Internationale groei en
betalingsbalansaanpassing
De nieuwe ruilvoetschok in de vorm van een sterke olie- en grondstofprijsdaling is dit jaar
al in belangrijke mate door volume-aanpassingen in de internationale groei en
betalingsbelansverhoudingen geabsorbeerd. Voor de gei’ndustrialiseerde landen betekent
de reele daling van hun uitvoersaldo een, overigens tijdelijke, vertraging van de
economische groei. Maar dit is – anders dan aan de hand van de bnp-cijfers wel wordt
gedacht – geen belemmering voor de noodzakelijke aanpassingen van
ontwikkelingslanden. Het is integendeel juist het gevolg van voortschrijdende
betalingsbalanscorrecties. In dit artikel wordt voorts geconstateerd dat voor de olieimporterende landen de ruilvoetwinst heeft bijgedragen aan een algemene krachtige
expansie van hun binnenlandse bestedingen. De auteur concludeert dat pleidooien voor
nationale of internationale beleidsverruiming minder op hun plaats zijn dan het doorzetten
van een matigend beleid, gericht op correctie van nog bestaande onevenwichtigheden.
DRS. J.L. SCHNEIDER*
Zorgen over de groei
Belangrijke aanpassingen
De economische groei in de ge’industrialiseerde landen
heeft zich, volgend op de algemene inzinking in het begin
van de jaren tachtig, tot dusver in gematigd tempo voortgezet. Daarmede lijkt zij tussen de uitersten van een onaanvaardbare stagnatie of juist hernieuwd inflatoire groei een
redelijke middenweg te volgen. De gematigde ontwikkeling van inkomens en bestedingen, in combinatie met de
aanmerkelijke grondstofprijsdaling, heeft het tempo van
de inflatie zelfs naar de niveau’s van de vroege jaren zestig
teruggebracht. Daartegenover blijft echter binnen landen
en internationale organisaties voortdurende bezorgdheid
bestaan over de zeer hoog gebleven werkloosheid. Bovendien bestaat het risico dat een nogal traag verlopende expansie zonder bloeiend investeringsherstel zichzelf nauwelijks op gang zal kunnen houden. Ook moeten vaak nog
beleidscorrecties worden doorgevoerd, vooral ter beperking van overmatige begrotings- en betalingsbalanstekorten, die een aanvankelijk groeiremmend effect kunnen
hebben. Toen zich bovendien in het begin van dit jaar een
onverwachte vertraging in de economische groei van de
voornaamste landen voordeed en daarbij de schuldenproblematiek van ontwikkelingslanden door aanzienlijke ruilvoetverliezen werd verzwaard, leken de kansen op internationale financiele spanningen en een recessie toe te
nemen.
Denkbaar was dat deze problemen ongunstig op elkaar
zouden inwerken voor zover een ontoereikende groei laat staan de daardoor versterkte protectionistische tendenties – in de ge’industrialiseerde landen een verzwakking zouden betekenen van de exportmogelijkheden voor
ontwikkelingslanden. Deze zouden dan tot nog verdergaande inperking van hun groei en import moeten overgaan, waar op haar beurt de export van gei’ndustrialiseerde landen onder zou lijden. Zo leken groeiproblemen de internationale betalingsbalansaanpassing te bemoeilijken,
terwijl omgekeerd de aanpassing van betalingsbalanstekorten en schuldposities de internationale groei kon
schaden.
Naarmate de tijd vordert en een duidelijker beeld van het
verloop van de nationale bestedingen en de internationale
handel ontstaat, kan men evenwel constateren dat de ruilvoetschok en de schuldenproblematiek sterke evenwichtsherstellende krachten hebben opgeroepen. Allengs
wordt zichtbaar dat reeds aanmerkelijke wederzijdse aanpassingen en volumereacties in de internationale betalingsbalansverhoudingen tot stand zijn gekomen. De aanpassingen waren zodanig dat, bij uitzondering, zelfs voor
de omvangrijke gezamenlijke economie van de gemdustrialiseerde landen het groei-effect van de volumedaling van
hun uitvoersaldo goed voelbaar was. Dit droeg bij tot een
aanvankelijk weinig begrepen en daardoor louter negatief
beoordeelde verzwakking van de economische groei. Het
onderstaande overzicht van de volume-ontwikkeling van
binnenlandse bestedingen en uitvoersaldo’s voor (groepen van) landen wil daarom in het licht stellen in welke mate de betalingsbalansaanpassingen in een juist krachtige
expansie van de binnenlandse bestedingen van de ge’i’ndustrialiseerde landen hun oorzaak of tegenwicht hebben
gevonden 1).
