Courani
Het vrije-marktscenario van de
commissie-Wagner
A. F. VAN ZWEEDEN
Herstel van de vrije-markteconomie
moet het richtsnoer zijn voor het sociaaleconomisch beleid in Nederland. Dit is
de simpele boodschap van de Adviescommissie inzake de voortgang van het
industriebeleid in het verslag van haar
werkzaamheden in de periode januarijuni 1982. Nog voor dat verslag was aangeboden aan de minister van Economische Zaken en prijsgegeven aan de publiciteit had premier Van Agt het al omhelsd en het de basis voor het beleid van
het kabinet genqemd dat na de verkiezingen van 8 September zal aantreden.
Eerder had hij al zijn instemming betuigd met een geheel ander scenario: de
variant die prof. dr. D. B. J. Schouten in
de Sociaal-Economische Raad in discussie heeft gebracht: opschorting van de
prijscompensatie voor ten minste vier
jaar, gecombineerd met belastingverlaging om de koopkrachtige vraag enigszins op peil te houden.
Van Agt heeft blijkbaar niet begrepen
dat beide scenario’s elkaar uitsluiten.
Het Schouten-scenario betekent immers
een totale loonbevriezing die alleen door
726
een strenge loonbeheersing kan worden
afgedwongen. De aanbevelingen van de
tweede commissie-Wagner gaan juist in
de richting van een vrije loonvorming.
De enige overeenkomst is dat in beide
voorstellen de prijscompensatie komt te
vervallen. Ziet Schouten de tijdelijke opschorting van dit middel om de koopkracht in stand te houden als een puur
technische ingreep om de loonkosten te
verlagen en daarmee de concurrentiekracht van het bedrijfsleven tegenover
het buitenland te vergroten, de commissie-Wagner ziet deze ingreep als een
structurele maatregel die moet dienen
om de werking van de arbeidsmarkt flexibeler te maken. De commissie denkt
dat door het ruimere aanbod op de arbeidsmarkt de loonvorming zich ook in
Nederland op een ,,meer marktconforme” wijze kan gaan voltrekken. Deze opvatting houdt in dat de commissie van
mening is dat de positie van de werknemers op de arbeidsmarkt dusdanig verzwakt is dat het vrije spel van marktkrachten ertoe kan leiden dat de loonvoet wordt verlaagd. Er moeten dan wel
een paar belemmeringen en verstarringen worden opgeruimd die een vrije val
van de loonvoet tegenhouden: dat zijn
de technische indexeringsclausules in de
collectieve arbeidsovereenkomsten en de
koppelingen tussen de lonen in de marktsector en de inkomens van ambtenaren,
trendvolgers en uitkeringstrekkers.
Het systeem van vrije loonvorming
dat de Adviescommissie voor het industriebeleid voor ogen heeft sluit direct
overheidsingrijpen uit. Ze wil zelfs de bepalingen uit de Loonwet laten vervallen
die dergelijk ingrijpen mogelijk maken.
De aanpassing van de lonen aan de prijsstijging moet geen automatisme meer
zijn, maar uitsluitend voorwerp van onderhandelingen. De commissie bepleit
ook afschaffing van algemene prijsmaatregelen, omdat deze kunnen leiden tot
starre prijs- en marktverhoudingen. De
overheid zou een eigen beloningsbeleid
voor ambtenaren en trendvolgers moeten ontwikkelen. Bij de ontwikkeling van
het minimumloon zou de regering rekening moeten houden met de prijsontwikkeling zonder dat van een automatische
prijscompensatie sprake mag zijn. De
minimumuitkering van de niet-actieven
kan volgens de commissie ,,beleidsmatig” aan de ontwikkeling van het minimumloon worden gerelateerd. Geen rekenkundige koppeling meer, zoals in de
Wet Aanpassingsmechanismen is vastgelegd, maar een jaarlijkse toetsing van
de beschikbare ruimte waarbij sociale en
economische overwegingen een rol moeten spelen.
De FNV heeft deze aanbevelingen
eenzijdig genoemd en opgemerkt dat de
uitkeringstrekkers de sluitpost gaan vormen. De solidariteit tussen actieven en
niet-actieven wordt bij het thans bestaande systeem van geindexeerde koppelingen aan de werknemers opgelegd.
Bij een ,,beleidsmatige koppeling” en
vrije loononderhandelingen hangt het
van het onderhandelingsgedrag van
werkgevers en werknemers af of er nog
iets overblijft voor de niet-actieven. In de
aanbevolen systematiek van de commissie-Wagner krijgt de overheid alleen de
bevoegdheid om indirect in de loonvorming in te grijpen door te hoge loonstijgingen te beboeten met een verschuiving van de premielasten van werkgevers
naar werknemers. Deze methode, waarbij de uitkeringstrekkers als het ware de
gijzelaars worden van het onderhandelingsgedrag van de vakbeweging, is al
eens aangeprezen door Wolfson die dit
als een goed alternatief ziet voor een geleide loonpolitiek.
