Ga direct naar de content

Groot èn klein

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 22 1995

Groot en klein
In Nederland dreigt zich een bedenkelijke discussie
te ontwikkelen rond het thema grootbedrijf-kleinbedrijf. Stigmatiserende uitspraken als “het kleinbedrijf
is de banenmotor” en “het grootbedrijf bepaalt onze
technologische vooruitgang”, zijn daar uiting van.
Terwijl in de politick de tegenstelling rechts-links lijkt
opgelost in paars, wordt in de economic een tegenstelling geconstrueerd tussen groot en klein. Wij
moesten eigenlijk beter weten. Deze tegenstellingen
zijn vals en kunstmatig. En als ooit de tegenstelling
groot-klein een valse is, dan is het wel in dit tijdperk
van internationaliserende markten en technologische
ontwikkelingen, waarin monolitische ondernemingen
zich omvormen tot flexibele netwerken van – Internationale – toelevering, uitbesteding en co-makership.
Daarbij is het resultaat van de keten afhankelijk van
de prestatie van iedere schakel.
Ook in de beleidsdiscussie over werkgelegenheid, groei, innovatie en concurrentievermogen is de
tegenstelling onvruchtbaar. Een paar observaties.
Meer dan 45% van de werkgelegenheid is gelocaliseerd in minder dan 1% van de ondernemingen.
Grote ondernemingen zorgen dus voor het leeuwedeel van de werkgelegenheid. Maar terzelfder tijd
weet iedereen, dat kleine ondernemingen onmisbaar
zijn voor het oplossen van ons enorme werkgelegenheidsprobleem – als de overheid daar tenminste de
juiste voorwaarden voor schept. Onze huidige groeiprestaties zijn voor meer dan de helft te danken aan
de export. Slechts 14% van de Nederlandse ondernemingen exporteert. Maar terzelfder tijd is bij de kleine en middelgrote ondernemingen een fantastisch
exportpotentieel aanwezig, dat aan een verdere groei
kan bijdragen. Meer dan 90% van onderzoek en ontwikkeling (R&D) concentreert zich in vijftig voornamelijk grote ondernemingen. Maar de kennisstroom
van grote naar kleine ondernemingen in het kader
van co-makership en toelevering is enorm en de toepassingsmogelijkheden van technologic in de kmosector zijn nog verre van uitgeput. Het is zonneklaar
dat de grote ondernemingen moeten concurreren op
de internationale markten en derhalve flexibel en
wendbaar, ook qua organisatie en personeelsbestand, moeten kunnen zijn. Maar dat betekent allerminst, dat de kleine ondernemingen niet eveneens
onderhevig zouden zijn aan de toenemende concurrentie, aangezien zij door buitenlandse concurrenten
op de eigen thuismarkt worden beconcurreerd. Tot
zover enkele feiten, die aangeven dat de tegenstelling groot-klein een onjuiste en een onvruchtbare is.
Als je al een kenschets van de economische structuur in Nederland zou kunnen geven, zou deze naar
mijn mening veeleer volgens de volgende lijnen lopen.
De eerste schil wordt gevormd door de internationaal stuwende activiteiten. Deze zijn belangrijk
voor de Nederlandse concurrentiepositie. Hierin bevinden zich de meeste grote Nederlandse onderne-

ESB 13-12-1995

mingen in Industrie en dienstverlening. Maar ook een aantal kleinere
ondernemingen, bijvoorbeeld in de
biotechnologie en medische technologic.
De tweede schil wordt gevormd
door de ondernemingen in Industrie en dienstverlening die vooral
in de toelevering en co-makership
werkzaam zijn, nationaal maar in
toenemende mate ook internationaal. Deze ondernemingen behoren
tot de groep, die kan worden aangeduid met de — ook internationaal
gebruikte – term kmo. Kleine en
middelgrote ondernemingen, veelal
werkzaam op interprofessionele
P.H.A.M. Verbaegen
markten, waar innovatie en kwaliteitszorg vitale ingredienten zijn.
De structuur wordt gecompleteerd met een derde
schil van veelal kleine ondernemingen in ambacht en
dienstverlening, hier ten lande aangeduid met de
term mkb, voornamelijk direct gericht op de consumentenmarkt.
Wat vooral opvalt in een dergelijke globale — en
dus ook gebrekkige – typologie, is de samenhang in
het proces van waardetoevoeging en de onderlinge
afhankelijkheid in de behoefte aan een excellent vestigings- en investeringsklimaat. Dat wil niet zeggen,
dat in deze gezamenlijke belangen geen specifieke
accenten en aandachtspunten herkend en erkend
moeten worden. De schaalgrootte van een onderneming is bijvoorbeeld wel degelijk van belang voor
de wijze waarop regelgeving en administratieve
verplichtingen doorwerken in de bedrijfsvoering.
Maar de gemeenschappelijke basis voor de belangenbehartiging ten behoeve van de creatie van welvaart
en werkgelegenheid is veel groter en belangrijker
dan de specifieke accenten. Geen ruimte voor valse
tegenstellingen, dus, maar wel voor vruchtbare
partnerships.

Auteur