Ga direct naar de content

Inkomsten van ouderen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 29 1997

Inkomsten van ouderen
Aute ur(s ):
CBS (auteur)
Samengesteld door de divisie presentatie en integratie van het CBS
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4130, pagina 911, 26 november 1997 (datum)
Rubrie k :
Statistiek
Tre fw oord(e n):
inkomensverdeling, economie, samenleving

Zijn ouderen armer dan andere Nederlanders? Daar lijkt het op het eerste gezicht wel op. In 1995 bedroeg het gemiddeld besteedbaar inkomen van huishoudens waarin tenminste
een persoon AOW ontving, 37.500 gulden. Dat is bijna 10.000 gulden (20 procent) minder dan de 47.400 gulden waarover de overige huishoudens konden beschikken.
Hierbij is echter geen rekening gehouden met de omvang van het huishouden. Voor een gelijk welvaartsniveau heeft een alleenstaande, bijvoorbeeld, meer dan de helft nodig van
het inkomen van een echtpaar. Immers, bij samenwonenden treden schaalvoordelen op; twee mensen hebben dan maar een stofzuiger nodig.
Het blijkt, dat onder huishoudens met ouderen verhoudingsgewijs veel alleenstaanden voorkomen. Daardoor zijn er gemiddeld genomen minder mensen van het
huishoudensinkomen afhankelijk dan bij de overige huishoudens. Na correctie voor omvang en samenstelling van het huishouden (standaardisatie) is het inkomensverschil nog
slechts 6%.
In de lagere inkomensklassen, maar niet in de laagste
Op basis van het gestandaardiseerde inkomen zijn de huishoudens verdeeld over tien inkomensklassen met een gelijk aantal huishoudens. De grens tussen de vijf laagste en de
vijf hoogste inkomensklassen (de mediaan) lag in 1995 op 28.700 gulden. AOW-huishoudens komen relatief veel voor in de lagere inkomensklassen, met name in het tweede, derde
en vierde deciel. De hogere inkomensklassen bestaan grotendeels uit meerspersoonshuishoudens gevormd door werkende tweeverdieners (figuur 1).

Figuur 1. Wie zitten er in welke inkomensklasse?
Inkomenspositie verslechtert
In de afgelopen tien jaar zijn de inkomensverschillen tussen de 65-plussers en de totale bevolking wel duidelijk toegenomen: de (dynamische) koopkracht van de hele bevolking
nam in de periode 1985-1995 toe met 17,7%; die van ouderen met 6,3%.
Als ouderen arm zijn, zijn ze dat langdurig
Een op de vijf huishoudens met een 65-plusser als hoofd had in 1995 een inkomen op of rond bijstandsniveau. Dat is slechts weinig meer dan onder de totale bevolking. Echter, een
laag inkomen is voor veel van eerstgenoemde huishoudens van duurzame aard. Met 191.000 huishoudens vormden ouderen in 1995 dan ook een grote groep onder de duurzame
minima (van in totaal 432.000 huishoudens). Hoewel het inkomensverschil tussen ouderen en de rest van de bevolking gemiddeld slechts 6% bedroeg, is er dus onder de ouderen
relatief veel langdurige armoede.
AOW belangrijkste inkomstenbron

Het grootste deel van het bruto inkomen van alle 1,3 miljoen AOW-huishoudens bestond uit AOW (43%). Bij alleenstaande 65-plussers vormde de AOW zelfs ruim de helft van
het inkomen. Aanvullend pensioen droeg gemiddeld voor 27% bij aan het inkomen. Deze inkomensbron was voor paren belangrijker dan voor alleenstaanden. Gemiddeld 12% van
het bruto inkomen bestond uit inkomen uit vermogen, waaronder bijna 4% uit inkomen uit eigen woning (economische huurwaarde). De rest van het inkomen bestond uit loon en
uitkeringen, waaronder huursubsidie. Hoewel een kwart van de AOW-ers huursubsidie krijgt, vormt dit slechts een kleine bijdrage aan het bruto inkomen voor de verschillende
groepen (figuur 2).

Figuur 2. Samenstelling van het bruto inkomen van huishoudens met AOW-ers 1995
Al met al is het niet zo dat ouderen massaal tot de armsten in Nederland behoren; het aandeel AOW-ontvangers in het laagste inkomensdeciel is beperkt. Het probleem bij ouderen
is veeleer dat als ze een keer arm zijn, ze minder dan anderen aan deze situatie ontsnappen.

Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur