Ga direct naar de content

Gouden bergen?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 29 1981

Gouden bergen?
Een vergelijking van vier verkiezingsprogramma’s
op enkele hoofdpunten
MR. A. J. DIJKHUIZEN* — MR. C. A. DE KAM**
Verkiezingsprogramma’s zijn de reclamefolders van de politieke partijen.
Tijdens de verkiezingscampagne wordt de politici vaak het verwijt gemaakt de grenzen van de
realiteit uit het oog te verliezen. De beloften van de partijen verdienen daarom op hun
werkelijkheidsgehalte te worden getoetst. In dit artikel worden de sociaal-economische
beleidsvoornemens van de vier grootste partijen onderzocht op hun gevolgen voor het
financieringstekort, de vrij beschikbare inkomens en de categoriale inkomensverdeling in de periode
1982-1985. Tevens worden de ideeen voor de creatie van arbeidsplaatsen naast elkaar gezet
en vergeleken met de recente ramingen van het CPB voor 1985.
Alle partijen hebben ambitieuze plannen en geen partij meent die te kunnen bereiken
zonder dating van de vrij beschikbare inkomens.

1. Algemeen 1)
De politieke partijen hebben zich aangegord tot de verkiezingsstrijd. Avond aan avond bestoken politici elkaar met
gepeperde uitspraken. Vaak hebben die uitlatingen betrekking op de grote sociaal-economische vraagstukken van dit
moment. In de economische literatuur is tot nu toe opvallend
weinig aandacht besteed aan de opvattingen over het te
voeren sociaal-economisch beleid die in verkiezingsprogramma’s en -toespraken worden ontvouwd 2).
Dit kenbare gebrek aan belangstelling kan verschillende
oorzaken hebben. Sommige wetenschappers aarzelen misschien om zich publiekelijk te mengen in een zo door de
politiek gedomineerde gedachtenwisseling. Van studeerkamer naar rokerig cafezaaltje is een (te) grote stap. Natuurlijk
bestaat steeds het risico dat iedere partij van een analyse
slechts die elementen oppikt die goed in de eigen verkiezingskraam te pas komen. Het blijft de vraag of economen (en
anderen) zich daardoor tnoeten laten afschrikken. Tenslotte
wordt jaarlijks — met name in dit blad — ruimschoots
aandacht besteed aan het gevoerde en te voeren financieel-

economisch beleid. Daar zitten evenzeer politieke kan ten aan.
Een tweede oorzaak kan zijn dat bij nogal wat economen
(en andere kiesgerechtigden) de gedachte heeft postgevat dat
het papier van verkiezingsprogramma’s en regeringsnota’s
geduldig is. Al te veel aandacht voor aangekondigde beleidsvoornemens encijferexercities voorde periode 1982-1985 zou
dan niet de moeite waard zijn. ,,Ik denk dat er maar weinig te
beloven valt”, taxeert Wolfson in een interview 3). Toch doet
zo’n opstelling — ondanks de aantrekkelijkheid van haar
eenvoud — onvoldoende recht aan de energie, die verschillende politieke groeperingen in het doorrekenen van hun
program hebben gestopt. En, voor zover te rooskleurige
uitgangspunten en weinig consistente redeneringen zijn gehanteerd, ligt het juist mede op de weg van economisten om
dat aan de kaak te stellen.
De politieke partijen maken het er o verigens niet eenvoudiger op, door een sterk verschillende methodiek te gebruiken bij
het in kaart brengen van de verdeling van (de groei van) het nationale inkomen over collectieve uitgaven, vrij beschikbare lonen en overig inkomen. Verder is de financiele verantwoording van geldkostende en -besparende programpunten in het
ene programma veel gedetailleerder dan in het andere. Alle
grote politieke partijen hebben hun financiele verantwoording
sinds vorig najaar bovendien herhaaldelijk aangepast aan de
tegenvallende economische ontwikkeling. Voorgeinteresseerden zijn de daarop betrekking hebbende stukken soms moeilijk te krijgen, wat mogelij k een derde oorzaak is van de geringe
aandacht die economie-beoefenaren tot nu toe aan de verkiezingsprogramma’s hebben besteed.
* Tot 1980 verbonden aan het Directoraat-Generaal van de Rijksbegroting, Ministerie van Financien; thans werkzaam bij de gemeente
Amsterdam.
** Vakgroep belastingrechtelijke vakken, RU Leiden.
1) Toen dit artikel werd afgerond, verscheen het ontwerp-Advies
inzake het sociaal-economische beleid op middellange termijn van de
SER (R. No. 1427). Het ontwerp-Advies kon niet meer volledig
worden verwerkt.
2) Zie echter J. van Sinderen, J. R. Pijpers en L. J. M. Verdult, Het
PvdA-verkiezingsprogramma macro-economisch bezien, ESB, 17
September 1980, biz. 1033-1038; en A. G. J. Hazelbekke, De collectieve sector in het web van het financieringstekort, ESB, 11 februari
1981, biz. 13^140.
3) Geciteerd in de Haagse Post, 14 maart 1981, biz. 35.

