordgebruik
te zetten op veel schaisch papier. Oud-nieuw lijkt, op
het eerste gezicht, het hervormde Fransche kabinet.
De di’ie kleine kleutertjes zitten weer samen op het hek,
doch hun lied is thans sober van klank en hun stemmen
reiken nog niet ver, want de versterkei’, de Fransche
dagbladpers, staakt:
Wat staken betreft, kan Frankrijk zich de gelijke
achten van twee der ,,big three”. De stakingen in de Ver.
Staten benaderen een getal, dat men met een werk-
gelegenheidscijfer zou gaan verwarren. En in het Britsche
Rijk zijn mannen van de Royal Air Force ,,on strike”.
Oude woordenboeken vertalen dit met muiten.
Van
het drama Indonesië wordt in Londen momenteel
een tusschenacte gespeeld. Intusschen komt alles in ge-
reedheid voor het groote bedrijf, waar in het geheel geen
spel bij is. De hoofdfiguren, oude beproefde, zijn ter
plaatse, en nieuwe zijn onderweg naar Batavia.
Voorloopig overheerscht liamlet This time is out
of joint”. Zelfs zij die buiten den oorlog bleven, staan
voor vele moeilijkheden. Het kw’artaalbericht van
,,Svenska Handelsbanken” over de laatste maanden, van
1945
geeft als grootste moeilijkheid voor Zweden het
steenkoolprobleem. 1)e invoer uit Polen is ver bij de
verwachtingen ten achter gebleven, de invoer uit de
Ver. Staten gaat over zulke geringe hoeveelheden, dat
ze niet een oplossing kan brengen. Zweden heeft echter
ook gunstige punten. De verkgeiegenheidssituatie vervult het ideaal van Sir William Beveridge :,, more vacant jobs
than vacant men”. Over de maanden Juli-Octobei’
1945
‘aren er per 100 vacatures 92 aanmeldingen. liet w’erk-
loosheidscijfer was
2,55
pCt
;
men spreekt van een acuut
tekort aan arbeidskrachten.
Nedei’land is zoover nog niet, althans niet, doordat
iedereen die kan aan het werk is. Aan één van de voor-
naamste aanwijzingen van beweging in die richting,
de cijfers van het hinnenlandsch en internationale verkeer
en vervoer zullen de ,,E.-S.B.” in het vervolg een maan-
delijksche rubriek wijden. lIet karakter van het blad
getrouw, wordt zij deze maand geopend met een, nog
bescheiden, statistiek. Naaj’ de tijd vordert, zullen, naar
wij hopen, de omvang èn de cijfers uitdijen.

Naami. Vean.

Hoilandsche

Belegging- en

Beheer-Mij. –

Anno 1930
Heerengracht 320 – A’dam

Beoordeeling
cii
Beheer
van vermogens, pensioen-
en spaarfondsen, belegde
reserves,effectenportefeuil-
les ten behoeve van onder-
nemingen, stichtingen, ver-
eenigingen, particulieren.
Conimissarisseii:
Prof. Ir. 1. P. de. Vooys;
Drs. J. H. Gispen;
Mr. J. E. Scholtens.

Directie:
Gerlof Verwey;
Dr. F. Ph. Groeneveld;
A. C.
Leeuwenburgh.

DE BANK

BEHANDELT DE

VERDEELING VAN

NALATENSCHAP-

PEN EN ALLE

DAARMEDE SA-

MENHANGENDE

BELASTINGZAKEN

ROTTERDAMSCHE

BANKVEPEENIGING

‘DO KANTOREN IN NEDERLAND

R. MEES & ZOON EN

A01720

Rotterdam, ‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam

Vlaardingen, Amsterdam (a’leen assurantiën)

BEHANDÈLING VAN ALLE BANKZAKEN

BEZORGING VAN ALLE ASSURANTIËN

-.

VAA
[ÊTIE

Bed rijtsorga n isa tie te ‘s- (; ra ven t age vr t agt

econ. doct.s of jurist

met practijkervaring. in staat leiding te geven, repre-
sentatieve figuur: ter opleiding tot adj.-seer., ca.
30-35 jaar;

administratieve kracht

in staat zelfstandig te werken en een aldeeling te
leiden, leeftijd 25-30 jaar.
Sollicitaties met opgave loopbaan en verlangd salaris
onder no. 362 F3ur. van dit blad, postbus 42, Schiedam.

SEMI-OFFICIEELE INSTELLING te ‘s GRA’EN-
t-lAGE, zoekt voor haar AFDI-ELINC CENTRALI:
ADMINISTRATIE

assistent ‘cifdeeling-chef

Zij, die voor deze functie in ,Lanmcrking wenschen
te komen, moeten beschikken over een ruime admini-
stratieve en statistische ervaring; voorkeur wordt ge.
geven aan den sollicitant. die tevens in het bezit is
van het diploma MO. Boekhouden of doctoraal examen
economie. Sollieitatiebrieven te richten onder no. 436
aan Advert. Bur,,. Major”. Laan van Meerdervoort
189 F. Den Haag.

DE GELDERSCI

I-OVERIJSELSCI

IE BONI) VAN
COÖPERATIEVE ZUIVELFAIIRIEKEN, Nieuwstd
Ii’).
te Zutphen, vraagt:

een ambtenaar

voor de contrôle van – de ad in in i stratie der a a nges loten
Coöp. Zuivelfabrieken.
Diploma R.Z.S. of M.O..Boekhouden ot hiermede
vergelijkbare opleiding. Salarisgrenzen
f
3.000—f 4.9011
tIO éOnjttrige vcthoogingcn van
f
190.—).

een ambtenaar

voor behandeling van de belastingzaken il er

a nge-
sloten fabrieken. In sollicitatie te vermelden o.a. op-
leiding en verlangd salaris.
S’ollicitaties voor beide tuncties zoo spoedig mogelijk.

N etterlandselie Spoorwegen

Voor den Dienst van Econômische
Zaken en het Secretariaat te (,Jtrecht
‘wordt gevraagd
Econ. I)rs.
of

Economisch onderlegd .Jurist

Geschreven brieven met uitvoerige
inlichtingen onder bijvoeging van foto
v66r 20 Febr. a.s. te zenden aan den
Jgemeenen Dienst, 2e Afdeeling
te Utrecht.

I?i11n
t
krachtese

Economisch candidciat

(Univer, v. A’dam) ruim 23 jaar, studerend voor Doctoraal Ex.
Economie, zoekt intcressa’nten en verantwoordelijken werkkring.
Biedt zich aan als assistent of (adj), secretaris san bedrijfsleiding
ofanderszins. HBS-A opleiding, ruime algemene ontwikkeling, be-
heerst Enrielse en Duitse taal volkomen. Frans behoorlijk, kun-
nende typen. Universele belangstelling, in het bijzonder voor in-ternationale en organisatorische vraagstukken. Uitstekende refe-
renties. lIr. onder no. 358 bureau van dit blad, postbus 42,
Schiedam.

Voor het vervolg van de rubriek ,, Vacatures” 7ie pag. 79.

30 Januari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

67

VERHOGING VAN DE OMZETBELASTING.

In een nota aan de Tweede Kamer heeft de minister
van Financiën zijn voornemens ten aanzien van de in- de
naaste toekomst
01)
het gebied der rijksbelastingen te
treffen maatregelen ontvouwd. Tot die voornemens be-
hoort ook een verhoging van de Omzetbe1asting met de
helft van het tegenwoordige tarief. De Minister onder-
schat niet cle bezwaren, aan deze verhoging verbonden,
maar van vele kwaden heeft hij deze maatregel gekozen,
die over een groot vlak wordt gedragen en een belangrijke
bate zal kunnen opbrengen. De bezwaren zullen ten dele
worden ondervangen door enige ingrijpende wijzigingen in
de regeling van deze belasting. Enerzijds is de Minister
namelijk voornemens, sommige vôôr de oorlog bestaande,
doch door den bezetter ingetrokken vrijstellingen van
bepaalde artikelen van noodzakelijk levensonderhoud te
herstellen, anderzijds stelt hij zich voor, weelde-artikelen
met een hoog tarief te belasten.

Deze heide voornemens tonen duidelijk het karakter van deze belasting, zoals de Minister dit blijkbaar ziet:
een algemene verbruiksbelasting gedifferentieerd naar cle
dringendheid van het verbruik. Peze in de aangekondigde
wijzigingen opgelotcn motivering heeft onze volledige
instemming. Verbruik van voor het levensonderhoud niet
noodzakelijke artikelen geeft blijk van draagkracht,
te meer naarmate die artikelen minder het karakter dragen
van levensbehoeften.

1-let is een
eelverbreide misvatting, dat alleen geld-
inkomen en in een geldsom uitgedrukt vermogen de draag-
kracht zouden meten. Zelfs met nôg zo verfijnde bereke-
ningsvoorschriften, die echter het bezwaar hebben, de
aanslagregeling, zowel voor den ambtenaar, als voor de

contribuabelen en hun adviseurs, steeds ingewikkelder
en tijdrovender te maken, slaagt mn er nieb in, tot een
zuivere, rechtvaardige meting van de draagkracht te
komen. Vooral als men bedenkt, dat de draagkracht
als maatstaf van lastenverdeling in hoge mate relatief
en vergelijkend van aard is, springt de gebrekkigheid van
de meting der draagkracht naar één of twee kenmerken
in het oog.

Daarom is het gewenst, ook andere kenmerken van
draagkracht als bases -van lastenvedeling

te hezigen,
al ware het alleen maar om oneffenheden en fouten te
compenseren. Zulk een kenmerk is het verbruik. Een
belasting op het vrhruik, met rrijstelling van die_goedé-
en, waarvan men hij verminderde welvaart weinig of
niets méér consumeert – brood, zout, aardappelen,
vet, e.d. – en met verhoogd tarief voor artikelen van
kennelijk weeldekarakter – juwelen, bont, foto- en film-
apparaten, mechanische muziekinstrumenten, e.d. -,
werkt dus geheel als een belasting naar draagkracht.
Zeer zeker rijzen er dubia term aanzien van deze simpele
formulering. Kleren, sëhoenen, huisraad behoren tot de
artikelen van noodzakelijk levensonderhoud, maar niet
tot die goederen, waarvan men bij meerdere welvaart
weinig of niets méér consumeert. Oni de draagkracht te
meten dienen de aankopen van die goederen mede in

aanmerking te worden genomen, maar dan belast men
66k de aankopen van de initiale hoeveelheden, welke de

minst draagkrachtigen kopen. Discriminatie naar prijs-
klasse geeft geen oplossing: het kopen van een grote hoe-
veelheid goed kope kleren of schoenen toont evenzeer
draagkracht als het aanschaffen van enkele selecte en
dus dure exemplaren. Men zal dus een luttele heffing van de
minst koopkrachtigen op cle koop toe moeten nemen.
Vergeleken hij de werking van de omzetbelasting tij-
dens de oorlogsjaren zal deze heffing in ieder geval gering
zijn, gezien cle voorgenomen vrijstelling van de artikelen,
die, blij kens hun weinig vermeerderend verbruik bij stij-
gende welvaart, in absolute zin noodzakelijke levens-
behoeften zijn.

Merkwaardig is alleen, dat een algemene’ verbruiksbe-
lasting, als hier geschetst, in ons belastingstelsel de naam
van Omzetbelasting draagt. Zij heeft die naam in 1933

verkregen, hoewel zij als verbruiksbelasting werd inge-
voerd. Toentertijd toch werd van een artikel, dat den
consument ten verbruik w’erd geleverd, slechts éénmaal

belasting geheven. Tussen de opvolgende schakels in het
productie- en distributieproces werd de geheven belasting
verrekend, dubbele heffing werd zoveel mogelijk vermeden.
De verbruiker werd slechts met enlcelvoudige heffing belast.
De Duitsers voerden in 1.941 echter een werkelijke
omzetbelasting in: op iedere omzet, op iedere koop en
verkoop en iedere dienstverlening moest belasting worden
geheven. Naar een rechtsgrond of een economische of
sociale motivering van zulk een heffing op handelstrans-
acties, die aan de beruchte tiende en twintigste penning
van Alva doet denken, zoekt men vergeefs. Het is een
gemakkelijke heffing, in technisch opzicht, ziedaar het
enige argument, hetwelk volkomen past in een regiem

van overheersing, maar ons thans weinig kan bevredigen. Zelfs heéf t die herhaalde heffing vreemde, onbedoelde
gevolgen. Kleren, artikelen van noodzakelijk levensonder-houd, zoals w’ij hierboven zagen, maar
I
wegens de vermeer-
derde aankopen hij vermeerderde welvaart belast, bereiken

den consument veelal na herhaalde omzetten – van im-
porteur aan spinner, van spinner aan wever, van vever
aan confectiefabrikant, van confectie.fabrikant, somtijds
nog via grossier, aan winkelier – en worden dus zwaar

belast. Radioapparaten en filmtoestellen komen van den
fabrikant, die deze goederen van A tot Z vervaardigt,
veelal over één enkele handelsschakel tot den consument
en dragen derhalve weinig belasting. De herhaalde heffing
doôrkruist de bedoeling van de algemene verbruiksbe-
lasting.

Daar komt nog bij, dat de herhaalde heffing ongemoti-
veerd ingrijpt in de organisatie van het economisch leven,
daar zij integratie van de productie, uitschakeling van de
tussenhandel en versterking van het dii’ect van fabrikanten

kopend of zelf fabricerend grootwinkelbedrijf bevordert,
onverschillig of zulks in de onderhavige bedrijfstalc al dan
niet redelijk, of. gewenst is. En voorts, dat in afgeweikt
stadium ingevoerde producten in mindere mate aan de

‘I)elasting zijn onderworpen dan artikelen,, welke hier te
lande, door opvolgende producenten zijn bewerkt.
Moge de Omzetbelasting na de wijzigingen, die thans
worden ter hand genomen, weer worden de éénmalige
verbruiksbelasting, die zij vôôr de bezetting was! Hetzij
door heffing bij den fabrikant met verrekening bij den
verderen verwerker, hetzij door heffing bij levering aami

den detaillist of, in uitzonderingsgevallen, bij levering
aan den verbruiker door hem, die geen detaillist is.Voorde
techniek van heffing bij de voorlaatste schakel vragen wij
in het bijzonder de aandacht. Maar als men aan heffing
hij de fabricage de voorkeur geeft, soit, als men maar tot
de eenmalige heffing op het verbruik teru
g
keert.

OORLOGSBUIT.

‘Volgens hel oorlogsrecht zijn alle goederen, welke ten
behoeve van de vijandelijke oorlogsvoering dienden,
buit” van het overwinnende leger. In ons geval zijn dus
alle door de Duitsche militaire instanties gebruikte goede-

ren, bij hun vlucht of capitulatie in het bezit van het
geallieemde o perhevel overgegaan. De door de geallieerde
strijdkrachten buit gemaakte wapenen werden in hel,
algemeen vernietigd, terwijl de voor civiele doeleinden
bruikbare goederen daarentegen in den regel ter hesehik-
Icing van de Ned erlandsche volkshuishouding werden
gesteld. Daar het hier, voor onzen wederopbouw, vaak

zeer waardevolle goederen- betrof, hebben de buit-
goederen juist in den beginne een belangrijke bijdrage
tot het herstel van ons economisch leven kunnen leveren.

