Het marginale nut
Volgens de 19e-eeuwse Engelse utilitaristen was het doel van de
economie het bereiken van ,,the greatest happiness for the greatest number”. Hoewel de meeste hedendaagse economiebeoefenaren een wat bescheidener opvatting over hun vak hebben, is de
vraag wat bepaalde economische en sociale omstandigheden nu
eigenlijk tot het menselijk geluk bijdragen, velen blijven intrigeren. In het algemeen bleek men echter weinig harde verbanden
tussen sociaal-economische factoren en het individuele welzijn te
kunnen vinden. In de eerste plaats komt dat natuurlijk omdat
weelzijn, geluk, levensvoldoening e.d. niet of heel moeilijk meetbaar zijn. In de tweede plaats blijkt individueel geluk te veel van
zuiver persoonsgebonden en subjectieve factoren afhankelijk te
zijn om er betrouwbare algemene uitspraken over te doen 1).
Niettemin is het interessant om eens te kijken wat verschillende
onderzoekingen op dit punt aan het licht hebben gebracht 2).
Een eerste invalshoek biedt de vraag of er op macro-economisch niveau een verband aanwezig is tussen materiele welvaart en geluk. Volgens Easterlin, die in een aantal landen onderzoek hiernaar heeft gedaan, is zo’n verband in de tijd niet aanwezig. In de VS bij voorbeeld, waar het inkomen per hoofd van de
bevolking zich tussen 1946 en 1970 verdubbelde, bleef de verdeling van de bevolking in ,,zeer gelukkige”, ,,tamelijk gelukkige”
en ,,niet erg gelukkige” personen nagenoeg gelijk. Voor andere
landen werden soortgelijke resultaten gevonden 3). Een ander
beeld ontstaat echter als we naar internationale verschillen in geluk kijken. Dan blijkt de bevolking in landen met een zeer laag inkomen per hoofd van de bevolking duidelijk minder gelukkig
Ook de arbeidsomstandigheden blijken maar weinig met de levensvoldoening te maken te hebben. Vuil en zwaar werk wordt
schijnbaar even opgeruimd gedaan als lichter en afwisselender
werk 9).
Ook de woonomstandigheden, de beschikbaarheid van allerlei
voorzieningen en andere zaken in de materiele sfeer blijken op
het welbevinden niet of nauwelijks van invloed te zijn. Daarentegen is er wel een duidelijk verband met omstandigheden die liggen in de sfeer van de sociale relaties. Zo schijnen alleenstaanden
in het algemeen minder plezier in het leven te scheppen dan mensen met een vaste partner – het beeld van devrolijke vrijgezelberust op een misverstand – en het maakt ook heel wat uit wat voor
jeugd men heeft gehad 10). De levensvoldoening is verder sterk
afhankelijk van de immateriele steun en waardering die het indi-
dan die in rijkere landen. Het positieve verband tussen inkomen
vredigd zijn, een verschuiving in de aspiraties opgetreden van
en geluk lijkt echter slechts tot een bepaald inkomensniveau te
gelden; daarboven, wanneer het inkomen toereikend is om in de
elementaire behoeften te voorzien, gaat het niet meer op. Zo
schijnen in de EG de leren, die het laagste inkomen per hoofd
hebben, gelukkiger te zijn dan de Fransen of Westduitsers, die
veel rijker zijn. En de Nederlanders zijn sikkeneuriger dan de
Belgen hoewel de inkomensniveaus in beide landen elkaar niet
veel ontlopen. Wanneer eenmaal een bepaald bestaansminimum
is gegarandeerd, lijkt materiele welvaart niet veel meer tot de mate van geluk bij te dragen 4).
Deze conclusie wordt ook bevestigd door micro-economisch
onderzoek. De oude volkswijsheid dat geld (alleen) niet gelukkig
maakt, blijkt in grote lijnen wel op te gaan. Een Amerikaans on_derzoek onder winnaars van de hoofdprijs in de loterij vend dat
degenen die de honderdduizend hadden gewonnen nauwelijks
gelukkiger waren dan degenen die zoveel ,,geluk” niet hadden
gehad 5). Ook in het aangehaalde SCP-onderzoek van Pommer
en Van Praag 6) bleek dat een hoog inkomen, een goede baan,
een mooi huis e.d. nauwelijks bijdragen tot het verklaren van de
mate waarin een persoon zich happy voelt. Evenzo hoeft een daling van het inkomen ook niet tot een vermindering van de algehele tevredenheid te leiden. Uit SCP-onderzoek (tot en met 1981)
bleek althans niet dat de inkomensdaling met een afnemende satisfactie gepaard ging 7).
Door vele auteurs is naar voren gebracht dat de tevredenheid
materialistische naar post-materialistische waarden, zoals vrijheid, medezeggenschap, zelfontplooiing e.d. 11). Anderen zeggen dat de economische ontwikkeling sociale verbanden, die
voor het welzijn belangrijker zijn, verloren heeft doen gaan.