ESB 6-5-1981

439

In dit artikel wordt een poging gedaan om de verkiezingsprogramma’s van de vier grootste politieke groeperingen
— Pvd A, CD A, VVD en D’66 — op enkele (financieel-economische) hoofdpunten met elkaar te vergelijken. Op praktische gronden hebben wij ons tot deze vier beperkt; ons ervan

bewust daarmee de kleinere partijen tekort te doen. Een
algemeen probleem dat zich aandient is dat programteksten
zich zelden eenduidig laten interpreteren. Politici — ter zake
om opheldering gevraagd — zijn naar de ervaring leert,

geneigd om geldvergende verlangens kwantitatief te bagatelliseren en de mogelijkheid van bezuinigingen fors te overschatten. Om die reden is hierna een aantal malen afgeweken van

door partijen zelf aangehouden cijfers.
Het artikel is als volgt ingedeeld. Eerst wordt aandacht

besteed aan de ontwikkeling van de collectieve uitgaven tot
1986, alsmede aan het financieringstekort (par. 2). Vervolgens
wordt ingegaan op de gevolgen van de vier programma’s Voor

tingontvangsten bij de raming uit de Miljoenennota 1981
ten achter. Doordat de energieprijzen sterker zullen stijgen dan het algemene prijsniveau, valt de binnenlandse
aardgaswinst van de schatkist daarentegen bijna f. 1 mrd.
hoger uit dan afgelopen najaar werd geraamd 8). De tegenvaller bij de inkomsten (per saldo f. 2,5 mrd.) stelt een extra
probleem in de ombuigingssfeer. Samen met de tegenvaller bij

de uitgaven gaat het, ten opzichte van de Miljoenennota 1981,
om f. 4,5 mrd. of 1,5% van het nationale inkomen 9). Hoewel
dit begripsmatig niet geheel zuiver is, wordt de voile f. 4,5 mrd.

in het vervolg eenvoudshalve als extra uitgavenbeslag behandeld.
De ontwikkeling van het beslag vanuit de publieke sector
wordt — gegeven de geschetste uitgangspunten — met name

door twee factoren bepaald:
a. de ontwikkeling van de reele lonen (inclusief incidenteel)
bij de overheid en bij gesubsidieerde instellingen;

de ontwikkeling van de vrij beschikbare inkomens en voor de
categoriale inkomensverdeling gedurende de periode 19821985 (par. 3). Daarna wordt de werkgelegenheidsdoelstelling

b. de veronderstelde reele groei van het nationale inkomen.

van de programma’s bezien (par. 4). In par. 5 wordt de
haalbaarheid van een centrale programdoelstelling, voor

den voor beide grootheden. Bij berekeningen als deze dient
men zich steeds te realiseren dat de cijfers niet meer dan een

zover mogelijk, globaal getoetst aan de reeds fameuze
beleidsvarianten in de CPB-verkenning van de Nederlandse
economie in 19854). In par. 6 volgen enkele afrondende
opmerkingen.

Tabel 1 geeft het ruimtebeslag bij verschillende waarorde van grootte kunnen aangeven en voortdurend aan
wijzigingen onderhevig blijven. Aan de berekeningen ten

grondslag liggende veronderstellingen, b.v. betreffende de
volume-ontwikkeling in de sociale zekerheid of de rentestand,

kunnen immers steeds door feitelijke ontwikkelingen worden
achterhaald.