68

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Januari 1946

Begripsomschrjaing.

Bovenbedoelde ,,buit” wordt meestal gesplitst in
,,00rlogsbuit” in de erge beteekenis van wapentuig en
militaire uitrustingsstukken en in ,,warmaterial”, dat
zijn alle goederen, die door eenigerlei vijandelijke militaire

of paramilitaire organisatie werden aangewend of daartoe
waren bestemd. Dit laatste begrip nu is zeer ruim. De
Duitschers gebruikten en reserveerden in het kader van
hun totale oorlogvoering immers groote hoeveelheden
grondstoffen, haiffabrikaten en eindproducten, waaronder
vooral genoemd kunnen worden: bouwmaterialen, hout en
houtwaren, chemische producten, metaalproducten ‘(waar-
onder machines en ipparaten, auto’s en onderdeelen),
landbouwvoer- en werktuigen, voedings- en genotmidde-
len enz.
Waar in het achterstaande de woorden krijgsbuit of
oorlogsbuit worden gebruik, zal daarmede, indien niet
uitdrukkelijk liet tegendeel blijkt, het geheel der door de
Duitschers achtergelaten goederen worden bedoeld dus
oorlogsbuit en , ,warma,terial” tezamen.
Voor een klein deel waren de desbetreffende goederen
medegebracht uit Duitschland; verreweg het grootste
contingent was echter in bezit genomen, gevorderd, zonder
vorm van proces toegeëigend of gedwongen geproduceerd
uit de in Nederland zelf aangetroffen voorraden.
Waar de uit Nederland afkomstige goederen in dit kader
derhalve zoo’n groote rol spelen, is het gewenscht hierop
eenigszins dieper in te gaan. Artikel 53 van het Land-
oorlogreglement nu geeft aan, welke goederen door het
hezettende leger ,,in bezit” genomen kunnen worden. Dat zijn in het algemeen alle roerende eigendommen
van den Staat, die van zoodanigen aard zijn, dat zij voor de
krijgsverrichtingen kunnen dienen. Voorts alle middelen
te land, ter zee en in de lucht tot overbrenging van be-
richten en tot het vervoer van personen of zaken dienende,
zelfs indien zij aan bijzondere pérsonen zouden toebehooren.
Maar – zegt art.
53
aan het slot uitdrukkelijk – ze moeten worden ,,teruggegeven” hij den vrede, terwijl dan ook de
schadeloosstelling (voor het gebruik) moet worden geregeld.
lIet Landoorlogreglement regelt eveneens de vorde-
ringen; ,,requisitiën” noemt art. 52 ze. Deze moeten,
volgens dit internationale tractaat, in verhouding staan
tot de hulpmiddelen van het land, slechts tot de behoeften
van het bezettingsleger strekken en zooveel mogelijk
onmiddellijk betaald worden.
Intusschen weet een ieder, dat de Duitschers bij hun
vorderingen veel verder zijn gegaan. Het standpunt, dat
alle goederen, die niet cf. art-. 52 zijn gevorderd, eenvoudig
,,geroofd” werden met alle consequenties van dien, is dus
begrijpelijk. Daarnaast wordt echter ook wel de opvatting
verdedigd, dat de desbetreffende goed eren, niettegen-
staande aan de vordering gebieken kleefden, toch in eigendorn zijn overgegaan van den Duitsciten Staat.
Een en ander is van belnng, zooais in het achterstaande zal
worden uiteengezet, ten aanzien van het vraagstuk van de
eventueele teruggaven van (vroegere) eigendommen.

Verlagerungs- ii wflrdge”.

Ten aanzien van de gedwongen productip van Neder-
landsche bedrijven, zij er aan herinnerd, dat de Duitschers
van het eerste oogeublik der bezetting af hebben getracht
de hinenlandsche industrie in te schakelen i’n hun econo-
mie. Eerst werd getracht de fabrikanten met aanlokkelijke
regelingen te paaien. De Duitsche fabrieken deden hier
aanvankelijk slèchts civiele bestellingen, waarbij dan de
grondstoffen en haiffabrikaten, benevens soms hulpstoffen
en productiemiddelen ter beschikking werden gesteld.
De Nederlandsche fabrikant had dan niets anders te doen
dan van de hein ter beschikking gestelde materialen een
eindproduct te maken. Uiteraard bleven de – goederen
tijdens de geheele behandeling het eigendom van den
opdrachtgever.
Later echter, toen bleek, dat deze zgn .,,Verlagerungs-

Auftr.ge” niet in voldoende mate geaccepteerd werden,
begonnen de Duitsche autoriteiten een ander systeem
toe te passen, waardoor de druk op ons bedrijfsleven
sterker werd. Zij dwongen de fabrikanten feitelijk hun
contingenten gedeeltelijk, of zelfs geheel, voor de ,,Verlage-
rungs-Auftriige “- en thans ook

voor militaire doeleinden
– te gebruiken. De figuur werd dusdanig, dat de fabrieken
in vele gevallen zelf het materiaal moesten inkoopen;
zoodra het product gereed was, werd het dan – meestal
tegen sterk verlaagde prijzen —door de ,,centrale auftrag-
steIle” afgenomen. Het product bleef tot de aflevering
eigendom van de fabriek.
In verband met de (ruime) begripsomschrijving van
krijgsbuit, zooals die hierboven werd gegeven, is het
duidelijk, dat , ,Verlagerungs-Auftrâge” van militairen
aard, in welk stadium van uitvoering zij zich ook mogen
bevinden, steeds als oorlogsbuit zijn aan te merken. Zij
waren immers ,,bestemd” om ten behoeve van de Duitsche
oorlogsvoering te worden ingezet.
J)e positie van de civiele ,,Verlagerungs-Aufti’iige” is
minder eenvoudig, maar aan de hand van bovenstaande
uiteenzetting kan toch zonder erg veel moeite de casu-
positie worden bepaald. Bij opdrachten, geaccepteerd
volgens het oude systeem, is immers noch het materiaal
noch het eindproduct het eigendom van den producent
geweest. Feitelijk is het vijartdelijk vermogen geworden en
dient te worden behandeld volgens de besluiten E 100 en
E 133. In aansluiting daarop heeft het Militair Gezag
destijds bepaald, ,,dat de Rijksbureaux voor 1-landel en
Nijverheid aangewezen worden als beheerders ‘van ver-
• mogensbestanddeelen (grondstoffen, halffabrikaten of
eindproducten), die toebehoorden

aan vijanden (Duitschers
en anderen) of aan N.S.B.’ers en andere landverraders,
vooi’zoover deze vermogensbestanddeelen op het oogen-
blik van detbevrjjdin& nog in de onder hen ressorteerende
ondernemingen aanwezig waren. Ondernemingen (zoo
gaat de instructie verder), welke zoodanige goederen –
meestal uit hoofde van ,,Verlagerungs-Auftrtige” of anders-
zins – ondet’ hun berusting hebben, zijn verplicht van dit heit bij het Rijksbureau, waaronder zij ressorteeren, aan-
gifte te doen. liet niet voldoen aan den aangifteplicht is
als misdrijf strafbaar met een gevangenisstra.f van ten
hoogste vier jaar of een geldboete van ten hoogste f 50.000.
])e Rijkshureaux zijn op hun beurt volgens de instructie
gehouden de desbetreffende instantie (thans het Beheers-
instituut) onverwijld med’edeeling te d9en van de bij hen
ingekomen opgaven; dit ter financieele afwikkeling.

Opsporing.

l)e opsporing van de door de Duitschei’s achtergelaten
goederen is oorspronkelijk uitsluitend in handen gesteld
van het Militair Gezag. Intusschen heeft van den beginne
af op dit punt een nauwe samenwerking bestaan met de
Rijksbureaux voor 1

landel en Nijverheid, die immers
uit den aard dei’ zaak meestal plaatselijk beter geïnformeerd
waren dan de militaire autoriteiten. Dit heeft ei’ in sommige districten, zelfs toe geleid, dat de Rijkshureaux min of meer

een domineerende ril in oorlogsbuitaang&egenheden
gingen spelen.

1 ntusschen was de buit lang niet zoo gering als aanvanke-
lijk werd gedacht. Wanneer wij thans nagaan in welken
vorm de oorlogsbuit wordt aangetroffen, dan blijkt, dat
de Duitschers honderden schepen hadden volgeladen met
fabrieksinventarissen en bezig varen deze te verschepen
naar Duitschland. Een groot deel dezer vaartuigen kon
bij de bevrijding nog op Nederlandsch grondgebied wordën
achterhaald; een ander deel bleek echtei’ haar bestemming
in Duitschland reeds te hebben bereikt. Voorts hadden
onze vijanden vrij groote voorraden grondstoffen en levens-
middelen in pakhuizen (vooral in het Noorden en Oosten
des lands) opgeslagen. Ook de vliegvelden bleken ware
arsenalen, niet alleen

van munitie, maar ook van bouw-
materialen. Bovendien waren de geallieerde autoriteiten

30 Januari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

69

onmiddellijk begonnen de van het Duitscife ler over-
genomen goederen (auto’s, wagens, fietsen enz.) in zgn.
,,dumps” te concentreeren.
Doch naast deze concentraties waren er nog andere
groote voorraden oorlogsbuitgoederen. Overal, waar
militaire of pararnilitaire Duit.sche organisaties hadden
gezeten, was deze buit te vinden. Zoo bleken vaak de
door de Duitschers ,,overgenomen” fabrieken en werk-
plaatsen veel krijgsbuit te bevatten. Voorts waren de
bunkers, loopgraven en barricaden goede vindplaatsen.

In het Noorden en Oosten- des lands, waarheen de Duit-. sche autoriteiten na ,,dolle Dinsdag” een goed heenkomen
hadden gezocht, bevonden zich een groot aantal bureaux,
compleet ingericht met de beste kantoormeubelen, brând-
kasten, kantoormachines, maar ook met allerlei civiel
meubilair, waaronder kostbare en zelfs vorstelijke stukken
en tapijten. Op zeer vele afzonderlijke plaatsen bleken de
Duitschers verder militaire goederen te hebben achter-
gelaten, liever dan ze op regulaire wijze af te geven aan
de geallieerde militairen; het betrof hier vooral auto’s,
motoren, paarden, wagens, genees- en verbandmiddelen,
doch ook vuurwapenen en munitie. In vele gevallen

werden goederen door den overhaast vluchtenden vijand
weggeschonken aan min- of meer toevallig aanwezige
burgers. Dat zoo’n schenkiiig van oorlogsbuit niet rechts-
geldig is, behoeft intusschen geen nader betoog.
Een zeer belangrijke bron van buitgoederen leverden

tenslotte de ,,Verlagerungs-Auftriige” van militaire goede-
ren, waarover het noodige reeds in het voorgaande is ge-

zegd.

Organisatie.

Na het voorgaande behoeft het geen betoog, dat het
voor het weer op gang brengen van ons economisch leven
van het grootste belang was den oorlogsbuit zoo compleet mogelijk te achterhalen.
In dit verband zij opgemerkt, dat het toenmalige hoofd van het Departement van Handel, Nijverheid en Scheep-
vaart reeds geruimen tijd véôr de capitulatie van Duitsch-
land begonnen was – mede met het oog op de te ver-
wachten verkeersmoeilijkheden – het Departement,
alsmede de Rij ksbureaux te decentraliseeren. Daartoe werd
het land in verschillende districten verdeeld onder een zgn.
,,Districtsgemahtigde”. Deze had tot taak als coördi-
neerende instantie van alle regionale functionarissen van
het desbetreffende ministerie op te treden en zoodoende
het economisch leven districtsgewijs zooveel mogelijk op
gang te houden.
Hoewel reeds vôér de bevrijding deze organisatie zijn
nut had afgeworpen, bleek haar recht van bestaan eerst
goed, toen de overwinnende geallieerde legers en daarmede
het Militair Gezag hun entree hadden gemaakt.
Regionaal als het Militair Gezag was opgezet, zou een
samenwerking tusschen dit sterk gedecentraliseerde appa-
raat eenerzijds en de gecentraliseerde civiele organisaties (vooral de Rijksbureaux) anderzijds practisch onmogelijk zijn geveest.
Dat het Militaii’ Gezag provinciaal was ingedeeld onder
Provinciale Militaire Commissarissen en Districts Mili-
taire Commissarissen, behoeft geen nadere toelichting.
Minder bekend is echter het feit, dat van militaire
zijde daarnaast tevens regionale commissarissen, zgn.
,,M.C.R.H.’s” (later ,,Districtshoofden” genoemd), waren
aangesteld, wier taak het was zich uitsluitend bezig te.
houden met het vergaren van den oorlogsbuit
1).

Het apparaat in werking.

Gezien de uiterst gecompliceerde materie aan de eene
zijde en de vele instanties (en particulieren!), die zichvoor
den krijgsbuit interesseerden, aan den anderen kant,
behoeft het nauwelijks verwondering te baren, dat juist
en slechts in die districten, waar het Militair Gezag en de
functionarissen van Handel en Nijverheid elkaar vonden
en samenwerkten, gunstige resultaten werden verkre
gen.

In bepaalde provincies bleek het zelfs mogelijk, dank zij
een intensieve samenwerking van alle daarbij betrokken
instanties (M.G., handel en Nijverheid, burgemeesters en
politie), uitzonderlijk goede resultaten te verkrijgen. liet
snelle herstel van het economisch leven aldaar, is dan ook
mede te danken aan een spoedigen en juisten inzet van de
oorlogsbuitgoederen. –
Omgekeerd bleek echter vrij spoedig, dat daar, waar de
dislocatie het minst gbed was voorbereid, de resultaten
navenant waren. Nog zijn er streken, waar bijzonder veel
oorlogsbuit is ondergedoken. Intusschen behoeft één en
ander niet zooveel verw’ondering te baren, indien men
bedenkt, dat wij nog maar goed een half jaar bevrijd zijn
ën dat de Duitschers tot 1944 doende zijn geweest hun
oorlogsbuit bijeen te zoeken. Was het toen echter een
deugd aan het verstoppertje spelen mede te doen, thans
moet het een nationalen plicht geacht worden buitgoed eren
te voorschijn te brengen.
In dit verband zij gewezen op de tot nu toe slechts weinig
toegepaste verordening No. 36 van den chef van den staf
Militair Gezag van 28 October 1944 inzake oorlogsbuit
2).

Daar toch wordt in artikel 2 een ieder, die Leet of ge-
gronde reden heeft om te vermoeden, waar zich oorlogs-
buit bevindt, gelast onverwijld daarvan aangifte te doen
hij de plaatselijke politie of hij het Militair Gezag (zie
adressen hieronder). Hij, die qpzettelijk niet aan deze ver-
plichting voldoet of die het opsporen van buitgoederen
belemmert, wordt in art. 5 bedreigd met een gevangenis-
straf van ten hoogste 6 jaar of een geldboete van ten
hoogste tienduizend gulden.
Registratie en overdracht.

