Ga direct naar de content

Internationale desintegratie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 12 1985

Internationale desintegratie
In 1950 bedroeg de gezamenlijke export van de ge’industrialiseerde landen $36 mrd.; in 1984 was dit $ 1310 mrd. Deze
spectaculaire groei van de internationale handel (gemiddeld
meer dan 10% per jaar) is een van de belangrijkste oorzaken
geweest van de geweldige welvaartsstijging die na de tweede
wereldoorlog in de ge’industrialiseerde landen is gerealiseerd.
De economieen van deze landen raakten door de onderlinge
handelsbetrekkingen steeds nauwer met elkaar verbonden en
profiteerden sterk van de voordelen die arbeidsverdeling en
specialisatie bieden. Zal deze naoorlogse trend ook in de komende jaren doorzetten of is het tijdperk van toenemende
economische integratie voorbij en volgt er nu een periode van
desintegratie?
Volgens de bekende Amerikaanse econoom Lester C.
Thurow, die onlangs in ons land was, is het laatste het geval.
Thurow is er van overtuigd dat we in de komende tien jaar getuigen zullen zijn van een teruggang in economische integratie 1). Hij ziet daarvoor twee redenen. In de eerste plaats ontbreekt het de hoofdrolspelers op het wereldeconomische toneel aan politieke bereidheid en politieke mogelijkheden om
tot coordinatie van het monetaire en fiscale beleid en beheersing van de wisselkoersfluctuaties te komen. Bij het huidige
niveau van economische integratie is dat noodzakelijk om
een goede gang van zaken in de wereldeconomie te waarborgen. In de tweede plaats kampen de VS, Europa en Japan elk
met interne problemen die om een oplossing vragen. Gegeven de politieke pressie die op de leiders van deze landen
wordt uitgeoefend, valt te vrezen dat zij voor nationale, protectionistische oplossingen zullen kiezen en rechtsomkeer
maken op de weg die welvaart heeft gebracht.
In feite ziet Thurow op het gebied van de internationale
handel dezelfde dilemma’s opdoemen als hij in zijn bekende
boek The zero-sum society voor binnenlandse economische
vraagstukken heeft beschreven 2). Het probleem is dat economische politick nagenoeg altijd een herverdelend effect
heeft en dus winnaars en verliezers kent. In de meeste gevallen zijn er geen vrijwilligers te vinden om de rol van verliezer
op zich te nemen en slaagt de politick er niet in impopulaire
maatregelen door te voeren. Ook al heeft een bepaalde maatregel voor de maatschappij als geheel duidelijke voordelen wanneer er ergens verliezers zijn zullen die de maatregel
trachten te blokkeren en de besluitvorming proberen te verlammen. Dikwijls heeft dit verzet succes en kunnen de beoogde positieve effecten niet worden gerealiseerd. We zitten
in de ,,zero-sum society”.
Zo kampt de Amerikaanse economic met het hardnekkige
probleem dat de produktiviteitsstijging structured achterblijft bij die in Europa en Japan. De geweldige technologische voorsprong die de Amerikanen in de jaren vijftig en
zestig hadden is verdwenen. Weliswaar ligt op dit moment de
arbeidsproduktiviteit in de VS nog niet ver achter bij die van
de belangrijkste concurrenten, maar men is hard bezig de VS
voorbij te streven. De oplossing voor dit probleem ligt voor
de hand: verbeter het Amerikaanse onderwijssysteem (dat
veel slechter is dan het Europese en Japanse), voer de investeringsquote op (die lager ligt dan bij de concurrenten) vermeerder de R & D-inspanningen en verbeter de kwaliteit van
het Amerikaanse management. Maar dat is de lange en moeizame weg. En het is geen oplossing voor degenen die nu hun
afzetmarkten en werkgelegenheid zien verdwijnen. Zij eisen
beschermende maatregelen voor de sectoren die niet langer
concurrerend zijn. De politiek ziet zieh gedwongen die eisen
in te willigen omdat het korte-termijnbelang (de volgende
verkiezing) nu eenmaal zwaarder weegt dan de lange termijn.
Politici die in het vak willen blijven kunnen zich geen impopulaire maatregelen veroorloven.
In Europa is het probleem de hoge werkloosheid. Terwijl
er in de Amerikaanse economie sinds 1970 30 miljoen nieuwe
banen zijn geschapen, is de werkgelegenheid in Europa voiledig gestagneerd. Het aantal werklozen is in de afgelopen tien
jaar voortdurend opgelopen. In de meeste Europese landen
ligt het werkloosheidspercentage inmiddels ruimschoots in