Uit deze cijfers komen sterk gewijzigde groei- en betalingsbalansverhoudingen naar voren. Vooral de olieexporterende ontwikkelingslanden hebben de gevolgen
van hun ruilvoetverliezen al in belangrijke mate weten op
te vangen. Voor een deel was dit resultaat inderdaad af-
28
* De schrijver is werkzaam bij de Nederlandsche Bank als directieadviseur maar neemt zijn beschouwingen geheel voor eigen
rekening.
1) In deze beschouwing, die de relatie tussen economische groei en
betalingsbalansontwikkeling tot onderwerp heeft, ligt de nadruk op de
internationale bestedingsverhoudingen en daarmede minder op de
wisselkoersbewegingen die voor de betalingsbalansaanpassing op
zich zelf beschouwd uiteraard van grote betekenis zijn. Overigens zij
opgemerkt, dat ook voor de effectiviteit van onvermijdelijk blijkende
koersaanpassingen de accommoderende functie van bijpassende
marges tussen de binnenlandse expansietempo’s essentieel is.
Tabel. De Internationale economische groei, volumemutaties in procenten van het bnp
Verenigde
Staten
Verenigd
Koninkrijk
Duitse
Bondsrepubliek
Frankrijk
Italie
Japan
De zes
grote
landen
Nederland c)
GeTndustrialiseerde
landen
Niet olie-exporterende ontwikkelingslanden
1985
laatstbekende periods a)
1986
1985
1986
1985
1986
3,0
3,6
-0,9
-1,2
1,3
– 7,5
6,3
4,9
-0,1
4,1
0,3
0,1
-1,4
– 1,2
-14,4
4,8
-0,1
4,4
0,1
4,7
4,5
4,0
-1,3
2,8
-0,8
3,2
-0,9
4,4
1,6
-1,9
0,6
4,1
-1,5
3,9
-1,2
-0,9
Bnp
Ruilvoet b)
2,7
0,3
1,9
-0,2
2,3
3,1
2,4
2,8
2,2
1,9
2,6
2,0
2,7
1,0
0,9
3,0
0,2
2,7
1,3
Reeel nationaal inkomen
3,0
1.7
5,4
5,2
4,1
4,6
3,7
2,5
3,2
4,0
Binnenlandse bestedingen
Uitvoersaldo
Olie-exporterende ontwikkelingslanden
2,5
1,6
0
-1,3
-15,6
Bran: Nationale gegevens voor de afzonderlijke landen, alsmede: IMF, World Economic Outlook, Washington, oktober 1986.
a) Eerste twee of drie kwartalen van 1986 t.o.v. de overeenkomstige periode in 1985; het zes-landengemiddelde betreft twee kwartalen.
b) Mutaties, uitgedrukt in procenten van het bnp.
c) Jaarraming CPB.
hankelijk van beperking van nun algemene bestedingen of
meer in het bijzonder van de invoer, maar daarnaast kon
– voor alle ontwikkelingslanden te zamen bezien – een
versnelde volumevergroting van de uitvoer worden bereikt
onder invloed van wisselkoersbewegingen en een meevallende expansie van de voornaamste afzetmarkten. Hiermee zijn de betalingsbalanszorgen van afzonderlijke tekortlanden, en zeker de problemen met de herfinanciering
van reeds uitstaande schulden, nog niet weggenomen.
Maar wel blijkt, dat de verzwaarde aanpassingstaak in het
algemeen met kracht, en onder verbeterde internationale
omstandigheden ook met succes, is aangepakt. Daarbij
zal voor de wereld als geheel, met de olie-exporterende
landen als voornaamste uitzondering, de economische
groei naar verwachting maar weinig vertragen: per saldo
loopt zij dit jaar waarschijnlijk met 0,3% terug en spoedig
herstel tot minstens 3% lijkt reeds in gang te zijn. Maar in
eerste instantie blijkt ook de olieprijsdaling, zoals elke andere ruilvoetschok, de internationale groei enigermate te
hebben afgeremd.