2. Collectieve uitgaven en financieringstekort
Tabel 1. Ruimtebeslag vanuit de publieke sector bij een

Alle vier in aanmerking genomen politieke partijen presenteren een minder of meer uitgebreide financiele verantwoor-

relatief constant financieringstekort en constante collectievelastendruk, 1982-1985, in mrd. gld. a)

ding van hun beleidsvoornemens voor de periode 1982-1985.
Onderling zijn deze financiele verantwoordingen moeilijk
te vergelijken doordat partijen een sterk verschillende

methodiek hebben gekozen. Om vergelijkbaarheid te bewerkstelligen, wordt hier de opzet van de financiele verantwoor-

ding van het PvdA-program Weerwerk als uitgangspunt
genomen. Deze keuze berust op vier overwegingen:

— als lid van de Financiele werkgroep van de PvdA hebben
wij met deze opzet inmiddels enige ervaringen opgedaan;

Groei nationaal

Lonen, inclusief incidenteel procentuele mutatie per jaar

jaar

– 1,5

0
0,5
1
1,5
2
2,25

11,7
7,5

3,0
– 1,6
– 6,4
– 9,0

1,0

– 0,5

0

14,3
10,1
5,7
1,1
– 3,6
– 6,0

16,9
12,8
8,4
3,9
– 0,8
– 3,3

19,5
15,4
11,1
6,6
2,0
– 0,3

— deze opzet is geent op de systematiek in de Miljoenenno-

ta 5) en besproken met het Ministerie van Financien;
— deze opzet is de uitgebreidste en nauwkeurigste;
— deze opzet leent zich betrekkelijk gemakkelijk voor invulling op basis van informatie uit andere verkiezingspro-

gramma’s.
Vertrekpunt bij de becijferingen is de ontwikkeling van het

uitgavenbeslag van de publieke sector tot 1985 (in procenten
van het nationale inkomen), bij ongewijzigde voortzetting

van het huidige beleid. Dit beslag wordt gegeven op basis van
cijfers van de Miljoenennota 19816) met correctie voor later
opgetreden grote mee- en tegenvallers. Alle berekeningen
luiden in constante guldens van 1981. Behalve een relatief
constant financieringstekort van 5’/4% van het nationale

inkomen, is bij de becijfering ook een constante collectievelastendruk van ruim 61% van het nationale inkomen ver-

ondersteld.
De voornaamste correcties ten opzichte van de Miljoenennota 1981 zijn de volgende. Tegenvallers sinds September 1980
zijn de hogere werkloosheidsuitkeringen ad f. 4 a 4,5 mrd.
(uitgaande van een niveau in 1985 van 475.000 personen) plus
hogere rentelasten — ten gevolge van de rentestand — en
diverse andere posten. Er is ook een aantal meevallers. Door

diverse oorzaken valt b.v. de volume-ontwikkeling van de
sociale zekerheid — ten opzichte van de voor werkloosheidsuitkeringen gecorrigeerde sociale meerjarenramingen uit na-

jaar 1979 — aanzienlijk gunstiger uit 7). Per saldo stellen wij
de tegenvallers in de uitgavensfeer op f. 2 mrd.

Ook aan de inkomstenkant van de publieke sector doet zich
per saldo een tegenvaller voor. Structured blijven de belas440

a) Uitgavenbeslag bij ongewijzigd beleid, inclusief f. 2,5 mrd. tegenvallers in de inkomstensfeer. Per saldo verslechtert het beeld t.o.v. de Miljoenennola 1981 met ongeveer f. 4,5 mrd.
Zie de toelichting in de tekst.
De loonraming is exogeen bepaald.

Tabel 1 is gebaseerd op ramingen van eind maart 1981.
Inmiddels (medio april) kan niet worden uitgesloten dat zich

verdere tegenvallers zullen voordoen. In dit verband trekt de
stand van het financieringstekort van de publieke sector de

4) Centraal Planbureau,Z)e Nederlandse economie in 1985, Den Haag,
1981, biz. 151-168.
5) Vergelijk Miljoenennota 1980, biz. 70 e.v.; Miljoenennota 1981, biz.