ESB 19-6-1985

de dubbele cijfers. Geen democratic kan zich permitteren dat
zo’n situatie lang blijft voortbestaan; er moet iets gebeuren.
De oplossing is – op papier – weer simpel: verbeter de werking van de arbeidsmarkt, verander de prijsverhouding tussen arbeid en kapitaal ten gunste van arbeid en stimuleer de
effectieve vraag. (Dit laatste moet wel op gecoordineerde
wijze gebeuren, want zoals de Franse ervaring heeft geleerd is
een solistisch keynesiaans beleid bepaald geen succes.) Maar
ook hier duikt weer het politieke probleem op. Liever dan
impopulaire maatregelen te nemen om de starre structuur
van de arbeidsmarkt te doorbreken en liever dan nationale
autonomie prijs te geven, zal men kiezen voor de gemakkelijke oplossing: protectie van sectoren waarin de werkgelegenheid onder druk staat. Dat is politiek veel aantrekkelijker.
In Japan ligt het weer anders. Daar is het probleem dat de
economie volledig van de export afhankelijk is. Het gevaar
van binnenlandse stagnatie wordt daar afgewend door middel van een extra uitvoerstijging. Zo wordt de werkloosheid
als het ware geexporteerd. Tegelijkertijd wordt de binnenlandse markt door allerlei invoerbarrieres afgeschermd. Dit
mag vanuit Japans gezichtspunt een succesvolle politiek zijn,
bij de handelspartners wekken de geweldige betalingsbalansoverschotten steeds meer wrevel. Als Japan zijn economie
niet meer openstelt voor import, zullen steeds meer landen
tegenmaatregelen treffen in de vorm van handelsbelemmeringen voor Japanse produkten. Een verdere stap op de weg
van het protectionisme.
Als Thurow dan ook nog wijst op het gebrek aan coordinatie van het monetaire en fiscale beleid in de VS, Europa en Japan en het achterwege blijven van een gezamenlijke aanpak
om de wisselkoersfluctuaties onder controle te houden,
doemt het beeld op van een desintegrerende wereldeconomie. Blijkbaar verkiest men het nationale ,,zero-sum”-spel
boven de baten van internationale samenwerking. Kan die
patstelling dan op geen enkele manier doorbroken worden?
Volgens Thurow zou er een internationale overkoepelende
installing moeten zijn die als taak heeft om de toekomst van
het wereldhandelssysteem veilig te stellen. Zo niet, dan gaat
dit ten onder in een zee van protectionisme. In het verleden,
toen de VS de wereldeconomie domineerden, vervulden zij
die rol, maar het Amerikaanse overwicht is verdwenen en bovendien is non-interventie de intellectuele mode geworden.
Niettemin hoopt Thurow dat de Amerikanen die rol opnieuw
op zich nemen.
Dit laatste lijkt mij onwaarschijnlijk. Maar misschien is er
nog een andere mogelijkheid, die Thurow niet noemt. Die is
er in gelegen dat de burgers op een gegeven moment ontdekken welke hoge kosten het kortzichtige nationalistische beleid in feite met zich brengt. En dat zij de politic! dwingen
hun ,,zero-sum game” op te geven en in internationale cooperatie en coordinatie te investeren. Het is soms moeilijk om
in die mogelijkheid te blijven geloven – vooral na gebeurtenissen als het Duitse veto in de Europese Gemeenschap maar helemaal hopeloos is het niet. Vijf jaar geleden schreef
Lester Thurow nog in The zero-sum society dat politic! nooit
in staat zouden zijn impopulaire maatregelen te treffen. Na
de diepe recessie van 1981-1982 weten we dat politici met een
impopulair beleid zelfs heel populair kunnen worden. Als de
kosten van een verkeerd beleid voor de gewone burger te
hoog worden, kan het tij keren. Het is mogelijk om door
schade en schande wijs te worden.
L. van der Geest

1) Voor een samenvatting van Thurows lezing zie: Lester C. Thurow, De
wereldeconomie bevindt zich op een keerpunt, NRC Handelsblad, 15 juni
1985.
2) Lester C. Thurow, The zero-sum society. Penguin Books, Harmondsworth, 1981.

589

Auteur