Zooals wij hierboven reeds mededeelden werden de
Duitsche voorraden, welke aan de geallieerde militaire
autoriteiten in handen vielen, meestal geconcentreerd in
zgn. ,,dumps”. Daar werden ze dan onder militaire be-
vakng gesteld, terwijl tevens (een globale) inventarisatie werd gemaakt. Voorzoover de geallieerde legers de voor-raden niet noodig hadden, werden ze via het M.G. ter be-
schikking van de Nederlandsche volkshuishouding gesteld.
Dit geschiedde dan door middel van een zgn. ,,release”.
Naast en boven deze ,,dump”-goederen waren er echter
nog vele andere (verspreide) buitgoederen. Oorspronkelijk
was voor het vrijgeven van al dezen oorlogsbuit een aparte
,,release” noodig. Later werd het M.G. geacht deze be-
williging steeds stilzwijgend te hebben verkregen.
Toen langzamerhand de geallieerden zich uit deze materie
gingen terugtrekken, kwam de volle verantwoordelijkheid
voor de opsporing, concentratie, bewaking en registratie
te drukken op (de Districtshoofden van) het M.G., dat
bovendien nog voor de overdracht van de goederen aan
de civiele organisaties moest zorgdragen. Het M.G. heeft zich nl. verplicht alle buitgoederen over te dragen aan de
Rijksbureaux voor Handel en

Nijverheid en voorzoover
het auto’s ‘of voedingsmiddelen betreft aan resp. de
,,officials” van het ,,Regeerings Directoraat Motorvoer-
tuigen” en de voedselvoorzieningsautoriteiten.
Vooral in den begintijd heeft deze overdracht in vele
districten nogal wat moeilijkheden opgeleverd. Thans
is echter de situatie dusdanig, dat het Militair Gezag
zich in principe slechts met de opsporing en de daarmede
samenhangende werkzaamheden bemoeit, terwijl de

‘)
Ook na
1
Januari
1966
zijn de meest8„Districtshoofden”
van de sectie oorlogsbuit van den stat van het Militair Gezag ge-
continueerd. Hun kantoren zijn thans gevestigd te:
‘s-Gravenhage (IIîd.kant.) .. Bachmanstraat 47
……
Tel. 180741
Rotterdam
…………..
Stadhuis Kamer 009
……
21380
Amsterdam
…………..
Gebouw Atlafltt
……..
87731
A1kmaar
…………….
Laat 25
…………….
2883
Utrecht
………………
Zeedijk 6
……………..
11911
Tilburg
………………
Xw. Landstraat 6
,,
2078
Zwolle

………………
Potgietersingel 2

……..
709
nroningen

…………..
Schoolholm 26
……….
25441
Leeuwarden

…………
Span!aardlaan 15
……..
4052
Enschede
…………….
Station – Loods L.S.It


2)
Te vinden in liet Publicatieblad van het Militair Gezag 1944
No. 7.

70

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3()
Januari
1946

civiele organisaties clan de goederen verder in hel verkeer
brengen.

Hoewel lot nu toe de verschillende Rijksbureaux meestal
direct (zij het onder supervisie van een contaciamhienaar,

van het Ministerie van Handel en Xijverheid1 in verbin-
ding stonden met heJ M,G., schijnt de ontwikkeling thans
dusdanig te zijit, dat één Rij kshureau, en wel ,,Rijksmeta-
ten”, alle oorlogshui taangelegenhed en voor de andere
Rijksbureaux zal gaan opvangen, terwijl liet
01)
den duur wellicht tevens alle werkzaamheden op dit gebied van
het Militaire Gezag zal overnemen.

Bestemming van de goederen.

liet is dus in principe de ttak van de civiele autoriteiten
cle huitgoederen verder tè distribueereri. Dit. gescluedt,
VOOrzoover de goederen zich daartoe leenen en voor-
zoover er geen andere belangen in het spel zijn, op normale wijze, zooals dit ook geschiedt roei, goederen uit invoer 01′
uit productie, nI. door ze daar in te zetten waar ze hel
meest noodig zijn. Teneinde den vederophouw van de
getroffen gebieden zooveel moge lijk te bespoedigen,
worden de bouwmaterialen thans veelal direct aan cle
wederopb6uwautoi teiten afgedragen, terwijl in de laatste
maanden veel meubilair door het Commissariaat Nood-
voorziening naar de gétroffen gebieden werd vervoerd.
Mede en vooral hierdoor, omjat de geheele productïe’van

meubelen de afgeloopen ffiaanden naar deze gebieden
werd gedirigeerd, kan van een acute behoefte aan meubelen
aldaar niet meer worden gesproken. De buitmeubelen
volgen thans dan ook veelal een andere bestemming;
ze worden nu voornamelijk gebruikt vooi’ het inrichten
van woongelegenheid voor repatrieerenden.

Teruggave van goederen.

1

Jierhoven bespraken wij het algemeene geval, dat
huitgoederen zonder. meer in distributie konden worden
gebracht. Ei’ zijn echter omstandigheden, die de desbe-
treffende organisaties te dezer zake bijzondere moeilijk-
heden opleveren; wij doelen hier op het vraagstuk van de
teruggave van buitgoederen aan oorspronkelijke eigenaren.
Zooals wij in liet bovenstaande reeds uiteenzetten, kan
liet standpunt worden ingenomen, dat de door de Duit-
schei’s in strijd met het internationale recht tot ‘zich ge-
nomen goederen in feite onwettig zijn gevorderd; zij
zouden daarmede eigenlijk gelijk staan met gestolen goede-
ren, w’elke derhalve nog steeds zouden toebehooren aan
den oorspronkelijken
eigenaar.
Dit geldt dan zoowel voor
die goederen, welke formeel door eenige Duitscheinstanties(?)
zijn gevorderd, als ook voor die, welke eenvoudig mede-
genomen zijn, al dan niet tegen bewijs van ontvangst.
De moeilijkheid daar-hij is te bepalen, welke goederen
inderdaad conform liet internationale t-echt mochten
worden gerequireerd en welke onwettig zijn gevorderd
en dus ,,geroofd” wei-den. Voor bepaalde gesties van den
bezetter is de casus positie duidelijk genoeg. Zoo is het, uit
onze fabrieken en werkplaatsen sleepen van machines en
apparaten uit dien gezicli,tshoek zonder twijfel als diefstal
te kwalificeeren. De eigenaren zouden volgens deze op-
vatting, waar- deze werktuigen zich ook mochten be-
vinden (dus ook al zijn ze in Duitschland), recht op hun
ontstolen eigendommen hebben.
Ook het bij wijze van represaille of omdat het Joodsch
bezit was confiskeeren van geheele inboedels is ongetwijfeld
een overschrijding van het internationale recht. De goede-
,ren zouden dus als geroofde zijn te beschouwen, waarvan
het eigendom nooit is overgegaan.
Nog moeilijker is de positie van de vervoermiddelen.
Volgens art. 53 van het Landoorlogreglement kan de
bezetter deze ,,in beslag” nemen, zoo hij ze maar hij den
vrede retourneei’t. Zooals wij allen weten, hebben de
Duitschers zich inderdaad op groote schaal van ons
‘transportapparaat meester emaakt.. Vrijwel alle bi’uik-
bare en vindbare auto’s, motorfietsen, fietsen en wagens
heeft de bezetter zich toegeëigend, hetgeen op allerlei

Wijze piaatsvond. De spoorwegen werden iii bezit. genomen.
De auto’s in den heg’inne (voor goede prijzen) gekocht, later werden ze gevorderd en betaald, daarna werden ze
gevorderd en niet betaald, toen iverdert ze formeel, ,,in
beslag genomen” met een papiertje en tenslotte wei’clen
ze eenvoudig medegenomen zonder bewijs. ‘Hier-bij client opgenierki te wdr’den, dat. de opsteller’s,

,
an liet Landoorlogreg’Jemerit , dat immers van 1907
stamt. hij liet iii beslag nemen van de daarin genoemde
ver’voermiddelen kennelijk in het bijzonder gedacht hebben
aart de aan pai’ticulier’e’ spoorwegmaatschappijen toe-
behoor’ende wagens; deze konden inderdaad na den
oon-log eenvoudig w’or’den teruggegeven. Maar- niet auto’s
en fietsen is ‘liet een geheel ander geval. De meesten van
hen werden zoodanig int liet Duit,sche leger geïncorpor’eerd,
dat- ze (dooi’ over’sc-hilder’ing enz.) hun individiraliteit
pr’actisch verloren. Dit, tezamen met, liet feit, dat cle toe-
eigenirig vooral van de auto’s op zulk een uiteenloopende
wi,ize geschiedde, werkt er niet toe mede uit de warwinkel,
die de bezetters hier achter lieten, een duidelijke casus
positie vast te st,eilen Er van uitgaande, dat ook het
overwinnende leger aan art. 53 en daar-mede aan de lerug-
gave van de vervoer’midderen zou zijn gebonden, dan nog
is liet onder de gegeven onistandi,gheclen uiterst lastig,
zoo niet onmogelijk, uit te vinden, welke eigenaren ccii positief recht op teruggave van hun wagens zou moeten

worden toegekend.

Daarvoor zouden immers sfechts in aanmer’king komen
die wagens, welke for’meel in beslag zijn genomen of
zonder eenige formaliteit weggehaald zijn en dan nogvoor-
zoover ze hun individualiteit niet zouden hebben verloren.
De positie van de eigendommen van den Staat en daar-
mede die van de ovei’heidsbedrijven is gemakkelijker te
beplen. Volgens art. 53 kon d,e bezetter deze nl. slechts
,,in bezit nemen”,’ De Staat zou dus eigenaar gebleven
zijn en zijn eigendom feitelijk tegenover een ieder claimen.
intusschen wordt tegenover de meening van diegenen,
die van oordeel zijn, dat- de Staal in bepaalde gevallen
(r’oof, in bezitname, in besiagname) verplicht zou zijn de
desbetreffende goeder-en terug te geven, de opvatting
ven’dedigd, dat de ar’tt., 52’en 58 slechts voor den bezetter
gelden en niet teger’iovec een over’winnend geallieerd leger.
Deze militairen zouden zich nI, omtrent de herkomst van
de door- hen aangetroffen Duitsche leger’vooi-raden geen
,

hoofdbrekens moeten maken.
‘Toor
hen is de eene leger-
auto gelijk aan de anderd, ook al mocht deze uit Duitsch-
land stammen en gene uit Neder’land geroofd zijn. 1-Eet
zou immers voor dit systeem niet, aangaan en zelfs on-
mogelijk zijn de herkomst van den oorlogsbuitnategaan en
alle daar’op r’ustende rechten en verplichtingen uit te pluizen
en na te komen. Zoo zou het geval denkbaar zijn, dat
een pan-tïcr,nlier wapenfahrikant zijn kanonnen zou uit-
leenen aan het Duitsche leger-. Na de capitulatie zorn
deze ,,Krupp” zijn eigendommen weer- kunnen opeischen.
Deze consequentie is natuur-lijk dnaanvaardbaai’.
Trouwens, ook de Duitschers hebben zich. van de her-komst- van hun buit in- 1940 niets aangetrokken. Alle in
gebruik van het Nederlandschè legen’ zijnde goederen
wei-den over één kam geschoren. Zoo beschouwde men
zelfs schepen, die voor evacuatiedoeleinden van de burger-
bevolking waren ingezet, als krijgsbuit; als bijzondere
gunst mochten de eigenaren dan soms hun spullen van de
,,Wehrmacht” terugkoopen. De gedupeerde eigenaren
moesten hun schade maar claimen bij den Neclerlanrdsclien

Staat.

Indien liet nu juist is, dat de geallieer

den de in hun

handen gevallen krijgsbuit zonder onderscheid mogen
behandelen, resulteert hier tevens uit., dat de Nederlandsche
Staat ook zonder’meerden volleneigendom van de aan haar
overgedragen goeder’en vei’ki’egen heel’t. De gedupeerde eigenaren zullen zich in dat geval töt de Schade-enquête-commissie moeten wenden, teneinde hun schade vergoed

te krijgen.

30 Januari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

71

Voorloopige regelingl

inmiddels hebben de verantwoordelijke autoiiteilen Le
dezer zake nog geen definitief standpunt ingenomen.
AH practische verkbasis heeft men zich nu voorloopig
op het standpunt. gesteld, dat, indien zich daartegen geen
bepaalde belangen verzetten, alle goederen zooveel moge-
lijkaan de oorspronkelijke eigenaren worden teruggegeven.
Dit geschiedt soms in bruikleen, soiis definitief.
‘ren aanzien van d(
,
afrekening der aldus teruggegeven
goederen is – in at’vachtirig van eren juridische uitspraak–
het standpunt i ngeriomen, dat de verkrijger gedelii teerd
wordt voor de waarde van liet teruggegeven goed. In
sommige gevalteh geeft nien het, goed echtet- slechts in
bruikleen af; soms wordt ook onmiddellijke betaling
gevraagd en soms volstaat uien met het stellen van een
iautie door den verkrijger. l)aar in verband met een en ander het niet uitgesloten
geacht moet worden; dat achteraf hei reeds teruggegeven
goed alsnog zal moeten worden betaald, schijnt het azn-
heielenswaard ig, dat de gedu peercleri steeds hu
ii
oorlogs-

schade opgeven hij de Soliade-emuêtec nininissie.

Mr. T. A. FRESEMAN GRATAMA.

MIDDENSTAND EN BEDRIJFSORGANISATIE

H.

In het voorgaande artikel ) werd reeds ingegaan op
de,vraag, welke thans, aan de orde komt: Welke wijzigingen in de oude organisatie kunnen worden
bestendigd?

Wanneer wij dezelfde, volgorde in acht nemen, die in
de vorige bijdrage is gekozen, dan komt, om te beginnen,
de kwestie aan de orde, of het al dan niet juist moet
word en geach t, dat de stand so rganisaties verdwenen
zijn. l)aarbij dient onmiddellijk te w’orclert aangeteekend,
dat cle practijk deze vraag reeds gedeeltelijk beantwoord
heeft in dezen zin, dat reeds geiuiinen tijd besprekingen
woi’den gevoerd ondei’ belanghebbenden, met liet doel
cle oude bonden te doen herrilzen. 1

let is waar, dat er
en kele leidende figuren iii de middenstandsorganisatie
zijn, die zich op liet standpunt stellen, dat één enkele
organisatie ruim voldoende is. l)eze pei’soneii blijken
echter meestal afkomstig te zijn uit liet milieu van den
ouden Koninki ijken Middens tandshond, waar men de
afscheiding der confessioneele organisaties altijd heeft
heti:eurd. De nieqwe ,bedrijfsorganisatie heeft in hun ge-
dachtengang herstel van den oorspronkelijken toestand
gebracht en men voelt er weinig voor, dat weer prijs te
geven. l

Jiei’t’egenover staat, dat voormannen en leden
van de l)eide confessioneele middenstandsbonden zéker
van het recht van vereenigi-ng gebruik zullen willen maken
om hun oude organisaties veei- terug te krijgen, iets, wat
ook logisch moet worçlen geacht, in aansluiting op het
verleden en, na vijf jaar verlies van vrijheid, psychologisch
ook volkomen verklaarbaar. Summa sunimarum -moet
dus worden gei’ekedd met
lerugkeer der
middenstands-
bonden.

