Industriebeleid
Nu het slecht gaat met de industrie wordt de vraag
gesteld of de overheid bedrijven die in moeilijkheden verkeren moet helpen, en zo ja, op grond van
welke criteria.
In het programma Capitool noemde H.W. de
Jong als criterium de toegevoegde waarde in procenten van de omzet. Volgt men dat dan zou DAF afvallen en zou een bedrijf als Randstad, als het ooit in de
problemen zou komen, kunnen worden geholpen.
Echter, het Nederlandse DAF-deel koopt tussen de
65 en 70% van zijn omzet in. Circa 40% van de inkoop wordt uit Nederland betrokken en eveneens
circa 40% uit Duitsland (want in Nederland worden
geen motoren en versnellingsbakken gemaakt). DAF
heeft meer dan 600 leveranciers die jaarlijks voor
meer dan/ 100.000 leveren. Hoewel DAF zelf geen
hoge toegevoegde waarde heeft, wordt veel van die
waarde toch in het vaderland gerealiseerd. Aanvaarding van het toegevoegde-waardecriterium zou neerkomen op het bevoordelen van verticaal geintegreerde ondernemingen. Dat is strijdig met de verschuiving van verticale naar horizontale integratie die in
het bedrijfsleven om redenen van doelmatigheid
plaatsvindt.
Als toegevoegde waarde geen criterium is, wat
dan wel? In hetzelfde programma noemde minister
Andriessen van Economische Zaken er drie:
• er moet sprake zijn van een cluster van activiteiten;
• er moeten overlevingskansen zijn;
• andere financiers, banken bij voorbeeld, moeten
meehelpen.
De eerste twee criteria staan met iets andere woorden ook in de brief over de ‘financieringsfaciliteit’
van 21 januari jl. van de minister aan de Kamer. Alle
drie de criteria zijn vermeld in de brief over het industriebeleid van 9 februari.
Het eerste criterium is het tegenovergestelde van wat
De Jong noemde. Het bevoordeelt juist bedrijven die
verticaal niet zijn ge’integreerd. Hoewel dit past bij
de trend, is het de vraag of je dat tot een algemeen
criterium mag verheffen. Kijken we naar de werkelijkheid van overheidsinterventies dan zien we dat
steun wordt verstrekt aan ofwel grote ondernemingen, ofwel kleine bedrijven in hecht georganiseerde
branches zoals de landbouw. Andere bedrijven worden niet geholpen omdat dit zou kunnen leiden tot
concurrentievervalsing, omdat ze niet onmisbaar zijn
en omdat de overheid eenvoudig het apparaat niet
heeft om de vele gevallen te beoordelen. Misschien
zijn dit wel de echte criteria en is het dus gewoon de
wet van de jungle die wordt toegepast; wie groot is
krijgt steun en andere niet. Die keuze past bij onze
keuze voor het systeem van vrije ondernemingsgewijze produktie.
Het tweede criterium erkent impliciet een schuldvraag bij de leiding van de onderneming. Immers,
een bedrijf dat in moeilijkheden verkeert maar over-
ESB 3-3-1993
levingskansen heeft, is hetzelfde als
een bedrijf met perspectief dat
moeilijkheden heeft; in dat geval
heeft de leiding iets over het hoofd
gezien. De vraag is hoe we dat kunnen voorkomen. Een factor die
vaak een rol speelt is dat directies
in een denkspiraal raken. Ze hebben dan anderen nodig om daar uit
te komen. Commissarissen zijn de
meest aangewezenen om die rol te
vervullen en te denken valt aan een
versterking van de rol van commissarissen. Zonder meteen te willen
doorslaan naar het Angelsaksische
systeem van e6n bestuursraad met
full-time en part-time leden, zou de
J.G. Wissema
bemoeienis van commissarissen met het bedrijf, niet
met de bedrijfsvoering, groter kunnen worden gemaakt. Op die wijze zouden commissarissen zich beter kunnen orienteren en de rol van adviseur van de
directie beter waarmaken. Het zou meer een kwestie
zijn van do’s en don’ts dan van andere wettelijke verantwoordelijkheden. Er ligt een taak voor bij voorbeeld het NCD om de mogelijkheden van intensivering van het commissariaat in kaart te brengen.
Tot slot een hartekreet. Ik heb mij tijdens de discussies over het industriebeleid geergerd aan de
kwaliteit van de discussie. “Zou Nederland zonder industrie kunnen?” (…) “Ik sluit dat niet uit”, en dat
soort prietpraat. Er is geen land ter wereld dat geen
industrie heeft en in elk land is de industrie een belangrijke voedingsbodem voor de dienstensector. De
afgelopen weken zijn Fokker en DAF gered, Fokker
voor de helft van de prijs die we dachten en DAF
met de helft van de werkgelegenheid. De nieuwe
realiteiten beginnen eindelijk door te dringen en het
Ministerie van Economische Zaken neemt daarbij
zichtbaar het voortouw. We mogen blij zijn met deze
minister en hopen dat hij vervolgens korte metten
maakt met het vermeende gebrek aan zelfvertrouwen van EZ door de RSV-affaire. Laat EZ optreden
als motor van de nieuwe realiteiten; laat de victorie
in het Bezuidenhout beginnen. Met een variant op
NRC Handelsblad: we geven gemakkelijker een miljoen uit aan een spotje om uitkeringsgerechtigden
op hun rechten te wijzen dan een ton aan voorlichting over industriebeleid. Misschien komt daar nu
verandering in.