Ga direct naar de content

Het dodelijke medicijn voor de OPEC?

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 15 1983

Het dodelijke medicijn
voor de OPEC?
DRS. P. W. H. AARTS – M. RENNER*
Inleiding
De lijkengeur die rond de OPEC hangt
lijkt in sommige kringen van Westerse economen met instemming te worden begroet.
Ook in het ..Energienummer’ van ESB van
4 mei 1983 spannen enkele wetenschappers uit binnen- en buitenland zich in het
dodelijke medicijn voordeze producentenorganisatie uit te vinden. Met name de bijdrage van prof. dr. P. de Grauwe spring! eruit door de onverholen uitgesproken wens
,.OPEC de das om te doen”. Dit doel zou
kunnen worden bereikt door de olieprijsdalingen te compenseren door middel
van een belastingheffing: het sterk gedaalde consumptieniveau van olie zou laag,
blijven, het overschot op de oliemarkt
dientengevolge permanent en de OPEC
zou vroeg of laat (liever vroeg) moeten desintegreren. Een dergelijke strategic zou bovendien twee andere gunstige gevolgen
hebben voor de Westerse economieen: zekerstelling van financiele middelen ter investering in (dure) alternatieve energiebronnen en verlichting van budgettaire tekorten.
Het is ongetwijfeld waar dat een accijnsheffing meer inkomsten verschaft aan de
regeringen van de olie-invoerende landen.
Maar daarmee is nog niet gezegd dat de
drie door De Grauwe genoemde zeer uiteenlopende doelstellingen ook daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd. Immers,
je kunt niet tegelijkertijd en de financiering
van investeringen in alternatieve energieprojecten veiligstellen en de staatskas spekken en een stimulerend beleid voeren door
de belastingopbrengst verder door te spelen
aan de consument (bij voorbeeld door een
vermindering van de inkomstenbelasting).
Zeker bij de huidige olieprijs van $ 29 — en

dus een nog vrij beperkte meeropbrengst
voor de Westerse overheden — lijkt het
eerder een kwestie van 6f-6f dan van en-en.
Gezien de politieke signatuur van de meeste Westeuropese regeringen ligt het voor de
hand dat het olieprijsvoordeel vooral ten
goede komt aan noodlijdende industrieen
en pas in de laatste plaats aan de individuele consument.
Terecht wijst De Grauwe erop dat de
,,achillespees” van zijn voorstel wordt gevormd door de noodzaak van een gecoordineerd heffingenbeleid van de belangrijkste
olie-importeurs. Elke waarnemer van het
Europese energiegebeuren kan echter op
zijn vingers natellen dat een Gemeenschappelijke aanpak voorlopig nog wel tot
een van de vele Brusselse dromen zal blijven behoren. Het is m.a.w. niet alleen
,,denkbeeldig”. zoals de auteur stelt. maar
zelfs zeer waarschijnlijk dat een of meer
landen hun industrieen zullen bevoordelen
via een lagere olieprijs.
Een wereld zonder OPEC?
Niet alleen hebben wij onze twijfels over
de haalbaarheid van De Grauwes voorstel
om de olieprijsdalingen te compenseren
door een belastingheffing, maar meer nog
tekenen wij bezwaar aan tegen zijn interpretatie van een wereld die aan het ,,oliedictaat” van het ,,OPEC-kartel” onderworpen is geweest. Deze vaker geuite
zienswijze (zie ook de meeste andere bijdragen in het onderhavige ESB-nummer)
gaat eraan voorbij dat deze producentenorganisatie van 1974 tot 1978 niet in staat is
gebleken — zoals van een kartel toch verwacht mag worden — om produktie en
prijzen naar haar hand te zetten. Zij slaag-