Hebben de standsorganisaties ook na den oorlog nog
een taak? Deze vraag kan worden beantwoord in bevesti-
genden zin. Er zijn inderdaad verscheidene middenstands-
aangelegenheden, clie op het terrein van de standsorgani-

saties liggen en het best, sommige zelfs uitsluitend,
door deze organisaties kunnen worden behandeld. Wat
deze laatste betreft, moet woi’den genoemd de maat-
schappelijke vorming van den afzonderlijken midden-
standsondernemer op den grondslag yan bepaalde gods-
dienstige beginselen. Deze vorming verdient alle, toejui-
ching en aanmoediging: gebleken is, dat inderdaad, als
gevolg der omstaodigheden, een belangrijk deel yan den
huidigen middenstand op menig gebied tekort schiet,
zoodat persoonlijke vorming op grond van een religieus

‘)
Zie ,,E.-S.B.” van 10 Januari
1946.

of moreel beginsel niet anders dan zegenrijk werk kan
doen. Maar het is tevens duidelijk, dat dergelijke vorming
bij uitsluiting een taak is van de afzonderlijke bonden,
nimmer van één allesdmvattende organisatie. Ditzelfde
geldt voor een groot deel van liet onderwijs. Niet voor liet
vakonderwijs – dat is veeleei’ een taak van de vakbonden
-, doch wel voor het onderricht in handelskennis, vet’-
eischt volgens de Vesligingsvet Kleinbedrijf, welk laatste
onderwijs gedurende (le gansche bezetting in handen is
gebleven van de lichamen, welke de drie middenstands-
honden tot dat doel elk h
i
het leven hadden geroepen en waai’tusschen even eens een goede samenwerking bestond.
Ei’ zijn nog meel’ ondei’werpen, die

met goed gevolg
do9r een stan dsorganisatie kunnen woi’den belia ndeld.
Wij teekenen daarvan, zondei’ volledig te willen zi,in, aan:
cle middenstandsjeugdbeweging – om licht te bevroeden
i’edemieii ook weei’ een onderwerp, dat elke bond vooi’
zich zal willen regelen -, een regeling van de winkel-
sluiting, een vacantiei’egeling, den verkoop dooi’ auto-
maten, het cadeaustelsel, het stelling nemen tegen
overlieidslasten, den strijd tegen liet grootbedrijf iii (leii

detailhandel, enz.

Al dergelijke onderwerpen kunnen zeei’ wei in beltan-
deling worden genomen dooi- de Commissie van Ovei’leg,
welke de terugkeerend e middenstandsbonden zeker weer
in het leven zullen roepen. Maat’ nu i’ijst.dadelijk de vraag,
of naast deze figuur en naast den Middemtstandsraad,
dien men wellicht ook terug zal willen hebl:en, nu éék
nog een dei-de figuui’, die van eeiï misschien tot één orga-
nisatie- vereenigde F1 oofdgi’oep ,,Ambacht”, Bed ‘ii fsgroep
,,Detaiihandel” en Bedrijfsgroep ,,Voedselvooi’zienings-
ambachten”, als publiekrechtelijke organisatie dient Le
staan. In de kringen van de genoemde bedrijt’sgroeppn is

deze gedachte uiteraau

d aanwezig. Men verwerpt daar
het ‘denkbeeld, dat cle vrije stand sorgani saties de pilaren
zouden moeten worden – de bekende zuilen-theorie” -,
waarop de bech’ijfsorganisatiès zouden kunnen worden
gebouwd. Men acht deze idee principieel onjuist., onichil
in de bedrijfsoi’ganisatie niet moeten worden vereeuiigd
een aantal toevallig

tol stand gekomen bonden, doch
alle beoefenaren van het micjdenstandsbedi’ijf zelf.
Bovendien wijst men ei’ daar op, dat de oude midden-
stand.sbonden niet meer den tegenhanger van de bedri,jfs-
organisatie vormen, omdat deze laatste niet uitgaat van liet stands-, doch van liet vakg

ezichtspunt, terwijl in de

nieuwe organisatie ook de coöpei’atie en het gi’ootbedi’ijf
in den detailhandel zitten. In de hedrijfsorganisatie, zoo
zegt uien verder, moeten naar voren komen de beste
hedrijl’sbeoefenaren en nièt bedrijfsgenooten van bepna ide
politieke of godsdienstige richting. Men kan deze en
dergelijke bezwaren erkennen, maai’ toch een driedeeliflg:
middenstandsbonderï, Middenstandsi’aad en ii ieuwe pu-
l)liekrechtelijke organisatie te zwaat’ achten. Flet zal
echter niet zoo eenvoudig zijn hier een oplossing te vinden,
slechts kunnen enkele opmerkingen worden gemaakt,
die wellicht kunnen medewerken om tot een oplossing
te geraken. Bovendien komt daarbij het in de -huidige
omstavdigheden zwaar wegende feit, dat de kosten voor
een dergelijk apparaat naast die vooi’ de vakgroepen zelve
van een vei’armd heclrijfslevext. niet kunnen en mogeb
worden gevorderd.
Voor de teruggekeerde middenstaiidshonden ligt – ei’
blijkens het bovenstaande inderdaad een taak, en reeds
werd uiteengezet, dat het juist deze bonden, en nièt de
nieuwe bedrijfsorganisatie, moeten zijn, die althans eén
belangrijk deel van deze taak ook alleen maai’ kunnen
uitvoeren. Nochtans is het waar, dat aansluiting bij de
middenstandsbonden op vrijwilligheid zal dienen te be-
i’usten, en wanneer men dat als uitgangspunt zou aan-
i’aarden, kan de

Commissie van Overleg – afgezien
van andere bezwaren – ti.isschen deze bonden nimmer
de hoogere groep(en) uit de nieuwe bedrijfsorganisatie
vervangen.

.r

t

i-

72

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERÎCHTEN

30 Januari 1946

Blijft dan nog de figuur van den Middenstandsraad.
Reeds eerder heeft itien dit college uitgebreid met
zgn.
bij zondere leden, niet-middenstanders, doch lieden, die
krachtens i’erkkring of anderszins geacht konden worden
den middenstand goed te kennen. Ook’ is er mér dan
eens sprake geweest van liet verleenen van verordenende
bevoegdheid aan dezen Raa, wiens rapporten altijd
zeer lezensivaardig zijn geweest en die altijd objectief
heeft geoordeeld. Wellicht ware een oplossing te vinden

in dezen geest, dat Middenstandsraacl en de figuur van
de hoogere groep(en) tot én nieuwe figuur konden worden
saniengesmolten. Dat zou het voordeel hebben, dat in
een dergelijke figuur als het ware de oude Middenstands-
raad zou kunnen herleven, doch het nadeel, dat de band
tussc.hen dien raad en cle middenstandsbonden zou worden
doorgesneden.
rpoch
pleit er in de na-oorlogche con-
figuratie meer voor een band te hebben tusschen een
dergelijk lichaam en de vakgroepen, dan tusschen dat
lichaam en de vrije middenstandsbonden.

Naast de terugkeerende standsorganisaties zullen in
denzelfden gedachtengang straks ook weder de vrije
vakorganisaties
lerugkeeren.
En ook hier iveer, zooals
in liet verleden, gesplitst naar confessie en/of andere
gezichtspunten, en ook hier weer zal men den midden-
stander zijn recht van vereeniging niet kunnen ontnemen.
En ook hier bestaat een terrein, dat speciaal den vrijen
vakorganisaties dient te worden overgelaten; dat van het

vakonderwijs en wel zeer speciaal dat van de zgn. werk-
plaatsopleiding in de branches, die zich daartoe leenen.
Men zal uiteraard de jeugdige adspirant-middenstanders
hun opleiding willen laten genieten in een milieu, dat
met het eigene overeenkomt en daarvoor kunnen con-
fessioneele organisaties het best zorgen. liet onderwijs is
viij, en men zal dit dan ook het best aan de vrije ver-eenigingen kunnen overlaten; slechts dienen de vak-
groepen den inhoud van het onderwijs vast te stellen,
en de examens te regelen in overleg met de Overheid.
Of naast de vakgroepen de vrije vereenigingen, vooral landelijk, eenige beteekenis zullen krijgen, dient te wor-
den afgewacht; het kostenvraagstuk voor den midden-
stander speelt daarbij ook een groote rol. Wanneer straks
de besturen van de bedrijfsorganisaties weer door de
bedrijfsgenooten zullen worden gekozen, kunnen ook de
vrije vereenigingen daarbij een zekere rol vervullen,
door deze te vergunnen candidaten te stellen. Ook zullen
de vrije organisaties een soort uitlaatklep kunnen zijn
voor in bepaalde kringen levende desiderata, de midden-
stander kan er ,,stoom afblazen”, waartoe hij in de schaar-
schere vergaderingen van de bedrijfsorganisatie minder
gelegenheid zal krijgen

horizontaal of Qerticaal?

rghans de belangrijke aangelegenheid van de
horizontale
of
Qerticalc
organisatie. Zijn wij wèl ingelicht, dan ligt
het in de bedoeling van de Overheid, om het bedrijfsleven
samen te vatten in verticale groepeeringen, die echter
niet zullen zijn samengesteld uit vakgroepen, doch uit
zgn. vrije vereenigingen uit het horizontale vlak, op
weilce laatste aangelegenheid wij hieronder nog terug-
komen.

Begrijpelijkerwijze staat men in de kringen der huidige
middenstandsbedrijfsgroepen op het standpunt, dat de

horizontale wijze van organiseeren gehandhaafd dient te
blijven. Men verdedigt dit dooi” er op te wijzen, dat detail-
handel en ambacht van vele en velerlei zijden woiden
bedreigd niet uitschakeling en door andere euvelen worden
besprongen, waartegen georganiseerd verweer niet wel mogelijk is, wanneer dè niiddenstand zich laat versnip-
peren in tal van verticale verbanden. Naast de afzonder-
lijke vakorganisaties, zoo betoogt men, vraagt èn de
detailhandel èn het ambacht een eigen qrgaan, dat detail-
handels- en ambachtsbelangeh vertegenwoordigt, vooral
de eerste. Voorts wordt dan nog aangevoerd, dat bij

vei’ticale organisatie menig niiddenstandsbedrijf in meer
verticale gr’oepeeringen zou moeten zitten, hetgeen de
verdediging van zijn belangen nog moeilijker zal maken.
‘Vooral vreest men aan die zijde, dat de middenstands-
belangen in de verticale organisaties te zeer in het gedrang
zullen komen, omdat daar de middenstand zal komen
te staan tegenover industrie- en handelsbelangen, die

licht gezamenlijk een overwicht zullen uitoefenen op den
middens tand.

De door de Overheid gedachte verticale organisaties –
met welke gedachte, dit zij vooropgesteld, wij het ove-

rigens hartelijk eens zijn – schijnen te zullen worden
samengesteld, wat het horizontale vlakbetreft,niètuit vak-
groepen, doch uit zgn. vrije vereenigingen. Voor den-
middenstand achten wij dit funest, liet is niet gemak-
kelijk, zich in dezen, nog veelszins verwarden, tijd een

helder beeld te vormen van wat men in liet middenstands-
leven op dit stuk nu eigenlijk wil. Dit komt in hoofdzaak,
omdat wèl liet geluid w’ordt gehoord van enkele, op zeer
principieel standpunt staande middenstanders, meestal
oud-bestuurders van vrije vereenigingen uit de periode
v66r den oorlog; doch nièt, althans veel minder luid,
de stem van de groote massa. ‘
oorzoover wij echter
in onze practijk hebben kunnen nagaan, heeft de gemid-
delde middenstander overal in den lande, niettegenstaande
het feit, dat de vakgroepen in den bezettingstijd eigenlijk
alleen maar negatief werk hebben kunnen doen
2
) – tegen-
houden en saboteeren van allerlei Duitsche maatregelen –
en weinig opbouwends hebben kunnen verrichten, zfiér
wel de groote voordeelen begrepen van één enkele, allen
omvattende, vereeniging in elke branche. Tegen den naam
,,vakgroep” bestaan hier en daar nogal bezwaren als
teveel herinnerend aan een periode, waaraan men maar

liever niet herinnerd wordt, maar dat bezwaar valt al
heel gemakkelijk te ondervangen: De voordeelen van
de ebnheid als zoodanig worden, de hierboven genoemde
uitzonderingen daargelaten, wel algemeen ingezien. De
lokstem van de principieele tegenstanders heef t nochtans
een zekeren psychologischen invloed. 1-Jet doet prettig aan
te vernemen, dat men thans weer ,,vi’ij” is, en daarop
wordt dan gebaseerd, dat ,,dus” ook de vrije vereenigingen
weer terug dienen te komen. Hierin schuilt evenwel, naar
onze vaste overtuiging, voor den middenstand een zééi’

groot gevaar en wij gelooven niet, dat zulks in den mid-
denstancl voldoende wordt onderkend.

De middenstand zal ‘het in de komende jaren zééi’
zwaar te verduren hebben. Wij hebben den positieven
indruk, dat de strijd in de bonen- en prijzenkwestie zal

worden uitgevochten op den rug van den middenstander.
De Overheid zal alles doen om de prijzen zooveel mo-

gelijk te drukken en loonsverhoogingen binnen de perken
‘te houden, maar daardoor komt dé middenstand in het
gedrang. Weliswaar zijn voor dien stand prijzen gelijk-
beduidend met bonen, maar bij het behartigen van het
hoogere belang van het in evenwicht houden van prijzen
en bonen in het algemeen, zal het niiddenstandsbelang
stellig in de verdrukking geraken. En dat bij de zééi’
zwakke economische positie, waarin deze stand blijkens
de inleiding van ons eerste opstel niomenteel verkeert!
En nu is het, dunkt ons, duidelijk, dat juist in dergelijke
omstandigheden een hechte, goed geoutileerde organisatie
noodiger is dan ooit tevoren, om de belangen van den
middenstand bij dezen strijd te kunnen behartigen. En
het zal evenzeer duidelijk zijn, dat één organisatie –
of die nu vakgroep heet of andei’s – deze belangen veel
beter zal kunnen waarnemen, dan wanneer’ de midden-
standers uit elke branche verspreid zijn over drie of meer
vrije vereenigingen.
0
1) dezen grond alléén reeds zouden
wij liet bovenniate betreuren, indien de middenstand

‘)
1)aaroin was de onlangs gehouden radiorede van Mr. Willetuse
uit Rotterdam, die zich zelfs niet ontzag de vakgroephestuurders
en functionarissen als Nazi-knechten te betitelen, zoo ergernis-
wek ken Û.

