ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
Internationale tegenwerking
DC rclatie tussen dc rijke ge’i’ndustrialiseerde landen en de
ontwikkelingslanden is in het afgelopen decennium fundamenteel gewijzigd. Werd de zogenaamde Noord-Zuid-relatie
in het verleden nog gekenmerkt door ongelijkwaardigheid en
dominantie van de rijke landen, tegenwoordig liggen de verhoudingen anders. De geindustrialiseerde landen zijn in een
ernstige crisis terechtgekomen die de rek uit hun economieen
heeft gehaald. Daarentegen slagen sommige ontwikkelingslanden er in hun groei op een redelijk peil te handhaven. Zo
wisten de ,,newly industrialising countries” (NIC’s) in de periode 1973-1980 nog een groei van meerdan 5% tebereiken,
terwijl de groei van de Westerse geindustrialiseerde landen al
ver was teruggevallen. Een andere ontwikkeling was dat het
,,Zuid”-blok verdeeld raakte in een aantal landen met geheel
verschillende belangen, zoals de rijke olie-exporterende landen, waarvan sommige zelfs als aanbieder op de Internationale kapitaalmarkt optreden, de NIC’s, die vooral bij lage
prijzen van grondstoffen gebaat zijn, en de lage-inkomenslanden, die voor hun export voornamelijk van een grondstof
afhankelijk zijn en waarvan de economische ontwikkeling
staat of valt met het verloop van de wereldhandel. Ten slotte
werd de verhouding tussen Noord en Zuid gewijzigd doordat
de internationale handel, de internationale investeringen en
de internationale financiele vervlechting tot een vergaande
verstrengeling van belangen leidden, die maakt dat het oude
Noord-Zuid-sjabloon niet meer voldoet.
Deze veranderingen in de internationale verhoudingen
komen tot uitdrukking op de lopende UNCTAD Vl-conferentie. Niet langer staat de zogenaamde ,,Robin Hood-relatie” (de uitdrukking is van Wereldbankdirecteur Clausen)
centraal waarin slechts van overdracht van rijk naar arm
sprake is, maar er wordt in multilateraal verband gesproken
over de noodzaak van internationaal economisch herstel.
Daarbij staan drie belangrijke punten op de agenda die om
een gemeenschappelijke aanpak vragen: de handelsproblematiek, de grondstoffenproblematiek en de internationale financiele en monetaire crisis.
Op hundehpolitiek gebied zijn de belangrijkste problemen
de protectionistische tendensen in het Westen die voortvloeien uit pogingen om niet-concurrerende industrieen in
leven te houden, en de daling van economische activiteit die
wordt versterkt door het restrictieve, ,,naarbinnen gerichte”
economische beleid. Beide factoren hebben ertoe geleid dat
de wereldhandel stagneerde, waardoor de export van ontwikkelingslanden naar geindustrialiseerde landen afnam. Omdat meer dan 60% van het totale exportpakket van de ontwikkelingslanden op de industrielanden is gericht, waren de
gevolgen voor de binnenlandse economieen van deze landen
ernstig. Maar de industrielanden ondervonden op hun beurt
ook problemen met hun export naar de ontwikkelingslanden. Vooral de NIC’s met hun sterke groeipotentieel hebben
een grote importbehoefte. Als de exportmogelijkheden van
de NIC’s worden afgesneden, betekent dit tevens verlies van
een belangrijke afzetmarkt voor de traditionele industrielanden. De internationale handel wordt nog extra verstoord
door de al genoemde protectionistische maatregelen. Gezien
het wederzijdse belang van herstel van de wereldhandel
maakt het voorstel van het UNCTAD-secretariaat om het
protectionisme te bestrijden en te streven naar een optimale
internationale arbeids- en produktieverdeling een goede
kans te worden aangenomen. Dat wil echter nog niet zeggen
dat de kansen op praktische resultaten op dit gebied groot
zijn.
