Ga direct naar de content

Industriële netwerken

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 9 1983

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
Industriele netwerken
,,Stimulering en ondersteuning van kansrijke activiteiten,
geen steun meer voor wat geen perspectief heeft”. Minister
Van Aardenne heeft er bij de behandeling van de begroting
van het Ministerie van Economische Zaken geen twijfel over
laten bestaan waar het zwaartepunt van het industriebeleid
dient te liggen. Van noodlijdende bedrijven zonder veel toekomstperspectief zal het leven niet worden gerekt; de inspanning moet erop gericht zijn kansrijke industriele activiteiten op te sporen en te bevorderen.
De vraag is alleen hoe. Noodlijdende bedrijven zijn er in
overvloed, kansrijke activiteiten lijken zlch in minder grote
getale aan te dienen. Natuurlijk zijn er technische doorbraken en veelbelovende ontwikkelingen, b.v. op het gebied van
de micro-elektronica, de biotechnologie, nieuwe vormen van
energie-opwekking en de informatietechnologie, maar daarmee is nog niets gezegd over de kansen voor de Nederlandse
industrie op deze gebieden. Ook zijn er nieuwe markten met
gunstige afzetperspectieven, maar het is nog iets anders daarop vaste voet te krijgen. Algemene uitspraken over comparatieve voordelen van de Nederlandse economie, zoals de
gunstige geografische ligging en de goede havenfaciliteiten,
de beschikbaarheid van aardgas en de aanwezigheid van een
goed geschoolde beroepsbevolking, bieden al evenmin veel
houvast voor een industrie- en herindustrialisatiebeleid. We
zullen concreter moeten worden.
In het bekende oranje boekje van de Commissie-Wagner,
Een nieuw induslrieel elan, is nader op de kwestie van de
kansrijke activiteiten ingegaan. Er wordt een reeks gebieden
opgesomd waarop het herindustrialisatiebeleid zich zou
kunnen richten. De belangrijkste uitgangspunten zijn: aansluiting bij bestaande bedrijvigheid waar deze op een comparatief voordeel berust, de aanwezigheid van een thuismarkt
en aansluiting bij bestaande kennis en expertise. Op basis
hiervan worden havenactiviteiten, agrarische en voedingsmiddelenindustrie, waterbouwkunde en offshore, luchthavenactiviteiten, veredelingschemie, elektronica en informatica, produkten ten behoeve van de zakelijke dienstverlening, onderhouds- en renovatieactiviteiten, energie-installaties, medische technologie, afvalverwerking en recycling,
bouw, defensie-uitrusting en kantoorsystemen als kansrijke
gebieden aangemerkt. Maar ook een dergelijke opsomming is
nog te vrijblijvend om een herindustrialisatiebeleid op te
enten.
Uit het pas verschenen tweede tussentijdse verslag van
werkzaamheden blijkt dat de Commissie-Wagner het zoeken
naar de kansrijke activiteiten heeft voortgezet 1). Nu is gekeken in welke produktgroepen de wereldhandel relatief snel
toeneemt, of de Nederlandse industrie daarin een relatief
sterke positie inneemt en of zij haar aandeel daarin weet te
verbeteren. De uitkomsten zijn aan het oordeel van deskundigen uit de desbetreffende sectoren getoetst. Zo wordt een
vrij compleet beeld verkregen van de kansrijke produkten en
activiteiten waarin de Nederlandse industrie relatief sterk is:
in totaal betreft het zo’n 20% van de toegevoegde waarde in
de marktsector en 35% van de export. Hoewel de Commissie-Wagner de eerste is om te erkennen dat ook buiten de geselecteerde gebieden kansrijke activiteiten mogelijk zijn,
wordt aanbevolen het herindustrialisatiebeleid toch in eerste
instantie op de genoemde gebieden te richten.
De volgende vraag is hoe deze aktiviteiten kunnen worden
bevorderd. De Commissie-Wagner beveelt aan de geselec-

ESB 9-2-1983

teerde kansrijke gebieden met behulp van detailstudies systematisch te onderzoeken waarbij gebruik moet worden gemaakt van de kennis en het inzicht van ondernemers, deskundigen en adviseurs uit de betrokken bedrijfstakken. Als
op die manier per produktgroep of activiteit een nauwkeurig
inzicht is verkregen in de kansen, mogelijkheden en knelpunten die er voor verdere ontwikkeling zijn, moet de overheid het initiatief nemen binnen deze gebieden de samenwerking te bevorderen, niet door het opzetten van nieuwe organen of structuren, maar door middel van informele overleggroepen waaraan allerlei betrokkenen (branchegenoten, vakbeweging, overheid, financiers, wetenschappelijke instellingen e.d.) kunnen deelnemen. De bedoeling is in samenspraak
tot gemeenschappelijke initiatieven of oplossingen van knelpunten te komen en tegelijkertijd een betere coordinatie van
activiteiten binnen de bedrijfstak te bereiken. Binnen het
overleg zouden allerlei zaken, zoals interne vakopleidingen.
gezamenlijke exportbevordering, het opzetten en benutten
van een researchinfrastructuur, energiebesparingsprojecten
en betere afstemming van het ondernemings- en het overheidsbeleid kunnen worden geregeld.
Op papier ziet deze aanpak van het industriebeleid er goed
uit. Er wordt niets opgelegd of afgedwongen. Er worden geen
nieuwe, zwaar opgetuigde sectororganen in het leven geroepen, zoals in het WRR-rapport Plants en toekomst van dc
Nederlandse industrie nog werd bepleit. De rol van de overheid is initierend en ondersteunend in plaats van sturend. De
benadering is micro-economisch, d.w.z. geen uniforme aanpak maar van geval tot geval bekijken wat de beste vorm is
om vanuit de bestaande situatie en op basis van concrete behoeften in bedrijven en bedrijfstakken gezamenlijke initiatieven te ontplooien en activiteiten te coordineren. De bedoeling is dat informele netwerken ontstaan, zoals die ook in de
agrarische sector nun nut hebben bewezen en zoals die ook
in het Japanse industriebeleid een zeer belangrijke rol spelen.
Het breien aan netwerken lijkt geen grootse conceptie van
het industriebeleid. Maar steeds meer wint het inzicht veld
dat het bestaan van een fijnmazige infrastructuur. een industrieel ,,klimaat” waarin betrokkenen vruchtbaar samenwerken, wel eens belangrijker kan zijn voor de kans op succes
van een herindustrialisatiebeleid dan grote, van boven opgelegde industrialisatieschema’s, compleet met sectorplannen
en bedrijfstakorganen. De Commissie-Wagner heeft een goede voorzet gegeven voor een op deze leest geschoeid herindustrialisatiebeleid en ook het Ministerie van Economische
Zaken lijkt van de mogelijke vruchtbaarheid van deze aanpak overtuigd. Nu moet alleen nog blijken of ook de ondernemers en hun gesprekspartners bereid zullen zijn over de
muren van hun eigen bedoeninkjes heen te kijken, want de
omschakeling van een defensieve naar een offensieve industriepolitiek is natuurlijk geen kwestie van de CommissieWagner of het Ministerie van Economische Zaken, zij moet
eerst en vooral in en rond de ondernemingen zelf plaatsvinden.
L. van der Geest

1) Adviescommissie inzake de voortgang van het industriebeleid.
Verslag van werkzaamheden 2, juli 1982-januari 1983.

121

Auteur