50 e.v.
6) Miljoenennota 1981, biz. 51.
7) Najaar 1980 werden geen zelfstandige sociale meerjarenramingen
voor de periode 1981-1985 gepubliceerd. Zie: Ministerie van Sociale
Zaken, Meerjarenramingen sociale zekerheidsregelingen 1981, Tweede
Kamer der Staten-Generaal, zitting 1980-1981, 16 400, hoofdstuk
XV, bijlage VII.
8) De meevaller bij de buitenlandse aardgaswinst (ca. f. 0,75 mrd.) is
niet in aanmerking genomen, omdat de buitenlandse aardgaswinst
niet tot de collectieve lasten worden gerekend.
9) De thans bekende verslechtering van het beeld voor 1981 ten opzichte van de Miljoenennota 1981 is opgebouwd uit een tegenvaller
bij de uitgaven van f. 1,8 mrd., een meevaller bij de niet-belastingmiddelen van f. 1,6 mrd. en een belastingtegenvaller van f. 4,5 mrd.

Zie Aanpassingen in de collectieve sector in 1981, Tweede Kamer der
Staten-Generaal, zitting 1980-1981,16 714, nr. 5, biz. 11 (antwoord op

vraag 36). Deze cijfers zijn niet rechtstreeks te vergelijken met de door

ons geschatte bedragen, gemoeid met mee- en tegenvallers bij ongewijzigd beleid in 1985 (in constante guldens 1981). De richting van

beide cijferexercities is — uiteraard — in belangrijke mate dezelfde.

aandacht. In label 1 is uitgegaan van een financieringstekort
van f. 16 mrd. (5’/4% van het nationale inkomen). Het huidige
financieringstekort bedraagt ongeveer f. 25 mrd. Van het ver-

schil van f. 9 mrd. is de helft—wegens tegenvallers ten opzichte
van de Miljoenennota 1981 — in label 1 verwerkt. Dit is hier-

boven loegelichl. Geen rekening is gehouden mel de andere
f. 4,5 mrd. Hel belreflmelnameeengrolerfinancieringslekorl
van de lagere overheid (f. 2,5 a 3 mrd.) 10), de overschrijding
van de rijksbegroling 1981 (bijna f. 1 mrd.) en een aantal kleinere posten. Veronderslellende dal hel slructurele mel de
,,operalie-198r’gemoeide bed rag van f. 4 mrd. wegens bezuinigingen en lastenverzwaringen in hoofdlijnen door het parle-

menl wordt aanvaard, geefl label 1 de uitgavenonlwikkeling
vanuit de publieke sector dan (nog steeds) min of meer zuiver

weer 11).
Economische groei en de mulalie van de salarissen in de
(semi-) publieke sector zijn beslissend bij ruimleberekeningen

op basis van label 1. Uil de vier beschouwde verkiezingsprogramma’s is voor beide groolheden een waarde le deslille-

ren 12). De groeidoelslelling is in alle programma’s expliciel.
De VVD geefl in haar programma drie varianten. Hier wordt
de middelste variant (0,5% groei per jaar) aangehouden. De
loononlwikkeling in de (semi-)publieke seclor is afgeleid uit
de mulalie van de reele lonen in de marklseclor zonder
incidenteel (= contractlonen). Alle vier programma’s noemen
een doelstelling voor de onlwikkeling van de reele contractlo-

nen (tol 1985). Verondersleld wordl dal het irendbeleid de
komendejaren in essenlie blijfl gehandhaafd. Hel incidenteel

in de (semi-)publieke sector is gesleld op 1 procenl per jaar, en
daarmee wat lager ingezet dan hel incidenleel in de marklsec-