30 Januari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

73

per branche wederom in een aantal Vrije vereenigingen
zou uiteenvallen. Natuurlijk zouden de besturen dier
vereenigingen kunnen samenwerken, maar hoeveel logger
is zulk een figuur dan één sterke, goed bestuurde en van
een behoorlijk apparaat voorziene vereeniging!
Maar er is nôg een reden om aan deze laatste de voor-
keur te geven boveii de vrije vereenigingen. 1

lierboven
was reeds sprake van de vrees, dat de middenstand in
de geprojecteerde verticale organisaties het gevaar loopt
in den hoek’ gedrukt te worden. Hoeveel te grooter zal
dit gevaar zijn, wanneer de. middenstanders weder in drie
of vier organisaties per branche uiteenvallen! Toch blijven
wij voorstanders van de verticale organisatiegedachte,
in welke de middenstanders hun plaats zullen krijgen,
maar dan moet er ook voor worden gezorgd, dat de mid-
denstand via één sterke organisatie in die verticale or-
ganen vertegenwoordigd wordt.
In het licht van het bovenstaande moet het dan ook
nièt zijn: verticaal ôf horizontaal, doch verticaal èn ho-
rizontaal! FIet is immers zoo, dat voor de cakbelangen
de verticale en voor de standsbelangen de horizontale binding prevaleert, maar het is in den middenstand nu
eenmaal éék zoo, dat in tal van gevallen de vakbelangen
zwaarder wegen dan de standsbelangen. Steller dezes
zou dan ook, wat den middenstand betreft, stellig het
accent willen leggen op de verticale organisatie, zonder
daarom de horizontale bindingen te willen verwaarloozen.
Integendeel, het is juist eengebiedendeeisch,datdebinding
in het horizontale vlak voor den middenstand zoo hecht
mogelijk zij, alleen dân kunnen zijn organisaties goede
bouwsteenen zijn voor de verticale groepeeringen!
In dit verband magde middenstand ook eischen, dat
de besturen dezer verticale organisaties op dejuiste wijze
zijn samengesteld. Want hier ligt inderdaad de kern
van de zaak, wat de vertegenwoordiging yan den midden-
stand aangaat. En alleen een juiste voorziening kan de
vrees ‘op dit stuk, waarvan hierboven bij de weergave
van de meening der voorstanders van de horizontale
organisatie sprake was, wegnemen; alleen een billijke
regeling op dit punt kan de vrees doen verdwijnen, dat
in deze verticale lichamen de middenstandsbelangen in
het gedrang zullen komen. Want het moet worden gezegd, de huidige organisatie der besturen van de bedrijfschappen
op het gebied van de voedselvoorziening, met alle waar-
deering voor de goede bedoelingen, is allerminst een voor-
beeld hoe het zou moeten in verticale organisaties als
deze. In deze colleges zijn de middenstandsbelangen
inderdaad hier en daar onvoldoende vertegenwoordigd
en ook het ambtelijk element is hier en daar veel te ôver-wegend: van zelf-doen der belangiebbenden is allerminst
sprake! Nu moet worden erkend, dat de vérhoudingen
onder de bezetting weinig geschikt waren om dat laatste
tot uitdrukking te kunnen brengen, maar het kan toch
geen kwaad, wanneer er hier eens met nadruk op wordt
gewezen, dat in de geprojecteerde verticale organisatie
dit punt op veel bevredigender wijze zal dienen te worden
geregeld dan momenteel bij de voedselvoorzienings-
bedrijfschappen. Wij weten wel, dat in den middentand
op dit stuk ook ‘wel ongemotiveerde klachten vallen,
maar onze ervaring als voorzitter van de hierboven be-
doelde adviescommissie van de toenmalige Veehouderij-
centrale heeft ons geleerd, dat in ambtelijke kringen
veelal de meening heerschte, dat dergelijke commissies
maar lastige bijkomstigheden waren, die het werk eigen-lijk belemmerden en waarnaar weinig geluisterd werd en
eerst recht niet, wanneer men met een afwijkende meening
naar voren kwam! Het is deze mentaliteit, die nimmer de heerschende mag worden in de hier geprojecteerde
verticale lichamen en waartegen waarborgen zullen dienen
te worden geschapen. Eén daarvan kan zijn de figuur
van den zgn. neutralen voorzitter, waarover in een vol-
gend artikel afzonderlijk zal worden gehandeld.

Dr.
E. J. TOBI.

MEER CONSUMEREN OF MEER SPAREN?’

Inleiding.

In een’ proefschrift, handelende over ,,De invloed van
belastingheffing op de consumptie”, waarop schrijver
dezes onlangs te Rotterdam promoveerde en dat eerlang in druk zal verschijnen, wordt o.a. de vraag bestudeei’d,
welke betekenis aan de belastingheffingspolitiek toekomt
uit een oogpunt van maximalisering der consumptie. De
tegenwerping ligt voor de hand, dat een streven naar
maximalisering der consumptie niet alleen nu, maal’ ook
zelfs de eerste jaren niet opportuun zou zijn, zodat ook het proefschrift, wat dit
aangaat,
niet actueel zou zijn.
Gaarne maak ik gebruik van de mij door de redactie van
de ,,E.-S.B.” geboden gelegenheid om op deze vragen,

waarvoor zij terecht belangstelling in ruimere kring ver-
moedt, in de kolommen van haar blad wat dieper in te
gaan.
Het is in de huidige omstandigheden doelmatig, aan het vraagstuk der consumptiemaximalisering tweeërlei aspect
te onderscheiden, t.w.:
verdient consumeren in een ,,normale” tijd zeggen
wij, om de gedachten te bepalen: een toestand, zoals de
wereld die gekend heeft in het laatste decennium voor de
jôngste wereldoorlog, globaal genomen dus de jaren van
omstreeks 1930 tot omstreeks 1940, in principe de voorkeur
boven sparen/investeren bij de besteding der particulieie
inkomens?


geldt deze eventuele preferentie al of niet ook in
de huidige overgangsfase onmiddellijk na de oorlog, en
wel
a)
in het algemeen?, b) voor bepaalde, afzonderlijke
landen in het bijzonder?

De principiële zijde ean het araagstuk.

Ad 1. Allereerst de opvatting van hen, die deze vraag
bevestigend beantwoorden. De exponent par excellence
van deze opvatting is de Enge]se econoom Keynes, die haai
indertijd in het bijzonder in zijn bekende werk ,,The
General Theory of Employment, Interest and Money”
van 1936 naar voren bracht. Kernachtig werd zij door
Prof. Mr. J. G. Koopmans (die de onderhavige opvatting
van Keynes c.s. intussen niet.onderschreef) in zijn intree-
rede, te Rotterdam uitgesproken op 17 Oct. 1939, als volgt samengevat: ,,Meer uitgeven en minder sparen ondermijnt
de volkswelvaart niet, maar bevordert der.e, indien en
voorzover dit ertoe bijdraagt, arbeidskrachten of andere
productierniddelen in het productieproces in te’ schakelen,
die anders zonder emplooi zouden zijn gebleven; dit gevolg al slechts dan niet intreden, wanneer het gehele productie-
apparaat reeds vol bezet is”.
Prof. Koopmans zelf stond echter, zoals gezegd, op een
ander standpunt. 1-Jij achtte Keynes’ conclusie, dat meer
consumeren als zodanig – door het bekende multiplier-mechanisme – altijd tot een grotere expansie zal leiden
dan meer sparen, onjuist en was van oordeel, dat dit slechts
dan zou gelden, wanneer het meer-sparen niet met’meer-
investeren gepaard zou gaan, d.v.z.
wanneer
het de vorm

van meer-oppotten zou aannemen. Daarmee zou dus aan
de propaganda voor ,,meer consumeren, minder sparen”
de basis ontvallen en zou het alleen een argument tegen
het oppotten worden. In Koopmans’ eigen termen: het
eventueel optreden van een netto-multipliereffect, inge-
val van een gegeven netto vermeerdering der totale uit-
gaven, zou c.q. alleen toe te schrijven zijn aan een ver-
ruiming van de actieve geidcirculatie, dus het resultaat
zijn van een partieel infiatieproces, dus in wezen een
monetair bepaald verschijnsel zijn; onverschillig zou het
echter zijn, of deze vermeerdering van de actieve geldcir-
culatie in eerste instantie werd opgewekt door meer-con-
sumeren dan wel door meer-investeren.
Hier kan echter weer tegenover worden gesteld, dat meer-
consumeren juist per saldo een grotere verruiming van de
totale actieve geldcirculatie tengevolge zal hebben dan

9 Dit artikel werd medio November
1945
geschreven. Red.

‘1

74

,

S

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Januari 1946

meer-i nves Leien als zodanig, ol. cl oor
de
weers lag, die nat,
meer-consumeren zal hebben op de ,.pi’opensity to invest”
van cle ondernemers, vooropgesteld, dat, het credjetaanhod
niet volstrekt onelastisch is. Wij verwijzen Leo deze naar
de volgende passage nit. Prof.
riinhergens
Economische
hewegingsleer” (1 94:3)
:,,
Een verschuiving bij ‘de consu-menten ten gunste van consumptie-ui (gaven en gepaard
gaande met een even grote inkrimping van de be,spai’ingen
zal op de totale uitgaven verhogend werken, zolang de
ki-edietcreatie triet volkomen onelastisch is geworden.
Want de ond ernemers, die i nvesteri ngsuitgaven willen doen,
zullen, mi zij over minder spaargelden kunnen beschikken,
toch in elk geval een deel van de daaruit volgende ver-
mindering kunnen compenseren dooi’ een hogei’e krediet-
vraag. Tegenover de gegeverï vermeerdering van con-
sumptie-uitgaven staat dns een geringer’e ver-mindering van de investeringsuitgaven, in totaal en vermeerdering.
Evenzo iou er in totaal een vermindering vari uitgaven
optred en, wanneer èr een vermindering van consuni l)tieve
uitgaven zou zijn opgetreden” (blz. 2S5). Met deze opmerkingen moge worden volstaan wal de
principiële zijde van het vraagstuk der consuniptiemaxi-
malisering betreft. Omdat de huidige tijd kennelijk nog
een ,,abnormaal” karakter draagt, vergeleken met de
tijd, waarin de zoëven aargeduicle principiële controverse
ontstor1d, is het van meent belang, dat wij hij het tweede
der- hierboven onderscheiden aspecten van het onder-
havige vt’aastuk wat langer stil staan.

Het
actu:le aspect ean het Nvagsluk.

Ad 2. Deze zijde van het, vraagstuk werd door’ Prof.
Koopmans uitvoerig belicht in een tw’eetal artikelen over
Kap.itaalschaarste en wederopbouw’,’, gep ubliceer’d in
de ,,E.-S.13.”, dd 18 Juli en 1. Augustus j.i. Mijns inziens zullen ook zij, die in principe voorkeur hebben voor con-
sumeren hoven (actief) spar’en, niettemin het betoog van
Prof. Koopmans zo goed alsgeheel kunnen onderschrijven.
Ook zij, die in liet algemeen voorkeur hebben voor’ con-
sumptief uitgeven boven sparen, zullen deze voorkeur nl.
geenszins in alle omstandigheden
willen doen gelden, en
met name dan niet, indien de meerdere consumptie nû

zou geschieden
ten koste
van de nfi te verrichten (reële)
investeringen en daardoor van de consu mp tiemogel ij kheid
in de toekomst. En in zulk een situatie bevinden wij—cl.w.z.
niet alleen ons land, maai’ een groot deel van de wereld – ojis thans in feite.
Inderdaad zal – gezien de enorme omvang van de des-
in’vestering, welke tijdens de oorlog allerwege in het
productieapparaat voor burgerlijke behoeften plaatsgreep
– een zeer aanzienlijk deel van onze pi’oductieve inspan-

ning voorshands gericht moeten zijn op liet weer op peil
bréngen van de kapitaalgoederenvoorraad. Zou men de dwingende noodzaak hiervan niet inzien, maar een op-voeren van het huidige consumptiepeil tot ‘he
1
t voor de

oorlog gehruikelijke niveau als de primaire eis stellen,
dan zou men van een koude kermis thuis komen. Op de vraag naar he ,,waarom?” van deze noodzaak, gaf Prof,
Koopmans het antwoord, dat ook mi. in beginsel onweer-

legbaar is.

Ogenschijnlijk niet daarmee te i’ijmen is mijn indr’uk,
dat de aard van de ontwikkeling, welke de V. S. in de
afgelopen oorlogsjaren in economisch opzicht door-
maakten, de opvatting kn rechtvaardigen, dat daar
te lande r’eeds thans, onmiddellijk na afloop van de oorlog,
maatregelen ger’icht op maximalisering der binnenlandse
consumptie oppoi’tuun, zijn uit een oogpunt van struc
tuurpolitiek, indien wij onder , ,sti’uctu urpolitiek” verstaan
het complex van maatregelen, dat is gericht op het bereiken
en c.q. handhaven van een zo hoog mogelijk niveau van

bedrijvigheid hinnenslands.
Er is hier slechts schijnbaar een tegenstrijdiglieid:
het betoog van Prof. Koopmans liet r’uimte vooi’ het in de voi’ige alinea uitgedrukte vermoeden, doordat hij de

zaak ni, wel bestudeerde voor landeit in een positie als
het onze en ôélc voor de wereld-als-geheel, daaronder be-
grepen de Ver. Staten, maar
niet
voor cle Ver. Staten zèlf,
deze (((IS
geïsoleerd beschouwd.

De (‘ei’. Ç’tatn ç’e,’/çe,’en in een uilzondei’ingspositie.

Ook dus wanneer men bereid is, Prof. Koonmans toe
Le geven, dat het slechts l’i.rneste gevolgen zou kunnen
hebben, indien men in landen als liet onze niet zou inzien,
dat consuniptiebeperking voor de volkshuishouding als
geheel
2)
voorshands gebiedende noodzaak blijl’t, clan nog
zal men zeer wel van oordeel kunnen zijn, dat voor cle Ven’.
Staten ten deze een uitzondet’ing nnoet worden gemaakt,
in dier voege, dat dadr te lande niaatregelen gericht op
stimulering der binnenlandse consumptie vel r’eeds ni’r
opporluun zijn. Wel te ver’staan : a) dit uiteraard alleen
op de basis van een principiële voor’lceur voor consumeren
lioven spar’en/investéren en h) dit bovendien ‘beschouwd
van nationaal-Amer-i kaans standpu nt.
In de eerste plaats moet derhalve ten deze reeds ‘in
zoverr’e een gemeenschappelijke grondslag voor discussie
aanwezig zijn, dat men zich stelt op het standpuni , dat,
inderdaad in een land, waar (ook nu nog) nagenoeg ,,non’-
male” vnrhoudingen bestaan op liet punt van de kapi-
taaisuitrusting (dit op Le vatten i0 reële ,in), een relatieve
ver’schuiving van geïnvesteer’de besparingen naar consump-
tie toe te juichen is
Uit CCII
oogpunt van sti’uctuurpolitiek,

een standpunt, waarvoor mi. inderdaad goede gronden
zijn aan te voer’emi (vgl. hier’hoven ad 1). Ee voorts zal
men ook nog her’eid moeten zijn, in zoverre moet cle rèaliteit
rekening te houden, dat men aanneemt, dat de Ver. Staten
hij liet concipiëren van haar economische politiek _zich
bovenal zullen laten leiden dooi’ de vr’aag, wat voor het
eigen land op dit moment de meest wenselijke politiek is.
lIet is nu eenmaal – helaas – nog niet zover dat, dc
economische problemen van de wereld vanuit én centraal
punt worden bestudeerd en dat daarbij word t gezocht en
gestr’eefd naar (lie oplossing; die voor de wereld-als-geheel
op liet bepaalde moment cle beste zou zijn.
Zo beschouwd moet dus, om cle vraag l,e kunnen ho’
antwoor’den, of liet geoorloot’d is,
01)
liet betoog van Prof.

Eoqpmans een voorbehoud Le niakén voor de Ver. Staten,
eer’st klaarheid bestaan omtrent een andere vn’aag, deze
namelijk:
of men rang aan:hemen, dat in de (“ci’. Slatc’n
nsoinenteel op hei punt one
dc
kapiianlsntiti’u.eting
(’00!’ prO-

ductie
000,’
bui’gei’lij’ke behoeften inagenoeg 000roon’logse ver-
houdingen heersen.
Ik mben, ‘dat deze vraag inderdaad,’
globaal genomen, bevestigend mag worden beantwoord.
Dit is de conclusie van een onderzoek, dat onlangs door
schrijver dezes werd ingesteld naar cle economische ontwik-
keling der Ver. Staten gedurende cle oorlog e n waarvan’
enkele he]angr’ijke _r’esultaten in brochur’evor’m werden
gepubliceerd
3).