Aan het begin van het jaar is niet voorzien dat de olieexporterende landen hun invoer vanuit de gemdustrialiseerde landen zo snel zouden verminderen. Zij kunnen het
ruilvoetverlies maar ten dele met additionele exporten opvangen. Wel is in de eerste helft van 1986 hun olie-uitvoer
naar volume sterk toegenomen, maar vooral als gevolg
van een omvangrijke aanvulling van voorraden in de verbruikerslanden in de periode van de laagste prijzen. Voor
het overige zullen de olie-importerende landen de toeneming van hun invoerbehoeften bij verdergaande besteding van hun additionele inkomen vooral opvangen in hun
onderlinge handelsverkeer, waarbij dus ook hun export
overeenkomstig versnelt. Dit komt derhalve niet ten goede
aan de betalingsbalansaanpassing tussen de grote landenblokken en daarom zal vooral in de olie-exporterende
ontwikkelingslanden nog enige verdere interne aanpassing nodig zijn.
Externe aanpassing remt groei _____
In de geTndustrialiseerde landen begon het jaar 1986
met een in het algemeen tegenvallende groei. Aanvankelijk werd dit veroorzaakt door een tragere expansie van investeringen of overheidsbestedingen in een aantal landen
en door produktiestoornissen vanwege de strenge winter.
Maar ook kwamen nade olieprijsdaling energie-investeringen in het bijzonder onder druk te staan en werd vervolgens de zojuist besproken uitvoervertraging een factor
van betekenis. De toenemende omvang van deze betalingsbalansbeweging – die blijkens het groeioverzicht algemeen was – is pas geleidelijk uit de beschikbaar komende cijfers duidelijk geworden. Zij was eensdeels het
gevolg van de niet geringe mate waarin de, allengs tot 4%
oplopende, reele nationale inkomensstijging al in de
bestedingen blijkt te hebben doorgewerkt. Daarbij mag
men overigens niet uit het oog verliezen dat een positief te
beoordelen bestedingsaanpassing door overschotlanden
hier hand in hand ging met een nog levendige, maar voor
een tekortland als ‘non adjustment’ aan te merken binnenlandse expansie in de Verenigde Staten. Maar naast de aldus optredende ‘reactieve’ achteruitgang van de lopende
rekeningen, waarachter juist snelle groei staat, was er de
‘autonome’ betalingsbalansverzwakking uit hoofde van de
beschouwde aanpassingen van ontwikkelingslanden. In
dezelfde richting werkte dat de Amerikaanse betalingsbalanspositie aanvankelijk, ondanks dollar-depreciatie, niet
alleen conjunctureel maar ook fundamenteel achteruit
bleef (open (doorwerking eerdere appreciatie; daling landbouwuitvoer; toeneming uitgaande rentebetalingen).
Onder deze omstandigheden kan de vrij trage groei van
de rijke landen niet meer worden gezien als een belemmering voor de aanpassing door ontwikkelingslanden, maar
eerder als het gevolg van een juist voortgang makende
aanpassing. Een meestal als minimaal noodzakelijk beschouwde groei van 3% in de geTndustrialiseerde wereld
De Duitse economie mag niet oververhit raken…
(foto AN P)
…maar in Japan kunnen de bestedingen nog wel omhoog
(foto ANP)
werd een tijdlang niet gehaald, maar relevanter was dat
het binnenlandse bestedingsvolume zelfs met 3,5% kon
toenemen. Niettemin staan de ontwikkelde landen nog
voor de ongemakkelijke taak om naast de al in gang zijnde
aanpassing tegenover de ‘buitenwereld’ thans ook een begin te maken met verbetering van de onderlinge betalingsbalansverhoudingen, vooral tussen de grootste landen.
Hieronder wordt ingegaan op de vraag of de binnen dat
raam noodzakelijke verschuivingen in afzetpatronen zonder al te veel schade voor de gezamenlijke economische
groei kunnen worden verwerkt.
Strubbelingen over taakverdeling
Voor het jaar als geheel is volgens de ramingen uit verschillende internationale bronnen te voorzien dat de ruilvoetverbetering van de gei’ndustrialiseerde landen voor
welhaast drie kwart deel, en zonder ernstige groeischade,
al door de volume-aanpassingen wordt geabsorbeerd.