sief 1% incidenteel — echier uil op -0,5% per jaar. Dil leverl
in 1985 een posilieve ruimle op van f. 3,3 mrd. De PvdA berekenl de koslen van koopkrachtbehoud voor de minima
(f. 1,5 mrd.) en de opbrengst van de extra inkomensmaliging
(f. 2,75 mrd.) in nello-lermen. In dil arlikel worden alle bedragen bruto genomen. Zowel kosten als opbrengsten komen
bij de PvdA dan f. 1 a 1,5 mrd. hoger uil. Het in label 2 gepresenleerdebeeldondergaaldaardoorpersaldoweinigwijziging; hel overschol van de PvdA (in brulo-lermen) neeml per
saldo wal verder loe. Hel CDA koml ongeveer f. 1,5 mrd.
tekort. De VVD houdt f. 8,4 mrd. over. De oorzaak ligt mel
name in hel bedrag dal de VVD reserveert voor vermindering
van hel financieringslekort (f. 10 mrd.). Blijkens label 2 kan
— gegeven de doelslelling hel financieringslekort lot 4% van
hel nationale inkomen lerug le dringen — mel f. 4 mrd.
worden volslaan. Verder overschal de VVD de noodzakelijke
extra korting op lonen en uilkeringen (ingezet op f. 21 mrd.)
met ruim f. 2 mrd. Hel program van D’66 sluil mel een lekort
van f. 4 mrd.
Partijen met een overschot — PvdA en VVD — kunnen dit
aanwenden voor hel opvangen van legenvallers, voor beleidsinlensivering dan wel voor versoepeling van de ingezette
(exlra) inkomensmaliging. Partijen die tekort komen — CDA
en D’66 — hebben vier optics: minder nieuw beleid, vergroting van het financieringstekort, verzwaring van colleclieve
lasten of een (nog) wal forsere inkomensmaliging. Hel
inkomensbeeld koml in de volgende paragraaf aan de orde.
3. Gevolgen voor de inkomensontwikkeling

lor (1,5% per jaar). Gegeven de waarde van economische groei

en salarismutatie (per jaar), resulleert voor iedere partij een
(posilieve of negalieve) ruimle voor de publieke uilgaven, ten
opzichle van de koslen van ongewijzigd beleid (zie label 2,
regel 4). leder programma noemt een aantal bezuinigingen ten
opzichle van ongewijzigd beleid.
Tevens worden nieuwe, geldvergende beleidsvoornemens
in hel vooruitzichl gesleld. Soms ramen partijen hiervoor

expliciel bepaalde bedragen, soms is hel nodig zo goed en zo
kwaad als het kan een slag le slaan, zowel naar hel bedrag

van haalbare bezuinigingen als naar de extra uitgaven
die uit bepaalde programpunten voortvloeien. In enkele
gevallen zijn door partijen opgevoerde bedragen onjuisl. Dan
is gecorrigeerd. Natuurlijk blijfl hier een ruime marge van
onzekerheid beslaan 13). In label 2 zijn daarom levens cijfers
betreffende de beschikbare ruimle opgenomen, afkomstig
van de betrokken partijen zelf.
Bij de PvdA resulleert een overschot van f. 3,3 mrd. Dit
overschot is hel gevolg van onze hanlering van label 1. De
mutatie van de contractlonen (inclusief 1,5% incidenteel)

staat bij de PvdA op 0% per jaar, wal — afgerond—bij 2,25%
economische groei geen ruimle oplevert. Volgens de ook ten

aanzien van de andere partijen gehanteerde syslemaliek
koml de salarismulatie in de (semi-)publieke seclor — inclu-

Indien hel in de programma’s uilgestippelde beleid inderdaad zijn beslag zou krijgen, dan heefl dil ingrijpende

10) Zie: Voorlopige rekening van de begroting 1980, Tweede Kamer
der Staten-Generaal, zitting 1980-1981, 16 659, nr. 3, biz. 1-2.
11) De doorwerking van de beleidsaanpassingen-1981 naar 1982
bedraagt in de sfeer van de premieverhoging f. 1,5 mid. en bij de uitgavenbeperking f. 2,5 mrd. Zie: Aanpassingen in de collectieve sector
in 1981, brief van de Minister van Financier! aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten Generaal, 25 maart 1981, zitting 19801981,16714,nrs. 1-2, biz. 15.1ndezebrief(blz.2)wordtaangekondigd
dat in de Voorjaarsnota 1981 gedetailleerd zal worden ingegaan op de
ontwikkeling van het financieringstekort bij ongewijzigd beleid.
12) Gegevens zijn ontleend aan: W?ervw&,het!ViA-verkiezingsprogram, opgenomen in Voorwaans, 23 maart 1981. Drukproeven van
Om een zinvol bestaan, het CDA-verkiezingsprogramma 1981-1985.
Samenaan’twerk.WD-cif*—
< ^n^sprogramma 1981-1985,
en R. W. de Korte, (jiooaie Kwamijicermg verkiezingsprogramma
1982-1985, aangepaste versie na vaststelling van het programma op