Weer anderen wijzen er op dat het ware genot niet schuilt in
steeds meer van hetzelfde, maar in het opdoen van telkens nieuwe
ervaringen, nieuwe belevenissen, nieuwe prikkels 12). En misschien is het ook wel zo, dat hetpogen om een bepaalde behoefte
te bevredigen meer voldoening geeft dan het bevredigen van die
behoefte zelf. Hoe het ook zij, de economie lijkt op dit punt weinig te bieden te hebben. Het marginale nut van de economie ligt
in de buurt van nul, zonder dat het optimum is bereikt.
met het inkomen niet afhangt van de hoogte van het inkomen op
zich, maar van de plaats die men in de inkomensverdeling inneemt. Daarbij zou men zich orienteren op een ,,referentiegroep” van vrienden, collega’s, buren, kennissen e.d. De waardering voor het eigen inkomen wordt dan bepaald door de positie
die men ten opzichte van de referentiegroep inneemt. Dit is er de
oorzaak van dat een inkomensstijging veelal niet tot de grotere
tevredenheid leidt die men ervan had verwacht, want in de referentiegroep blijken de inkomens eveneens te zijn gestegen of de
referentiegroep is van samenstelling veranderd en men is zich aan
anderen (met nog hogere inkomens) gaan spiegelen 8). De wet
van de tegenvallende vooruitgang doet zich gelden. Per saldo
neemt de maatschappelijke tevredenheid door inkomensstijging
dan ook niet merkbaar toe.
Als geld niet gelukkig maakt, schept arbeid dan levensvreugde? Uit het Leefsituatie-onderzoek 1980 van het CBS bleek inderdaad dat werklozen en arbeidsongeschikten wat lager op de geluksindex scoren. Maar het is niet duidelijk of dit wordt veroorzaakt door het gemis aan betaald werk of dat factoren als de gezondheid, de inkomenssituatie of het opleidingsniveau hierbij
een rol spelen. In elk geval toonden gepensioneerden en studerenden zich niet bedrukt door het niet hebben van een betaalde baan.
ESB 18/25-4-1984
vidu in zijn omgeving geniet.
Er tekent zich voor de economiebeoefening dus een wat onaangename conclusie af: al die zaken waarover economen zich zo
druk plegen te maken hebben voor het menselijk geluk weinig of
niets te betekenen. Of er nu economische groei is of niet, of we in
een hoogconjunctuur zitten of in een depressie, of we er allemaal
in inkomen op vooruit of op achteruit gaan – het maakt nauwelijks verschil: we genieten er niet meer of minder om. De vraag is
waar we dan eigenlijk mee bezig zijn! Wordt het streven naar betere maatschappelijke omstandigheden dan niet zinloos? En wat
zijn betere maatschappelijke omstandigheden eigenlijk?
Het antwoord op die vragen kan ik u niet geven. Volgens sommigen is er in de rijke landen, waar de elementaire behoeften be-
L. van der Geest
1) In een onderzoek van het Sociaal en Cultured Planbureau naar het verband tussen leefsituatie en satisfactie kon maar 10% van de verschillen in
satisfactie op rekening worden geschreven van verschillen in levensomstandigheden, zoals inkomen, bezit, woonsituatie, werksituatie, gezondheid e.d. Zie E. J. Pommer en C.S. van Praag, Satisfactie en leefsituatie, SCP-cahier no. 13, Rijswijk, 1978.
2) Onlangs is over dit onderwerp een interessant boekje verschenen: Ruut
Veenhoven (red.), Betere wereld, gelukkiger mensenl Over de relatie tussen levensomstandigheden en levensvoldoening, Swets & Zeitlinger BV,
Lisse, 1984. De meeste op deze pagina vermelde onderzoeksresultaten
worden in dit boekje besproken.
3) R.A. Easterlin, Does economic growth improve the human lot? Some
empirical evidence, in: P.A. David en M.W. Reder, Nations and households in economic growth. Academic Press, New York/Londen, 1974.
4) Zie Ton Jonkers, In alle landen even gelukkig?, in: Ruut Veenhoven
(red.), op. cit.
5) P. Brickman, D. Coates en R. Janoff-Bulman, Lottery winners and accident victims: is happiness relative?, Journal of Personality and Social
Psychology, vol. 36, 1978, nr. 8.
6) Zie voetnoot 1.
7) SCP, Sociaal en Cultureel Rapport 1982, Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage, 1982, label 11.9.
8) Zie de verschillende publikaties in het kader van het Leidse inkomenswaarderingsproject, o.m. in ESB, 31 januari, 7 februari en 14 februari
1979.
9) Zie Marlies Jansen en Dirk Sikkel, Schept arbeid levensvreugde?, in:
Ruut Veenhoven (red.), op. cit.
10) Ruut Veenhoven, Zonder partner even gelukkig?, in: Ruut Veenhoven (red.), op. cit.
11) R. Inglehart, The silent revolution, Princeton University Press, New
Jersey, 1977.
12) Tibor Scitovsky, The joyless economy. An inquiry into human satisfaction and consumer dissatisfaction, Oxford University Press, Oxford/Londen/New York, 1976. Scitovsky betoogt dat ,,the stimulus of
novelty is among the most fundamental of human needs” (biz. 282).
361