Op de UNCTAD-agenda staat ook weer het aloude probleem van de stabilisalie van de grondstojfenprijzen. Ook
hier is sprake van wederzijds belang. Niet alleen zien de arm-
ESB 22-6-1983
ste ontwikkelingslanden, die doorgaans van de exportopbrengst van een grondstof afhankelijk zijn, hun groeiperspcctieven aangetast als de exportopbrengst sterk fluctucert.
maar de prijsschommelingen vergroten ook de onzekerheid
in het Westen. Economisch herstel kan zelfs in de kiem worden gesmoord als te lage prijzen tijdens de recessie voor de
producenten aanleiding zijn geweest de produktiecapaciteit
structureel te verlagen. Een opleving stuit in dat geval al snel
op capaciteitsgrenzen, zodat een snelle en hevige prijsstijging
van grondstoffen is te verwachten. Toch zullen de voorstellen van de ontwikkelingslanden op de UNCTAD tot uitwerking en ratificatie van maatregelen die zijn gericht op het stabiliseren van hun exportopbrengst, hoogstwaarschijnlijk op
grote weerstanden stuiten. Niet alleen vanwege de financiele
consequenties — stabilisering van de exportopbrengst vergt
voor de komende vijf jaar een bedrag van $ 10 mrd. — maar
vooral omdat belangrijke industriele landen als de Verenigde
Staten en Groot-Brittannie een groot wantrouwen koesteren
tegen overheidsingrijpen in de prijzen. Zij vrezen een nieuwe
verstarring in de wereldeconomie als het vrije-marktmechanisme wordt uitgeschakeld. En als deze landen niet meedoen, komt een stabilisatiesysteem niet van de grond.
Verschillen van inzicht werpen ook een schaduw op het
overleg over de financiele crisis waarin de wereld zich bevindt. Het probleem is bekend: de schuldenlast is zo groot
dat een ineenstorting van het internationale bankwezen
dreigt. De ontwikkelingslanden zullen de UNCTAD-conferentie aangrijpen om de rol van het Westerse economische
beleid in dit verband aan de kaak te stellen. De krap-geldpolitiek heeft geleid tot een hoge rentestand en instabiele wisselkoersen, terwijl het restrictieve budgettaire beleid het inzakken van de wereldhandel, en daarmee het dalen van de
grondstoffenprijzen, heeft bevorderd. De voorstellen van de
ontwikkelingslanden op de UNCT AD-conferentie betreffende dit punt zijn vergaand. Niet door een deflatoire aanpassingspolitiek in de ontwikkelingslanden, maar door een expansief beleid dat zich richt op investeringstoename willen
de ontwikkelingslanden de problemen te lijf gaan. Zij hopen
dat dit beleid wordt ondersteund door een expansief beleid in
de industrielanden. De hiertoe benodigde financiele middelen moeten voornamelijk door het Westen worden verschaft
(d.m.v. een verhoging van de IMF-quota en creatie van extra
SDK’s). Bovendien moeten herstel van de handel en daling
van de rentestand de financiele problemen helpen verlichten. De sleutel hiervoor ligt, zo stellen de ontwikkelingslanden, in handen van de industrielanden. Deze lijken tot nu
toe echter weinig begrip voor dit standpunt te kunnen opbrengen. De ontwikkelingslanden zullen, zo stellen zij, eerst
de hand in eigen boezem moeten steken. In het verleden zijn
immers noodzakelijke binnenlandse aanpassingen uitgebleven, waar nu de wereldeconomie voor opdraait.
Wie denkt dat het verbleken van de Noord-Zuid-tegenstelling de scherpe kanten van het overleg heeft gehaald, zal bedrogen uitkomen. Er is een andere bron van onenigheid ontstaan die de geesten scheidt. De belangrijkste Westerse landen hebben hun vertrouwen gesteld in het vrije-marktmechanisme en in het verkleinen van de rol van de overheid.
Dit blijkt uit hun tegenzin internationaal de grondstoffenprijzen te stabiliseren en nationaal een expansief beleid te
voeren. De ontwikkelingslanden daarentegen kennen een
veel actievere rol toe aan de overheid: grondstoffenprijzen
moeten worden gestabiliseerd en binnenlands moeten de
overheidsuitgaven toenemen. De oude Noord-Zuid-tegenstellingen mogen dan wat zijn vervaagd, het is lang niet zeker
dat de nieuwe eenvoudiger zijn te overbruggen.
H. Kamps
541