Volgens het jongste jaarverslag van de Europese Commissie kan er ook voor de EG van worden uitgegaan dat de expansie van de binnenlandse bestedingen in 1986 3,75%
zal bedragen, gepaard gaande met een volumedaling van
het uitvoersaldo ter grootte van 1,25% van het bnp. Hieruit
zou dus voor de lidstaten een gemiddelde groei van 2,5%
resulteren, evenveel als in voorgaande ramingen maar
met een hoger uitvallend binnenlands bestanddeel en een
lagere bijdrage van de buitenlandse vraag. De te verwachten groei ligt dus niet hoog en daarmee is een aanmerkelijke vermindering van de werkloosheid, voor zover afhankelijk van de algemene groei, nog steeds niet in zicht.
Een dergelijke situatie dreigt de bereidheid tot betalingsbalansaanpassing binnen de gei’ndustrialiseerde wereld te ondermijnen. Het is immers voor tekortlanden niet
aantrekkelijk de binnenlandse bestedingen af te remmen
noch voor overschotlanden om de eigen exporten, met name na aanzienlijke koersappreciatie, te zien teruglopen indien de economische groei tijdens zulke aanpassingen
zou vertragen. Bovendien bestaat tussen de voornaamste
overschot- en tekortlanden, zoals in de afgelopen maanden nogal eens in de openbaarheid kwam, gebrek aan
overeenstemming over de vraag op welke partij de
zwaarste aanpassingslasten zouden moeten rusten.
30
Evenmin als in de Bretton Woods-periode zijn algemeen
aanvaarde criteria gevonden voor de keuze tussen valutadepreciatie aan de ene kant en appreciate aan de andere
kant dan wel tussen renteverlaging of bestedingsverruiming in overschotlanden en renteverhoging of bestedingsbeperking in tekortlanden. En niet alleen de verdeling tussen landen, maar ook de keuze tussen instrumenten kan
moeilijk liggen. Een aanvaardbaar te achten rol voor de
wisselkoers zal met name zijn grenzen vinden – en dit is
een actueel aspect – in het bestedings-deflatoire effect
van aanzienlijke valuta-appreciatie in overschotlanden en
het prijsinflatoire effect van zware depreciatie in
tekortlanden.
Een ander probleem is dat het nog moeilijker is geworden dan vroeger om zich een voorstelling te maken van
een wenselijk en consistent internationaal patroon van lopende rekeningen. Daarvoor zijn de betalingsbalansontwikkelingen te instabiel en onvoorspelbaar geworden, terwijl zelfs de grootste tekorten maar al te gemakkelijk f inancierbaar bleken. Toch is wel duidelijk dat veel lopenderekeningposities zich niet volgens bedoeling hebben ontwikkeld. Zij leiden daarmee tot hoog oplopende debiteuren- en crediteurenposities tussen landen en destabilisering van de wisselkoersen. Als daarom in het internationale overleg het streven gericht moet blijven op grotere overeenstemming over doelstellingen en mogelijkheden van
de betalingsbalansaanpassing, is de hierboven gegeven
interpretatie van de internationale bestedingsontwikkelingen van directe betekenis voor het beleid. Inderdaad zou
het bezwaarlijk zijn indien versterkte aanpassingen op de
korte termijn het risico van een recessie acuut zouden maken (ook als zij op langere termijn een houdbare groei alleen maar ten goede kunnen komen). Maar de feitelijke
ontwikkelingen wijzen er eerder op dat tegenover een hier
en daar noodzakelijke afremming van binnenlandse
bestedingen voorlopig voldoende tegenkrachten staan om
een sterke groeivertraging te voorkomen.
Vooruitzichten en beleidsconclusies
Positieve invloed blijft op de groeivooruitzichten uitgaan
van de versnelde reele inkomensstijging in de olieimporterende landen en de aanwezige monetaire ruimte.