Het wekt wel wat bevreemding dat een
commissie, die zich krachtens haar opdracht heeft bezig te houden met industriepolitiek, een koerswijziging aanbeveelt die het hele sociaal-economische
bestel uit zijn voegen tilt. Zij zelf meent
dat industriebeleid en herindustrialisatie
onlosmakelijk zijn verbonden met het algemeen sociaal-economisch beleid. Zij
huldigt de opvatting dat er geen sprake
kan zijn van een ,,nieuw industrieel elan”
in een bestel dat is vastgelopen in sociale
verstarringen. Haar aanbevelingen staan
haaks op de centralistische tradities en
ingeschapen reflexen van het Nederlandse systeem van arbeidsverhoudingen.
Die neiging tot centralisme is nog versterkt door de automatismen in de gehele
inkomensvorming. Handhaving van de
bestaande koppelingen moet onherroepelijk uitlopen op een geleide loonpolitiek. De mogelijkheid dat de overheid
steeds in de lonen kan ingrijpen, heeft de
sociale partners geconditioneerd. Deonderhandelingen worden immers van
meet af aan beheerst door de wetenschap
dat een loonmaatregel volgt indien de
partijen zich niet aan de beschikbare
ruimte houden. Het centrale overleg tussen werkgevers, werknemers en overheid, dat altijd geconcentreerd is op de
loonruimte, heeft om die reden ook zijn
functie verloren. De commissie-Wagner
denkt aan dat centrale overleg een andere rol toe, namelijk het vaststellen van
de hoofdlijnen van het sociaal-economisch beleid. De loononderhandelingen
zelf moeten geheel aan de sectoren en
ondernemingen worden overgelaten.
Decentralisatie van de loonvorming
staat hoog genoteerd bij de werkgeversorganisaties. Hun verzet in de SER tegen
het scenario van Schouten en andere
kroonleden die daar varianten op heb-
ben bedacht, komt ook voort uit hun afkeer van een geleide loonpolitiek. Ook
bij de vakbeweging bestond een zekere
voorkeur voor decentralisatie, vooral bij
het CNV, hoewel de FNV na het verloren
jaar 1982 tot de conclusie schijnt te komen dat een strakkere coordinatie van de
strategic bij de onderhandelingen toch
gewenst is. De Industriebond FNV heeft
de vraag opgeworpen of de vakbeweging
het wel goed doet. In een geruchtmakend
artikel in zijn blad Zin, komt de bond tot
de conclusie dat de vakbeweging geen
macht meer heeft om invloed uit te oefenen op de wezenlijke beslissingen. Ook
de Industriebond FNV wil goede plannen op tafel leggen om een werkbare
industriepolitiek te gaan voeren. De
bond stelt vast dat de prijscompensatie
zijn functie als koopkrachtverdediger zo
goed als verloren heeft. Premiestijgingen
doen de loonstijging van de prijscompensatie vrijwel geheel teniet. De Industriebond toont zich bereid de prijs-
compensatie ter discussie te stellen. De
bond stelt vast dat die discussie al begon-
nen is. Niet alleen bij Philips die de
prijscompensatie al bij de lopende caoonderhandelingen wil loslaten, maar
ook in de SER en in de ,,betrekkelijke
stilte van de kamers waar partijcoryfeeen hun verkiezingsprogramma’s
schrijven”. De Industriebond FNV wil
de uitkomst van die discussies niet afwachten, maar zelf het voortouw nemen
door de prijscompensatie in ruil aan te
bieden voor een goed werkgelegenheidsbeleid.
De opstelling van de Industriebond
FNV bewijst intussen dat er beweging
begint te komen in het traditionele denken over loonvorming. In zoverre is het
niet zo’n wereldvreemde gedachte van de
commissie-Wagner om het speelveld
voor de sociale partners te vergroten
door afschaffing van de prijscompensatie te bepleiten. Het is immers duidelijk
dat ook de vakbeweging de prijscompensatie, die het leeuwedeel van de beperkte loonruimte opslokt, steeds meer als
een belemmering gaat voelen. Dat de Industriebond FNV eerder dan de andere
FNV-bonden zijn onmacht moet belijden, valt te verklaren uit het feit dat
deze bond in de Industrie opereert, waar
de werkgelegenheid het snelst afbrokkelt. Daarom is er wel degelijk enige verwantschap tussen het rapport van de
commissie-Wagner en het denken in de
top van de Industriebond.
A. F. van Zweeden
ESB 14-7-1982