Figuur. Prijsjliictuaties op de oliemarkt en de spotmarkt, 1980-1982

1982
ttron: Petroleum Intelligence Weekly. Supplem

560

de er zelfs niet in de koopkracht van haar
oliedollars op peil te houden; integendeel,
deze daalde in die jaren in snel tempo en
werd pas met de olieprijsverhoging van
eind 1979 weerop het niveau van 1974gebracht.
Dit laatste was overigens niet het gevolg
van een ,,dictaat” van de OPEC, maar resulteerde direct uit een panieksituatie op
de oliemarkt na het uitbreken van de revolutie in Iran. Toen de markt een jaar later
weer leek in te zakken fungeerde de IraaksIraanse oorlog als reddende engel en stegen
de prijzen opnieuw. De OPEC hoefde in
beide gevallen slechts de als een raket omhoogschietende prijzen op de spotmarkt te
volgen en gedroeg zich dus in tegenstelling
tot wat algemeen werd (en wordt) gedacht
allesbehalve als prijsbepaler. Uit de figuur
blijkt dat de olie-exporterendc landen eerder een stabiliserende rol vervuld hebben.
In tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd, is het olie-afhankelijke Westen dan
ook gebaat bij het (voort)bestaan van de
OPEC. We presenteren daar een viertal additionele argumenten voor:
1. een studie van het onverdachte Massachusetts Institute of Technology 1)
kwam via een simulatiemodel tot de
conclusie dat bij afwezigheid van een
producentenorganisatie — en dus (te)
lage olieprijzen — de vraag uit haar
voegen zou barsten en bijgevolg tot een
buitenproportionele druk op de beperkte voorraden zou leiden. De instabiliteit op de internationale oliemarkt
moet in zo’n situatie nog vele malen
groter zijn (geweest) dan in het afgelopen decennium het geval was. De
OPEC-prijsverhogingen,
teweeggebracht door de ongebreidelde consumptiedrift van de industrielanden in de jaren zestig, hebben het optreden van een
crsisachtige schaarstesituatie doen
voorkomen;
2. ook mag niet vergeten worden dat juist
dank zij de olieprijsstijgingen de energierijkdommen van de Westerse landen
exploitabel zijn geworden en dus een
verminderde afhankelijkheid
van
(OPEC)olie tot de ree’le mogelijkheden
is gaan behoren;
3. een wereld zonder OPEC — of een wereld met OPEC die over aanzienlijk
minder inkomsten beschikt — zou tot
beduidend geringere exportkansen leiden voor de Westerse industrielanden.
Na de ,,boom” van 1981 Hep in 1982 de
export van goederen en diensten van
West-Duitsland bij voorbeeld met 20%
terug; de uitvoer naar olieproducenten
Mexico en Nigeria zakte zelfs met respectievelijk 28 en 41%;
4. ten gevolge van de dalende olieprijs vertoonden de gezamenlijke betalingsbalansen van de OPEC vorig jaar een tekort van $ 18 mrd. vergeleken met een

* De auteurs zijn als onderzoeker respectievelijk
doctoraal-student verbonden aan de vakgroep
Internationale Betrekkingen en Volkenrecht van
de Universiteit van Amsterdam.
1) Zie TechnologvReview, jg. 83, nr. I , oktober
1980, vermeld in OPEC Bulletin, maart 1982.

overschot van $ 60 mrd. in 1981 en $
126 mrd. in 1980. De OPEC-tegoeden
bij de banken zijn de laatste twee jaar al
fors geslonken en het is niel uitgesloten
dat dit proces de komende tijd in versneld tempo wordt voortgezet. Hoewel
het bankwezen flexibel genoeg lijkt om
zelfs Mexico, de op een na grootste
schuldenaarter wereld, van het formele
bankroet te redden, is bij voortgaande
daling van de olieprijs een internationale monetaire crisis bepaald niet ondenkbaar.

Als de OPEC niet de grote boosdoener is
die het zo noodzaklijke evenwicht op de Internationale oliemarkt belemmert, wie is
daar dan wel verantwoordelijk voor? Ongetwijfeld is de voorraadvorming van grote

ondernemingen, en met name van oliemaatschappijen, van grote invloed geweest
op de prijsfluctuaties. Aan dit punt besteden P. de Grauwe noch D. J. Wolfson in
zijn bijdrage met gelijkluidende boodschap, enige aandacht. Ondanks beweringen van het tegendeel is de rol van voor-

raadvorming bij lange na niet uitgespeeld.
Dit blijkt bij voorbeeld uit de prijsvorming
op de spotmarkt.
Door hun politick van op- en afbouw
van voorraden zijn de olieconcerns in staat
de ,,vrije prijzen” in Rotterdam sterk te
bei’nvloeden. Ten tijde van de Iraanse revolutie bij voorbeeld legden zij via aankopen op de spotmarkt dermate grote reserves aan dat de prijs aldaar tot rond de $ 40
steeg. Hoewel de OPEC-produktie in 1979
zelfs met 4% steeg. werd door de grootscheepse voorraadvorming van de oliemaatschappijen aldus een kunstmatig tekort gecreeerd. (Begin 1980 bedroegen de
totale opgeslagen olievoorraden in de
OECD-landen zo’n 5,3 mrd. vaten, d.w.z.
bija de helft van de totale OPEC-produktie
in 1979). In de loop van 1981 gebruikten
de oliemaatschappijen deze voorraden vervolgens om een kunstmatig overschot op
de markt te creeren. Dit was een van de belangrijkste factoren die aanleiding gaf tot
de nog steeds aanhoudende verzwakking
van de OPEC. Het is een open deur te vermelden dat dit soort gedrag allesbehalve

bijdraagt tot de zo gewenste stabiele energieprijsontwikkeling.
Samen met o.a. Molle 2) kunnen we
constateren dat een gei’ntegreerd energiebeleid van de Europese Gemeenschap gecombineerd met een zekere marktordening
een voorwaarde is voor het bewerkstelligen
van stabiele energieprijzen. Het is niet
overbodig op te merken dat in zo’n situatie
de manoeuvreerruimte van de oliemaatschappijen binnen bepaalde perken dient
te worden gehouden. In plaats van ons
blind te staren op het ..oliedictaat” van de
OPEC is het verstandiger de aandacht
daarop te richten en tegelijkertijd een ra-

tioneler energiebeleid te ontwerpen waarin
besparingen en exploitatie van hernieuwbare energiebronnen een centrale plaats innemen. De OPEC doet intussen minder
kwaad dan algemeen wordt verondersteld.
Paul W. H. Aarts
Michael Renner
2) W. T. M. Mollc. Energic in West-Europa.
Een scliets van 50 jaar produktie, verbruik en be-

leid. ESB. 18 mei 1983, biz. 438.

Auteurs