Ook zijn de beperkingen die betalingsbalans- en inflatiezorgen aan de groeimogelijkheden oplegden, nu veelal
verzwakt. Bij afremming van de binnenlandse bestedingen in de Verenigde Staten, alsook in Denemarken en mogelijk Frankrijk, zal de gemiddelde expansie van die bestedingen vanaf de bereikte 31/2% wel enige vertraging ondergaan; er wordt echter binnen de internationale organisaties per saldo geen verdergaande teruggang dan tot 3 of
ruim 3% voorzien. Daarnaast zal naar verwachting de be-
talingsbalansachteruitgang als negatieve component in
de bnp-expansie snel in betekenis afnemen. Enerzijds vermindert de volumedaling van de uitvoersaldo’s ‘reactief,
anderzijds wordt voelbaar dat de betalingsbalansversterking van de ontwikkelingslanden niet onbeperkt zal aanhouden. Als verscherping van de financieringsproblemen
kan worden vermeden, zullen de niet olie-exporterende
landen, die hun gezamelijke tekort op lopende rekening dit
jaar grotendeels zien verdwijnen, die positie op zijn minst
niet verder hoeven te versterken. Allengs kunnen zich dan
meer normale internationale financieringsverhoudingen
herstellen waarbij een overdracht van reele middelen kan
plaatsvinden via overschotten van rijkere landen en hervatte, zij het gematigde, tekorten van ontwikkelingslanden. Bij realisering van de noodzakelijke tekortbeperking
van de Verenige Staten zal trouwens al een feitelijke tendentie in die richting onstaan. Zo zou, wanneer zich geen
onverwachte nieuwe verwikkelingen voordoen, alleen al
een geleidelijke stabilisering van het reele uitvoersaldo
van de gei’ndustrialiseerde landen een groeiversnellend
effect hebben, waarbij dus ook de groei van het bnp zich
per saldo op omstreeks 3% zou kunnen handhaven.
Onder de geschetste, niet onbevredigende vooruitzich-
ten zou het mogelijk moeten zijn aangaande de door de
verschillende landen te voeren conjunctuur- en betalingsbalanspolitiek globale overeenstemming te bereiken. Bij
het lagere niveau van inflatie en energiekosten worden de
noodzakelijke aanpassingen immers vergemakkelijkt voor
zover zij voorshands binnen een context van redelijk stabiele groei kunnen plaatsvinden. En dan gaat het niet alleen om het tot stand brengen van evenwichtiger betalingsbalansverhoudingen maar vaak ook om de correctie
van (onderliggend) aanhoudende inflatie, nog ontoereikend winstherstel of hardnekkige begrotingstekorten. lets
pregnantergesteld:deomstandighedenvereisen – maar
laten in de hier gevolgde gedachtengang ook toe – dat in
verscheidene landen het beleid eerder op matiging en
structuurverbetering wordt gericht dan op de nog vaak bepleite beleidsverruimingen. Op dit punt zullen overigens
wel verschillen van inzicht blijven bestaan, vooral op grand
van de nog ongewenst hoge werkloosheidsniveau’s en de
mogelijkheid dat zich groeitegenvallers voordoen. Ook is
het waar, dat landen met aanzienlijke betalingsbalansoverschotten zoveel groei van de binnenlandse bestedingen moeten zien te verwezelijken als zonder inflatieversnelling mogelijk is, willen zij een door valuta-appreciatie
versterkte uitvoervertraging kunnen opvangen en in stand
houden.
De vraag is dan of de economische groei in landen als
Duitsland en Japan inderdaad achterblijft bij de ook daar
door het lage investeringsniveau van voorgaande jaren
aangetaste expansie van de produktiecapaciteit. In de
Duitse Bondsrepubliek wordt dit jaar een vrijwel ongewijzigd groeitempo van 21/2% gehaald – globaal overeenkomend met de geschatte capaciteitsstijging – in weerwil
van een aanzienlijke omslag, van +1 naar -1 % bnp, in de
volumeontwikkeling van het uitvoersaldo. Dit land heeft
daarmee dus al een belangrijke bijdrage aan de Internationale betalingsbalansaanpassing geleverd. De volumestijging van de binnenlandse bestedingen bedraagt daartegenover in 1986, en volgens verwachtingen van de ‘Sachverstandigenrat’ ook in 1987, bijna 31/2 procent. Naarmate
het tempo van de betalingsbalansachteruitgang ooit weer
gaat teruglopen kan derhalve de groei van het bnp de capaciteitsgroei, zoals tijdelijk ook wel toelaatbaar is, gaan
overtreffen.