Vastgesteld kon o.a. wor’den:

le. dat aan de eisen van de ooi’logvoer’ing in de Ver.
Staten geheel kon worden voldaan door ver’gr’oting der
productie (m.a.w. de oorlogsproductie had er geheel liet
karakter van toegevoegde productie);
2e, dat de binnenlandse consumptie er als geheel ge-
nomen niet alleen, geen vermindem’ing, riiaar zelfs nog een
ver’meer’der’ing onderging;
3. dat deze consurnptiever-rneer’dering weliswaar voor
het grootste deel slechts mogelijk was door intering
0
1
)

‘) Deze toevoeging voor de volksliuislioudtng als geheel” heeft
eqn belangrijke
materiële
betekenis. Hiermee willen
wij fl1. aan-geven,
dat hot streven nantr
vnor’tgezette cnnsumpticheperking
in
deze
tijd slechts
dan ook sociaal
verantwoord
Is, indien de Over-
heid metterdaad blijk geeft
van
liet inzicht,
dat ook ten deze een
selectieve toepassing van liet, algemene principe noodzakelijk is, (even-
zeer als
dit
het geval is, gelijk Prof. Koopmans betoogde. met
liet; Pm’iflcipe van vermindering van
de
graad van kapitaalinten-
siviteit der productie), met het bog op het feit, dat de behoefte
n’an
gr’ote groepen der bevolking ain allerlei comrsumptiegoederen
nog steeds
uiterst
nijpend
is,
8)
,,Korte schets
van
de economische orstwikkelirigderV.S. ge-
durende de oorlog” (Jul! 1945), gepubliceerd door het Rotter’damseh
Beleggingsconsos’tium N.V.

1

30 Januari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

.75

voorraden, maar dat deze laatste, evenzeer als ook het
uitstellen der vervanging van versleten machines ed.
(dus de totale desinvestering), in de Ver. Staten binnen zeer
enge grenzen beperkt bleef. Wat de kapitaalgoederen in
engere zin betreft (machines, gebouwen ed.) mag men
daarbij bovendien nog aannemen, dat de desinvestering
voor een aanzienlijk deel weer zal worden gecompenseerd
door liet feit, dat althans een gedeelte dci’ in de ooi’log-
industi’ieën (bijv. scheepswei’ven, automobielindiusti’ïe,
vliegtuigindustrie, chemische i ndus t iie) vastgelegde p ‘
0-
ductiemiddelen met weinig moeite al kunnen worden
overgeschakeld op de yoorziening in civiele behoeften.

Conclusie.

Hoewel het derhalve stellig van gemis aan weikelij k-
heidszin zou getuigen, indien men voor het heden of ook
maat’ voor de naaste toekomst de eis van ,,maximalisering
dci’ cônsun’ipt.ie”, zoals clie algemeen oppot’tuun was in de depressiejai’en van het vorige decennium, weet’ in het
algemeen zou wil!en stellen, moet mi, ten deze een voor-
behoud worden gemaakt voor de Ve1′.’Staten.
T-Jet centrale probleem dci’ economische politiek zal,
voor de Vet’. Staten zo goed als voor de andere ex-oorlog-
voerende landen, in de eerste na-oorlogsjaren zijn, het op-
treden van massale werkloosheid zoveel mogelijk t.e voor-
komen, dus te voorkomen, dat een schei’pe tel’ugslag in
de bedrijvigheid als geheel optreedt. Het sti’even zal e’
op gericht moeten zijn, de ovei’schakeling van de oorlogs-
op de vreclesproductie zo soepel mogelijk te doen verlopen,
(l.w,z, zoveel mogelijk met vermijding van wrijvingen.
Pc keerzijde van dit alles – van het instandhouden der
werkgelegenheid, resp. van een soepele wed ei’inschakeli ng
(let’ gedemobiliseerden in het productieproces – zal
immers zijn: het instandhouden van een lcoopki’achtige
binnenlandse markt. Deze laatste zal, in de toelcomt zo
goed als in liet verleden, de voornaamste hepalende faç.toi’ zijn van de mate van welvaart dci’ Amerikaanse volkshuis-
houding. Ter voorkoming van een gevoelige tei’ugslag in
de industriële bedrijvigheid zal (dat is het kernpunt van ons voorgaande betoog) in de Ver, Staten – zulks in on
derscheid van vrijwel alle andere landen – zelfs nog méér nodig zijn (gezien het feit, dat, zoals gezegd, de oorlogs-
productie in de Vet’. Staten het karakter had van additio-
nele pi’oduc’tie), nl, een
slimulei’ing
der binnenlandse
consumptie, eventueel gepaard met een bevordering ook
van de export.
De aangewezen oplossing van het kei’nprobleem is ,dei’-
halve wat dit betreft voor de Vei’. Staten vel duidelijk
t.egengesteld aan die, welke voor vele andere landen – daaronder het onze – thans en inde naaste toekomst de
meest aangewezene is; in deze andere landen zal (selec-
tieve)
consumptiebeperking
vooreerst het devies moeten
blijven, aangezien daar eerst de kapi taalgoed erenvoorraad
weet’ op peil zal dienen te worden gebracht, voor en aleet’
ei’ veer van een geleidelijke opvoering det’ bonsumptie
als totaal sprake zal kunnen zijn.

IE.

Itl lIG

DE ZUIDERZEEWERKEN EN ONZE

NATIONALE WELVAART (II),

Aan het slot van het eerste gedeelte van dit artikel
1)

gaven wij als onze meening te lcennen, dat ei’ ongetwijfeld
nog een gunstige marge voorhanden is tusschen het volume van onze-voedselproductie en de voedselbehoefte van onze
‘bevolking op cle tegenwoordige getalsterkte, doch dat wel

)
Zie ..lt.-S.B.” van IS Januari 1946,
Tn dit eerste gedeelte komt, op blz, 40 cle volgende inisstelling
VOO!’:
men leze in de taatste alinea van de eerste kolom
voor
geval A:
219.000 x 0,96 = 210.000 inwoners, in plaats van
210.000 x 0,96 = 210,000 inwoners
en in de tweede alinea van de tweede kolom voor geval A:
van
210,000 x 1,14 = 239.000 inwoners, in plaats van
van
204,000 x 1,14 = 233,000 inwoners en voor gevat 13:
van 310.000 x ‘1,08 = 335,000 inwoners, in plaats van
van 303.000 x 1,08

327.000 inwoners.

het gevaar dl’eigt, dat deze na tei’ugkeei’ van noi’inale
verhoudingen en hestendig’ing van den oritwikkelingsgang
van ons hedrijfsleyen en onzeri bevolkingsaanvas, vool’ de toe komst ontoereikend zal worden.

Een globale berekening nu geeft aan, dat 1. ha weiland
ten behoeve van inelkpi’oduetie ongeveer 3 millioen cal.
lie!’ jaar aan mensch cli jke’ voedingswaarde levert, tegen over
gi’aanhouwland ii) millioen, bieten op suiker omgerekend
rond 18 millioen, waarin nog piet is begrepen de pulp
(gebruikt voor veevoer) en de melasse, en consumptie-
aardappelen zelfs 22,5 ittillioen cal. per ha pel’ jaar.
O grond van de totale amenstelling dci’ vo’ol’tgebrachte
agrarische producten en hun calorische waarde kan, de
gemiddelde bruto-opbrengst per lvi op rond 4 inillioen
ml. pet’ jaar becijferd worden.
1-touden wij rekening met 10 pCt. verlies van het pi’oduct
van het land tot bereid voedsel en nemen wij voorts aan,
dat in normale ‘tijden per volwassene 3.400 cal, pet’ dag
worden gebruikt, waarvan met het oog op het mindere
verbruik van kleine kinderen 95 pCt. is te nemen als gemid-
delde voot’ onze totale bevolking, dan worden per persoon
verbruikt 1,18
x
106
cal) per jaar, zoodat hiei’ te lande
1 ha cultuurgrond gemiddeld voor rond 4,4 inwoners
voedingswaarde oplevert.

Met een oppervlakte van rond 2,36 x 10 ha kon vooi’
het jaar 1939 onze geheele landbouw voor 10,4 millioen
zielen aan voedingwaarde leveren. De totale bevolking
telde in dat jaar 9,007 millioen zielen, zoodat rond 15 pCt.
meer voedingswaarde werd geproduceerd dan voor onze
geheele bevolking rioodig zou zijn.

Nu kan bovengenoemde berekening niet op absolute
tauwkeui’igheid aanspraak maken. Wel kunnen de hoven-
noemde 10,4 millioen inwoners als minimum worden be-
schouwd met een marge van hoogstens 1,1 millioen; als
maximum mag dus worden aangenomen een aantal van
11,5 millioen inwoners, zoodat het volume van eigen
voedselproductie op den duur niet voldoende zal zijn om
de voedselbehoefte van onze toenemende bevolking te
dekken, indien deze zich zal blijven ontwikkelen totdat liet
verwachte aantal van 12,5 millioen zielen zal zijn bei’eikt.

Het relatief geringe overschot aan geproduceei’de voe-
dingsw’aarde, ten opichte van het verbruik hier.te lande, is
mede het gevolg van de indeeling van onze landbouw-
productie. Door een belangi’ijk surplus aan geproduceerde
zuivelproducten, vieesch en cliei’lijke vetten is veel wei-
land en veekrachtvoer noodig, het belangrijke surplus aan

eieren vereischt veel extra graan.. Dit veroorzaakt een te-
kort aan akkerland om onze totale behoefte aan graan,
meel en boonen te dekken.
Z’owei voor de productie van ons agrarisch
sul’pIUS Op
het gebied van pluim- en veeteelt, als vooi’ de brood- en
meelvoorziening, zijn wij daardoor op den invoel’ voor-
nkmelijk van gl’aan aangewezen, zoodat wij, wat het eei’st-
genoemde betreft, in tweëet’lei opzicht afhankelijk zijn
van het buitenland, dat zoowel ons agrarisch surplus zal
moeten afnemen als ons de voor dit surplus noodige grond-
stoffen zal moeten leveren.
Hieruit mag niet worden geconcludeerd, dat het nood-
zakelijk zou zijn in de bestaande indeeling van onzen
landbouw verandering te brengen, door de specifieke op-
brengst aan voedingswaarde te vergrooten doqs- scheuring
van weiland ten behoeve van verhoogde akket-bouw’pro-
ductie.

Integendeel, zoolang deze financieele voordeelen biedt
en niet leidt tot cent tekort aan voedingswaardepro-
ductie, bestaat ei’ geen aanleiding den toestand, zooals
deze zich, in verband met onze grondgesteidheid, voorkeur
van den landbouwer etc,, heeft ontwikkeld, principieel te
wijzigen.

Dat in normale tijden, die achter ons liggen, de bereikte
resultaten niet onbevredigend w’ai’en, heeft de practijk
geleerd.

Zoo wijzen de cijfers yoor 1930 uit, dat tegenover een

76

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Januari 1946

tekort aan granen, meel, boonen en vruchten, htwelk
een invoer ter waarde van 264 millioen gulden tengevolge
had, een uitvoer van overschot aan landIouvproducten
plaatsvond ter waarde van 379 millioen gulden. In het
batig bruto-saldo zijn begrepen de kosten, noodig om deze
producten, in hoofdzaak voor den uitvoer, in veredelden vorm te brengen door onze, werkverruiming brengende,

landbouwindustrie.
Een veredelingsindustrie dus van grondstoffen, grooteri-
deels van eigen bodem, waarvan de producVen met in-
heemsch arbeidsvermogen zijn voortgebracht en het sur-
plus geëxporteerd kan worden ter compensatie van im-
port aan onbewerkte goederen, zooals graan voor onze
voedselvoorziening en voor de veeteelt, alsmede van die
primaiie grondstoffen, waarvoor wij op het buitenland zijn
en zullen blijven aangewezen.
Weliswaar is de landbouwindustrie uit het oogpunt
van werkverruiming relatief, dus ten opzichte van de me-
chanische industrie, niet van overwegende beteekenis –
het aantal personen, dat in de landbouwindustrie werk-
zaam is, kan niet nauwkeurig worden vastgesteld, doch is
op rond 50.000 f 60.000 te schatten of nog geen 5pCt. van
de totaal in de industrie werkzamen -, maar des te grooter
is het belang hieraan uitbreiding te geven door het opvoeren
van het volume’van onze agrarische productie.
De vraag rijst echter, of in de toekomst geen wijzigingen
te verwachten zijn, welke den gegroeiden toestand juist

door deze dubbele afhankelijkheid nadeelig zullen beïn-
vloeden.
Wat betreft, de mogelijkheid van invoer van goedkoop

graan, waarin een kentering dreigt te treden, het vol-
gende:

Het goedkoope buitenlandsche graan werd veelal door

roofbouw verkregen en een bezinning in deze is reeds
merkbaar, zoodat een mindere afhankelijkheid van het
buitenland op dit gebied zeer wenschelijk zou zijn.
De Zuiderzeepolders zullen hierop een gunstigen invloed
uitoefenen door de relatief groote productie aan graan,
waarin juist de tarwebouw een overwegend aandeel neemt.
Aangenomen, dat de graanproductie van de geheele
Zuiderzeegebieden zich op analoge wijze zal ontwikkelen
als in de Wieringermeer, dan mag uit deze gebieden een vergrooting der graanproductie van 437.000 ton per jaar
worden verwacht of een toeneming van 27 pCt. van onze
totale graanproductie, welke in 1939 1.615.062 ton bedroeg.
Aangezien de pacht aan het Rijk verschuldigd is en aan
pacht rond 30 pCt. van de bruto-inkomsten van den land-
bouw wordt betaald, zal in tijden, waarin de binnenland-
sche graanbouw niet zal kunnen concurreeren tegen het buitenlandsche aanbod, onze Regeering het middel van
pachtverlaging resp. -regeling ten dienste staan om de
binnenlandsche graanproductie ook dan op peil te houden.
Een middel, dat zeker te verkiezen is boven vele van de in de laatste crisisperiode getroffen gedetailleerde land-

bouwcrisismaatregelen.
Toch zal de te verwachten productie van de Zuiderzee-
gebieden alleen niet van uilsiuitende beteekenis zijn
op de behoefte aan invoer van agrarische producten onder
de bestaande verhoudingen. In 1939 bedroeg de invoer
van graan, meel en boonen rond 2.780.000 ton, terwijl
van de Zuiderzeepolders. niet meer dan 513.000 ton mag
worden verwacht, waardoor de invoer nog op rond 81 pCt.
zou dienen te worden gehandhaafd, zoodat deze gebieden
alleen niet toereikend zouden zijn in dit opzicht een prin-
cipieele wijziging te brengen.
Weliswaar zal deze marge gunstig worden beïnvlo.ed
door nog mogelijke opvoering van de specifieke landbouw

opbrengst, hoöfdzakelijk als gevolg van ruilverkaveling
en betere beveidingsmethoden onder auspiciën van den
cultuurtechnischen dienst en met medewerking van de
Heidemaatschappij, de Grontmaatschappij en andere,
maar toch zijn aan de doorvoeringsmcgelijkheid van deze

maatregelen zekere grenzen gesteld, welke in afzienbare

toekomst bereikt zullen worden, terwijl deze specifieke
opbrengstverneerdering geen expansiemogelijkheid voor

onze agrarische bevolking biedt, waardoor ons bevolkings-
accres hoofdzakelijk in industrieele expansie zijn %verkge-
legenheid zal moeten vinden. Dit zou het niet denkbeeldige
gevaar medebrengen, dat, onder terugkeer van meer nor-
male omstandigheden en herstel van ons bevolkingsaccres
in de naaste toekomst, .een verhooging van industrieele
productie zal samengaan met een tekort in de voortbren-
ging van voedingsproducten om onze behoefte aan volks-
voeding te dekken. hierdoor zouden wij hier te lande ge-
leidelijk in analogen toestand geraken als de oudere indus-trielanden, welke een overschot aan industrieele producten
stellen tegenover een tekortschietende opbrengst aan levens-
middelen. Deze toestand houdt vooral voor de toekomst

een bedreiging in.