Maar zelfs bij een eventueel tegenvallende groei volgt
uit de dure lessen van de jaren zeventig dat de bezwaren
en beperkingen van de traditionele stimuleringsinstrumenten niet uit het oog mogen worden verloren. Niet lichtvaardig mag worden besloten – noch in de Bondsrepubliek noch elders – tot terugkeer naar ‘fine tuning’ in het
beleid. Er zijn grenzen gesteld aan de mogelijkheden voor
budgettaire verruiming, vooral in de landen waar de overheidstekorten te omvangrijk zijn gebleven om hoog opgelopen staatschuldquoten om te buigen. Maar in Japan,
hoezeer ook daar die schuldquote nog stijgt, is het begrotingstekort al zover ingeperkt dat speelruimte voor anticyclisch beleid werd hersteld. Kort geleden hebben de autoriteiten deze mogelijkheid benut om het beleid in zoverre
te verzachten dat nu althans van verdere tekortreductie is
afgezien.
In Duitsland geven de conjuncturele vooruitzichten minder aanleiding voor een dergelijke beleidsverruiming die
zelfs procyclisch zou kunnen uitpakken, maar het is niet
onwaarschijnlijk dat een alsnog optredende groeiverzwakking met vervroeging van een reeds voorgenomen belastingsverlaging zou worden beantwoord. Geen speelruimte bestaat er daarentegen voor het monetaire beleid
aangezien, evenzeer als in andere gemdustrialiseerde
landen, toch al ruime monetaire verhoudingen bestaan.
Daarbij werd de Duitse monetaire expansienorm aanzienlijk overschreden en zeker van een nog verdergaande verruiming zou naar het oordeel van de autoriteiten een averechts (vertrouwens)effect op de rente-ontwikkeling uitgaan. Overweging verdientten slotte dat in Duitsland, nog
meer dan elders, al een aanzienlijke inkomensimpuls uitgaat van de ruilvoetverbetering. Dan staat ook niet vast dat
langs de weg van extra lastenverlichting (uitgavenvergroting wordt met stelligheid van de hand gewezen) nog veel
additionele bestedingslust kan worden opgewekt. Er is
dan ook alle reden vast te houden aan het beginsel dat het
beleid vooral op aanbodversterking en op middellange-termijndoeleinden gericht moet blijven.
Al met al mag van beleidsverruiming in Japan en Duitsland, met nationale inkomens die te zamen 23% van het
OESO-bnp uitmaken, als drijfkracht voor de mondiale
groei niet te veel worden verwacht. En zeker zou de beoogde bijdrage aan het Amerikaanse betalingsbalansherstel,
afgaande op de elasticiteitsverhoudingen in de OESO- en
IMF-calculaties, van betrekkelijk geringe betekenis zijn,
met name in vergelijking met het effect van binnenlandse
bestedingsaanpassing in de Verenigde Staten zelf. Er zijn
overigens tekenen dat de verschillen van inzicht over de
taakverdeling in de Internationale betalingsbalansaanpassing kunnen worden verminderd, getuige een eind oktober
bereikt akkoord tussen de Verenigde Staten en Japan.
Beide landen waren het er over eens dat de wisselkoersbewegingen allengs de grenzen van aanvaardbaarheid en
effectiviteit hadden bereikt. Japan toonde bereidheid tot
versterking van zijn interne aanpassing door aan de al
aangestipte begrotingsverruiming nog een discontoverlaging toe te voegen. Daartegenover zegden de Verenigde
Staten toe hun binnenlandse aanpassing, vooral effectievere begrotingscorrectie, nu te zullen doorzetten.
Het is zeer wenselijk dat het daar ook metterdaad van
komt, want de aanpassingsinspanning moet overwegend
van de kant van de Verenigde Staten, en van andere landen met nationale spaartekorten, worden verwacht, wil zij
kunnen bijdragen aan een potentieel herstel van het teruggelopen Internationale spaarniveau. Maar alleen door een
aanzienlijke vermindering van de hoge overschot- en tekortposities die tussen landen en ook tussen sectoren binnen de landen zijn ontstaan, zullen lager uitvallende rentestanden en herwonnen winstgevendheid ook een feitelijk herstel van investerings- en spaarquoten mogelijk maken. En pas daardoor zal de economische groei weer naar
een blijvend hoger peil kunnen terugkeren.
J.L. Schneider