In vroeger tijden hadden ,wat de industrie betreft, slechts
enkele landen een zeker monopolie, en wel die, welke de
pioniers op dit gebied varen en zich de speciale vakkennis,

die de industrie vereischte, hadden eigen gemaakt.
Zoo was het eeii winstgevend bedrijf industrieele pro
ducten, die overal een gretige markt vonden, af te zetten
in ruil voor agrarische producten in landen, die daarvan

een surplus hadden. hn dezen toestand voltrekt zich geleidelijk een wijziging
sinds de industrieele vakkennis meer algemeen goed is
geworden en de agrarische landen zich zelf op industria-
lisatie gaan toelegg’en. Door den aanwas van hun eigen
industrieele bevolking hebben de agrarische landen in
stijgende mate hun agrarische producten zelf van noode.
Naarmate de stijging van de industrieele bevolking ten
opzichte van de agrarische blijft aanhouden, zal het voor
export te bestemmen surplus aan agrarische producten
van die landen afnemen, evenals hun vraag naar indus-
trieele producten. Dit zal tengevolge hebben een stijgenden
prijsindex van landbouwproducten, ten opzichte van die
der industrieele voortbrenging. hierdoor zal de ontwikke-ling van de industrialisatie, welke in zoo belangrjjke mate
werkgelegenheid verschaft, dus de welvaart bevordert, in
de eerste plaats dienen te worden gericht op die producten,
welke de volksgemeenschap zelf van noode heeft, ten einde

de
noodzaak oan export van industrieele goederen te
vermijden en de agrarische productie niet te doen dalen
onder die voedingswaarde, welke voor onze bevolking
wordt
vereischt, waardoor tevens éen
noodzaak oan import

van agrarische ‘ producten zal ontstaan.
Voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie, dat
wij hier te lande in een impasse dreigen te geraken en
voor de volgende alternatieven komen te staan:

af
de sinds 1930 ingetreden afneming van ons bevolkins-
accres, welke in de laatste jaren in dit opzicht een scherpe
tendenz vertoont, zal worden hestendigd; doch dan zal
daarmede samengaan een scherpe daling in den nieuw-
bouw, welke ons bevolkingaccres vereischt, hetgeen tot
een voelbare economische depressie aanleiding zal geven,
ôf ons bevolkingsaccres zal zich bij het intreden van
normale toestanden kunnen herstellen, doch dan dient dit
hoofdzakelijk hn de industrie zijn werkgelegenheidtvinden,
met een dientengevolge dreigend tekort in de eigen produc-
tie aan voedingswaarde, tenzij de natuurlijke ontwikkeling
van onze landbouwindeeling geweld zal worden aangedaan
door een geforceerde vermindering van veeteelt en een
verhooging van den akkerbouw met de daaraan verbonden
vérstrekkende beïnvloeding van bestaande economische

verhoudingen.
Om uit deze impasse te geraken is kennelijk de oplossing,
uitbreiding te geven aan ons landelijk areaal door daaraan
nieuwen vruchtbaren maagdelijken bouwgrond toe te
voegen. Door het inzetten .’an onze op zoo hoog peil staan-
de waterbouwkundige wetenschap en techniek zal een
belangrijke uitbreiding worden gegeven aan onze daarop
gespecialiseerde industrie, welke tevens zal afstralen op
de bedrijvigheid in alle onderdeelen van onze industrieele

30 Januari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

77

bedrijfsklasse. Uit dezen gezichtshoek is het belang, ver-
bonden aan de uitvoering van de Zuiderzeewerken, te
bezien, met als drie hooîdkenmerken:

belangrijke uitbreiding van industrieele werkgelegen-
heid bij het tot stand brengen dier werken, waarbij een
groot percentage nationale industrieele producten wordt
gebruikt;

ondersteunen van het bevolkingsaccres door koloni-
satie naar de nieuw ontsloten gebieden, en

versterken van het geringe surplus aan voedings-
waardeproductie, hetgeen kan bijdragen tot het vermijden
van een tekort, dat hierin voor de toekomst zou kunnen
ontstaan.

Ik meen hiermede den gunstigen invloed, welken de
inpoldering van de Zuiderzeegebieden op zoo veelzijdig
gebied op onze volkswelvaart zal uitoefenen, en de groote
behoefte, waarin deze uitbreiding van onzen cultuurgrond
voorziet, in het licht te hebben gesteld, hoewel het voor-
gaande geenszins ôp volledigheid aanspraak mag maken.
Zoo bleven o.a de zoo belangrijke voordeelen van een groot
zoetwaterreservoir van regelbaar niveau, in het midden
van ons land gelegen, voor landbouw, veeteelt en oor
drinkwatervoorziening, alsmede de mogelijkheid’ tot betere
landverbinding van Noordelijk Oost- en West-Nederland,
nog geheel buiten beschouwing.

Wat dit laatste betreft dient de inpoldering van de
IJsselmeergebieden daarop te worden gericht, dat in het
centrum van ons land een kerngebied zal ontstaan, een
12e provincie, bestaande uit aaneengesloten polders van
het IJsselmeer, welke de mogelijkheid biedt deze tot één
organisch geografisch gebied te vormen en tot ontwikke-
ling te brengen.

Uit deze beschouwingen kan tevens de conclusie getrok-
ken worden, dat het wenschelijk is deze soort landwinning
niet met de uitvoering van de huidige plannen te doen’
beëindigen.

Eensdeels omdat de hiermede te bereiken resultaten
geen voldoende oplossing zullen geven voor dein de verdere
toekomst te verwachten behoeften, anderdeels omdat het beëindigen van dergelijken arbeid en het liquideeren van
daarmede annex zijnde diensten, zooals die der Zuiderzee-
werken en Wieringermeer, van schokkenden invloed
zouden zijn op. het bedrijfsleven en het niet verantwoord
zou zijn hiertoe over te gaan, indien de gesteldheid van ons
land nog de gegelegenheid biedt .ieuwe werkobjecten van
dezen aard aan te vatten, indachtig de spreuk: Een volk
dat leeft, bouwt aan zijn toekomst”, voorkomende op het monument van den Afsluitdijk.
In de eerte plaats ware daartoe te overwegen, of het
inderdaad noodzakelijk is een zoo groote oppervlakte van
het IJsselmeer te bestendigen en of in het Noordelijk deel
nog geen verdere landaanwinst mogelijk is. Doch ook ware de blik te richten naar gebieden buiten
den Afsluitdijk gelegen. In dit .opzicht is de Inpolderings-
commissie van het Nationale Plan werkzaam.
Zoowel de drooglegging van de Waddenzee, als die van
de uitgestrekte wateren in Zeeland bieden hiertoe gelegen-
heid. In technischen zin zullen deze verkobjecten belang-
rijk grootere moeilijkheden medebrengen, niet alleen wat betreft het maken van dijken ter afsluiting van de Noord-
zee, doch ook ten aanzien van de grondverbetering,noodig, doordat de goede bouwgronden op vele plaatsen door zand
overspoeld zijn, welke werkzaamheden hoofdzakelijk aan
het droogvallen vooraf dienen te gaan.
Veel van dit zand zal echter noodig zijn of gebruikt kun-
nen worden voor de te maken dijken, veel goede grond,
vrijgekomen door het uitbaggeren van de noodige kanalen
of van elders aan te voeren, kan op zandgrondbodem wor-den gestort. Deze, evenals andere middelen, zullen kunnen
worden toegepast om de noodige grondverbetering tot
stand te brengen.

De mogelijkheid schijnt niet uitgesloten, dat de rijke
ervaring, op dit gebied nu reeds opgedaan met de Noorde-

lijke polders, aanstonds aangevuld door het in cultuur
brengen der Zuidelijke polders, het in de toekomst mogelijk
zal maken, ook uit deze gebieden grooteuitgestrektheden
goeden bouwgrond te winnen. ,,Where there is a will,
there is a way”- en het zou niet de eerste maal zijn, dat onze
water- en landbouwkundigen een Werk tot stand brchten,
waarbij schier onoverkomelijke moeilijkheden tot oplossing
werden gebracht.

Resumeerende leiden de gegeven beschouwingen tot de
conclusie, dat het uitvoeren der Zuiderzeewerken en de
winning van zoo omvangrijke oppervlakten cultuurgrond
tal van belangrijke voordeelen bieden, welke voor onze toekomstige welvaart onontbeerlijk zijn, maar niet om-
vangrijk genoeg om een blijvende oplossing voor toekom-
stige behoeften te geven. Dientengevolge zullen, in aan-
sluiting op dè vastgestelde plannen der Zuiderzeewerken
en na voltooiing daarvan, analoge projecten ter uitvoering
gereed dienen te liggen, bij name die voor de Waddenzee
en Zeeuwsche wateren, om in deze richting ononderbroken
te kunnen blijven doorwerken.
Dr. W. LULOPS.

AANTEEKENINGEN.

INTERNATIONALE KAMER VAN J.(OOPHANDEL.

In de eerste week van December heeft te New-York
een aantal besprekingen van de Internationale Kamer van
Koophandel plaatsgevonden. Van Ned erlandsche zijde
werd hieraan deelgenomen ddorhet Nederlandsch lid van
het Comité van Uitvoering Mr. R. Mees, Dr. F. H. Fentèn.er
van Vlissingen, eere-presideut der Internationale Kamer

en tevens voorzitter van het zoogenaamde ,,steering”-
comité voor handels- en financieele betrekkingen, alsmede
door den secretaris der Nederlandsche Organisatie voor de
Internationale Kamer Dr. E. D. de Meester.
De besprekingen hadden voor een belangrijk gedeelte

een intern organisatorisch karakter, terwijl daarnaast ook
de toekomstige verhouding t.ot de Organisatie der Ver-
eenigde Volken en tot andere internationale organisaties
aan de orde is geweest.

Een omvangrijk werkprogramma en data voor het l)ij-
eenkomen van een aantal studiecommissies werden vast
gesteld.

Rekening houdende met de omstandigheid, dat het
normale commissiewerk der Kamer ook in de eerstvolgende
maanden nog belangrijke belemmeringen zal blijven onder-
vinden van de nog steeds in groote deelen der wereld
bestaande gebrekkige reisgelegenheid, werd besloten de
acit.viteit der Kamer voorshands in hoofdzaak te concen-

treeren op eenige urgente onderwerpen, o.a. op die vraag-
stukken, die samenhangen met de periode van overgang
van oorlogs- naar vredeseconohie. Daarnaast komt het
door de Regeei’ing der Vereenigde Staten genomen initiatief
tot invoering van een ,,grondregeling ter waarborging
van’ een door eventueele onderteekenaam’s te volgen ,,be-
hoorlijk internationaal commercieel gediag”, een grond-
regeling, die ook een deel vormt van het jongste leenings-
verdrag tusschen de Vereenigde Staten en Groot Brittan-
nië. Daar l3ehalve Amerika ook de Britsche Regeering
achter dit plan blijkt te staan en beide groote landen
de grondregeling als hoeksteen willen doen dienen voor
een verder gaande economische samenwerking tusschen al die landen, die bereid zullen blijken deze ,,spelregels”
te aanvaarden, acht de Internationale Kamer het een
belangrijke aangelegenheid van urgentie aan dit regee-
ringsinitiatief, dat voor een goed deel gebaseerd is op
beginselen, welke de Internationale Kamer sedert haar
oprichting heeft voorgestaan, de noodige aandacht te
schenken.

liet Uitvoerend Comité van den Raad der Kamer
heeft dan ook in haar vergadering ondubbelzinnig uit-
gespi’oken, dat zij het genomen initiatief toejuicht, het
daarbij als een gunstig symptoom beschouwende, dat het
initiatief tot een vermindering der handelsbelemmeringen

78

ECÔNOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

30 Januari 1946

thans uitgaat van het groote ei’editeurland, cle Tereenigcle
Staten, terwijl niettemin in de grondrege]ing rekening
wordt gehoudon ‘met de bijzondere moeilijkheden, die
dehil;eurenlanden nu eenmaal ondervinden met. betrek-
king tot het in evenwicht houden van hun betalings-
balans. Ook het plan een permanent apparaat; in het leven
te roepen, dat cle vraagstukken van een wereidhandel
-zal hebben te coördineeren en daarin van advies te dienen,
kon in beginsel de algemeene instemming verwerven. Een spoedige nadere bestudeering der afzonderlijke
bepalingen door de Commissie voor de handelspolitiek
der Kamer werd echter voor het geven van eeil eind-
oordeel noodzakelijk geacht.
Dat men aan deze twee ondei’wei’pen voorrang heeft
verleend, het,eekent geenszins, dat de Kamer zich hiertoe

beperkt..
Eer.lang zal – ook daad oe hehhn de besprekingen

geleid – over een aantal andere belangrijke aangelegen-
heden internationaal overleg in de daartoe aangewezen

organen der Kamer plaatsvinden.
Tenslotte verdient te worden vermeld, dat hel Uit-
‘oerend Comité gemeend heeft niet te mogen uiteengaan,
zonder er hij de Regeering op aan te dringen de vele
zeer hinderlijke bepalingen, die thans nog altijd een
normaal ieisverkeer en een normaal vervoer in den weg
staan en waarvan er vele een overblijfsel van deti oorlog
vormen, zooveel als maar eenigszins mogelijk is uit den

weg te ruimen.

Omschrijving

Indexcijter zecva:trt (inhoud)

Binnengekomen geladen zeeschepen
Totaal……………………………………….
B.R.T. inhoud …………………………………..
Idem te Rotterdam

:. . . . ………………………..
B.R.T. inhoud ………………………………….
Idem te Amsterdam …………………………….
B.R.T. inhoud …………………………………
Jndexcijfer Internationale binnenvaart (laadvermogen)

.1

Binnengekomen geladen schepen op rivieren en kanalen . .
laadvermogen
lrndexcijfer vervoer wilde binnenvaart

Vervoer v,llcle binnenvaart
waarvan uit: Zuid Limburg
Rotterdam
Amsterdam
Wilde binnenvaart, prestatie ……………………..
Eigen vervoer te water
waarvan uit: Rotterdam
Amsterdam

…………………………
Vervoer door de Beurtvaart ……………………..
waarvan uit: Rotterdam
Amsterdin
Tramwegen vervoerde reizigers ……………………
Interlocale autobusdiensten afgelegde km
vervoerde reizigers
Indexcijfer verkeer op dc rijkswegen
Slachtoffers verkeersongevallen ‘ ….
overledenen ……………………………………
ernstig gewonden

………………………………

In November
1945
kwamen in ons land
423 geladen en ledige
zeeschepen binnen met een totalen inhoud van
712,790
H.R.T.
Hiervan voeren er
312 (362.810 B.R.T.)
ondr Nederlandsche vlag,
dus
74%
van het aantal en
50%
van den inhoud. Voor cle vertrokken
geladen en ledige zeeschepen waren deze cijfers als volgt: totaal
337
schepen
(646.420 B.R.Tj,
‘naarvan
239 (71
%) onder Neder-
lancische vlag met
326.816 O.R.T.
inhoud
(51 %).
In de vaart Nederland-buitenland over rvieren cii kanalen
kwamen in November
1945
totaal
852
schepen met
500.020
ton
laadvermogen ons land binnen. Het aandeel, dat hiervan over den
Rijn te Löbith binnenkwam, bedroeg
352
schepen
(41
%) met
313.940
ton laadvermogen
(63%).
Voor de vertrokken schepen waren deze
cijfers: totaal
963
schepen
(573.880
ton), waarvan
429 (45%)
lahgs
Lobith met
348.890
ton
(61 %).
Het totale goederenvcrvoer door de wilde binnenvaart bedroeg
in November
1945
in
1.000
ton:
1.342;
in 1.000 ton maakten hiervan
deel uit: steenkolen, turf e.d.
460 (34
%), aardappelen
68 (5%),

Mededeelingen van de Kamer van Koophandel

en Fabrieken voor Zuid-Holland te Rotterdam.

De K. L.M. onderhoudt tot dusverre, eventueel in samen-
werk ng met bui tenlandsche maatschap pijeri, de volgende
litcitçlie.nsteji:

Amsterdam-Oslo ( KLM. – N .L. dienst) ; Amsterdam-
Kopenhagen-Malmö; Amsterdam-Malmö-Stockholm
(A.B.A. dienst); Amsterdam-Zürich (Swiss Air); Amster-
cl am-Parijs (KLM.- R.L.A.F. dienst).
Vn 21 Januari af zat door de K.L.M. regelmatig 01)
wei’kdagen ‘een dienst worden onderhouden van Amster-
dam naa’ Zilrich; van 28 Januari af 3
x
daags een dienst
Amsterdani-Madrid-Lissahon en van 4 Februari af
3 x daags een dienst Amsterdam-Praag.
Bijzonderheden inzake vertrektijden en tarieven zijn
hij de Kamer voor helangstellenden ter inzage.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

0
II
14
[/,

131
215

.
288
262
343
433
530 586
584
662
95
139
188
164
203 392
465
431
396 427
9

.
39
67
65
74.
IS
50
135
129
440

5
26

1
S
IS
22
99′
148
‘,12
933
1.121
249
59
262

i
576′
718

143
134
153
190
70
.141 1.069
1.213
1.514
1
.349
221
21
302
425
349
311
272
340
291
232
108
92
111
169
123
138
147
166
212
80
47
76
119
0,7 2,0 5,6
:1,2
3,3 8,3

193
227
271

39 54 57

32
44
52
18.0
25,8
31,5
553
1.034
1.391
843
1.918 2.549


139 136 130
127


104
96
141
99

337 375
433 420

granen
126 (9
), mrmeel en bloem
38 (3%),
meststoffen
88 (7%),
aarde, klei e,d.
100 (7%),
kalk, cement ed.
48 (4%)
en kunst.steen
66 (5%)
en bout
45 (3%)
Van dc in September
1945 31,5
inillioen (loot’ Je tramtmwegen
vervoerde reizigers, bedroeg hel aandeel in cle steden Amsterdam,
Rotterdam en Den Haag resp.
6,5, 11,0 cci 4,6
millioen . of resp.
21, 35
en
15 %
van het to taal.
Het indexcijfer van de aantallen getelde voertuigen aan
14
tel-
punten op basis van het muaanclgcmniddelde Augustus
1938-Juli
1939 ‘ lOO,
bedroeg in Yovember
1945
voor cle personenauto’s
74,
autobussen
49,
vraclilauto’s ed.
204,
muntorrijwielen
125,
en rijwielen
51
(in deze cijfers is het militaire vem-keer begrepen).
In Novemben’
1945
hadden in ons land
438
ernstige verkeers-
ongevallen plaats, v,aarvan
187
in de gemeenten met mueer dan.,
100.000 inwoners (in Anisterdain, Rotlerdam en Den Flaag resp.
56, 33
en
53), 98
in de gemeenten met
20.000-inwoners
en
153
in de overIge gemeenten.

I)e prijzen op cle geldmai’kt lieten in de algeloopen
week een kleine stijging zien, welke weliswaar bij zeer
geringe omzetten plaatsvond, maar die ongetwijfeld
uitvloeisel is van de in het voorafgaande overzicht ge-
cons tateejde tendens to t stijging der discontokoersen.
En de afgeloopen week werd hierop nog een bijzondr
licht geworpe1i dooi een belangrijke mutatie in de ge
publiceerde weekba lans van De Nederlandsche Bank.
De saldi der banken verminderden M. met f 166 milliden
tusschen 14 en 21 Januari ji., tengevolge van het concen-
treereh van door geallieerde instanties aanvankelijk hij
handelsbanken aangehouden. relceningen bij De eder-

STATISTIEKEN.

VERKEER EN VERVOER IN NEDMILANI).

Fenheid

Juli

Aug..

Sept.

Oct.

Nov.
1945
.1

1945

1945

1945

j

1945

maand-gein,
1938 – 100

a:ul tal
1.000
aantal
1.000
aantal
1.000
niaanmd-gem –
1938 = 100
aantal
1,000 t
maand-geni.
1938 = 100
1.0001.
1.000 t
1.000 t
1.000 t
‘1
milI. 1km.
1.000 t
1.000 t
1.000il.
‘1.000 t
1.000 t
1.000 t
1 nillI.
1.000 1,000
nmaand-gern.
1938 = 100

aan tal
aantal

1
71
.

landsche Bank zelf. De gebiokkeerde saldi (viii. de saldi
der handelsbanken) bedroegen dan ook nog slechts 1′ :37t
millioen op 21 Januari ji.
Overigens bleef de stijging der cliscontoprijzen beperkt

tot gemiddeld
1
/
16
pCt. 0 riemaandsch- prooi essen Nverdeji
aangeboden tegeis 1 pCt., Julipapier tegen
15/
J)Ct.,
terwijl acht- en negenmaandsch promessen verkrijgbaar

waren tegen
13/8
pCt.
De behoei’te van het publiek aan hankpapier is nog
steeds niet bevredigd. De laatste weekstaat gaf een stij-
ging der biljettencirculatie te zien van bijna F 93 mullioen.
Overigens vormt deze wegtrekking van creditgelden, tezamen met de stortingen op de nieuwe vormen van
staatsschuld, voor de banken een belangrijke aantasting
van hun rentabiliteit. De belegging in schatkistpapier
liet een zeer behoorlijke rentemarge over, en het is zeer de vraag, of thans reeds voldoende wipstgevende zaken
kunnen worden geëntameerd.
Op de Amsterdamsche effectenbeurs kwamen bij iets
grootere omzetten in de periode tusschen 21 èn 25 Ja-
nuari 1946 per saldo ovér het algemeen iets lagere koersen
tot stand. De
3+
pCt. staatsleeningen boekten een koers-
verlies van J
,
pCt, evenals’ de integralen, welke laatste op 851 pCt, kwamen. De gemeenteleeningen noteerden over
het ‘algemeen hooger dan de vergelijkbare staatsleeningen;
enkele
3+
pCt. leeningen Amsterdam kwamen op 103 pCt.,,
ondanks den aanmerkelijk langeren looptijd dan de over-
eenkomstige staatsleeningen, Nyelke laatste
1019/18
pCt.
noteerden. –
Van belang zal zijn; voor welke bedragen op de 3 pCt.
grootboekinschrijvingen en de 2+ pCt. spaarcertificaten
zal worden ingeschreven, en met name, welke hoeveel-
heden vrij geld hiermede zuilen worden gebonden. Men
krijgt den indruk, dat de inschrijvingen tot nu toe niet
bijzonder groot zijn, maai’ dit kan natuurlijk voor de
3 pCt. grootboekinchrijvingen, welker termijn van in-schrijving op 5 Februari as; sluit, nog wel vrij spoedig
veranderen.

Hebt IJ het prospectus van
del
reeks

,,TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE”

reeds aangevraagd?

H. A. M. ROELANTS

UITGEVER – SCHIEDAH

/

IMPORTEN

zijn uit verschillende landen slechts mogelijk,

indien daartegen gelijkwaardige produc-

ten naar die landen worden geëxporteerd.

DE NEDERLANDSCHE

HANDEL_MAATSCHAPPIJ, NV.

verleent rgaarné hare bemiddeling bij het

afsluiten en ofwikkelen van dergelijke –

COMPENSATIEZAKEN’

+

IZaCatureN

+

• GROOTE

FÏNÂNCIEELE INSTELLING

te ‘s-Gravenhage zoekt -loer baar

ADMINISTRATIE-
en
ACCOUNTANTSAFD.

een
ERVAREN KRACHT,

bij voorkeur lid N.I.V.A. of V.A.GA.

Brieven met uitvoerige inlichtingen omtrent
opleiding en practijk, benevens pasfoto onder
nr. A827, Adv. Bur. De la Mar, Noordeinde
122 a, Den Haag.

keeds lang gevestigde Fabriek van Verduurzaamde
Levensmiddelen (merkartikelen), in het Vesten des
lands, vraagt

universitair gevormd

medewerker

(handelswetenschappelijke richting)

omstreeks 30 jaar, PG., om de Directie te assisteeren
bij de algemeene leiding en bij het uitwerken van de richtlijnen voor de toekomst. Practische bekendheid
met de tegenwoordige overheidsbepalingen voor het
bedrijfsleven gewenseht.
Ervoring met de voorschriften op het gebied van dc
tuinbouwproducten verwerkende industrie kan tot aan-
beveling strekken.
Voor de juiste kracht is toetreding tot cle Directie
in dc toekomst niet uitgesloten; financieele deelname
niet mogelijk. –
Nauwkeurige sollicitaties te richten onder no. 364
Bureau van dit blad, postbus 42, Schiedam.

4 Februari
a.s.
EFFICIENCY

RATIONALISATIE

vangt de groote één-jarige speciale spoedopleiding aan voor allen, die in het bedrijfsleven een leidende functie
Z

hekleeclen of zich daarop voorbereiden:

de uit 52 wekelijksche lesbrieïdictsten (niet ruime in-
F

dividueele voorlichting en cursorische voordrachten) h-
o

st.cande leergang:

0
ORGANISATIETECHNIEK VOOR DE
,,

51
di)

-1

BEDRIJVEN”

I

De

eerste

en

tot

nu

toe

eenigc

opleiding.

die

de

hui-
dige

organisatietechniek

in

afgeronden

vorm

behandelt
en

die

door

het

Nederlandsche

bedrijfsleven

en

tot oordeelen

bevoegde

instantiês

clan

ook

liet

groote
Waardeering ontvangen is. Nederland alleen

reeds heeft
een tekort van 8 6 9000 man, die dit vak beheerschen.

Een

onlangs

gehouden

enciugte

onder

de

812

cursisten
van

de vorige studiegroep

leverde 803 beruigingen van

In

groote ingenomenheid op, en bevestigde weer, dat niet
Z

slechts de theorie grondig en toch

op

zeer gemakkelijk
0

begrijphare

wijze

is

behandeld,

maar

dat

deze

studie
in
0

acer

snel

tot

treffende

practische

resultaten

leidt.

zoo-

als:

productieverhoogingen,

kostenbesparingen,

e.d.,
0
resultaten,

waaraan

Nederland

dringend

behoefte

heeft.

Tot,het einde van deze week kunt 0 nog inschrijven.
Vraag

daarom

direct

de g r a t i s brochure

F ES aan,
waarin alle bijzonderheden, ook over tentamina, studie-

kosten

en

de

grootc

waarde

van

het

diploma.

hij

cle

sectie

onderwijs

der

Nederlandsche Stichting

voor Organisatie

organisatie-.

herstel-

n

advies-instelling

van

het
Ncderlandsche

Bedrijfsleven”.
,

Nieuwe

Gracht
4,

Utrecht

-,

Tel.

12328


Telegramadres: .Bedrijfsadvles
.

000GETTEEKING

PLANNING

Alle correspondentie betrelfende advertenties gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrulckerij H. A. M. Roelanis,
Lange Haven 141. Schiedam (Tel. 69300, togstel 6)

afts

De /aHouIIende J3rcindpolis

vcin

cDe
,,/sun’iij

oati
1896
A.D.

s-Qravenhage

N.V. Louis Dobbelmann

Rotterdam

KOFFIE

THEE

N.V. KONINKLIJKE

N E D E R L A N D S C H E

ZOUTINDUSTRIE

Boekelo Hen ge10

ZOUTZIEDERU

Fabriek van.’

zoutzuur, (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

chloorbleekloog

natronloog, caustic soda.

Koninklijke

Nederlandsche

Boek drukke rij

H. A. M. Roelanis

Schiedam

gispen

culemborg
amsterdam
rotterdam

1~-

v
r–,

,,HOLLAN DIA”

HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-

PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V

HOOFDKANTOOR TE

VLAARDINGEN

CONTACT

DOOR.

PEItSOOLIJK

BEZOEK

Van
de
vele voordeelen
dle de Biblio’
theek van den Economtschen Voorlich’
I
tingsdienst geeft, kunt U in de eerste
plaats gebruik maken door persoonlijk
bezoek. Boeken, tijdschriften, adresboeken
kunt 1) raadplegen. Geschoold persa’
neel Is U btj het zoeken behulpzaam.

LEESZAAL
EN

BIBLIOTHEEK

VAN DEN ECONOMISCHEN.

VOORLICHTINGSDIENST

0

N.V. LEVENSVERZEKERING-MIJ.

RNHEM

rijn1aiidsche

betonbouw maatschappij wv.

spoorsingel 64

delft

telef 1846

J
uist
nu

l-Iollerith-systcem,
U de moge
biedcn de Watson machines, behoorende tot
het

lijkheid op
elficiënte en snelle wijze dié administratieve voorlichting te
geven, welke voor den wederopbouw van het Nederlandsche
Bedrijfsleven noodzakelijk is.
Onze atdeeling Organisatie is paraat om U een alleszins des-
kundig advies Omtrent de oplossing van Uw administratieve
en organisatorische problemen voor te leggen.
Het is riiogelijk. zij het in beperkte mate, op korten termijn
veer Watson machines (Hollerith-systeem) te leveren.

,,W A T S 0 N” Dedrijismachine M3alschappij N.Y.

Frederiksplein 34. AmterdaniC

Telefoon nrs: 33406, 33656, 31856

Alle correspônden iie
betreffende
advertenties, gelieve U ie richten aan Koninklijke ,’Jederlandsche Boekdrukke’rij H. A. M. Roefanis,

Lenge Heven141, Schiedem (Te!. 69300, beste! 6)
Druk
Roelants, Schiedam.

Auteur