20-21 maart. Concept-verkiezingsprogramma Democraten ’66 19811985, M. B. Engwirda, De koslen van het concept-verkiezingsprogram
van D’66, 19 februari 1981, en Brief aan de leden van de Adviesraad

van D’66,20 maart 1981.
13) Een aantal twistpunten komt aan de orde in: Flip de Kam en
Frans Nypels, Wie zal dat betalen?, Amsterdam, 1981.

Tabel 2. De ontwikkeling van de publieke uitgaven (niveaus 1985)
PvdA

CDA

VVD

2,25
-0,5
4,75

1,75
-0,75
5,25

— beleggingsvoorschriiten
— verzwaring druk collectieve lasten

3,3
-6,2
-1,5
2,75 a)
3,75
1,25

-2,5
—
1
—
—

– 10,1
– 1,5
– 4
21
—
—

1,6
-6,2
-2,3
1
2b)

Overschot (+) / tekort (-)

+ 3,3

– 1,4

+ 8,4.

-3,9

Overschot (+) / tekort (-) volgens partijen

0

0

0

0

Uitgangspunten:
— economische groei (gemiddeld, in procenten per jaar)
— mutatie reele lonen (semi-)publieke sector, incl. 1% incidenteel (gem. in procenten per jaar)
— financieringstekort (in procenten van het nationale inkomen)
Resultaten (in mrd. gld.):

— ruimte volgens label 1
— extra uitgaven t.o.v. ongewijzigd beleid (saldo)
— vermindering van het fmancieringstekort
— opbrengst extra inkomensmatiging

0,1

0,5
1
4

D’66

1,5
– 1,5
4,5

—

a) Netto bedrag; zie de tekst.
b) Volgens 100.000-woningenplan.

ESB 6-5-1981

441

gevolgen voor de ontwikkeling van de reeel vrij beschikbare

concreet uit. Wel noemt deze partij herverdeling beneden

inkomens en voor de categoriale inkomensverdeling. De bruto
contractlonen dalen volgens de programtekst van de PvdA
met gemiddeld 1,5% per jaar; het CDA mikt op -1,75%, de
WD op -2% en D’66 beoogt een jaarlijkse mutatie van de
contractlonen met -2,5%. Voor werknemers zonder incidentele loonsverbetering betekent dit een jaarlijks koopkrachtoffer van gemiddeld 1,1%, 1,3%, 1,5% resp. 1,9% (zie label 3,

anderhalf maal modaal (ca. f. 52.500) onwenselijk.
Wat betreft de categoriale inkomensverdeling (tussen lonen
en overig inkomen) valt het volgende op.De bruto loonsom in

regel 1). Deze verhouding bruto/netto is berekend met een
,,standaardmodel” voor werknemers in de marktsector (op

de marktsector bedraagt momenteel ruwweg f. 100 mrd. De

jaarlijkse mutatie van de brutoloonsom (contractloon plus
anderhalf procent incidenteel) staat bij de PvdA op 0, bij het
CDA op -0,25, bij de WD op -0,5 en bij D’66 op -1. Voor
zover deze mutatie negatief is, komt — bij een constante
collectieve-lastendruk — een overeenkomstig percentage van

basis van wettelijke regelingen en tarieven in 1981) 14). Het
standaardmodel kan alleen voor iedereen geldende mutaties

de bruto loonsom aan het overig inkomen ten goede.

verwerken. In tabel 3 zijn tevens de inkomenseffecten aange-

(CDA), f. 2 mrd. (WD) en f. 4 mrd (D’66). Van ieder procent

geven van drie maatregelen waarvan de betrokken partijen
zelf stellen dat ze algemeen moeten worden toegepast: de
PvdA vraagt van iedereen 1% koopkracht per jaar voor de

geraamde economische groei komt daarenboven—bij een constante collectieve-lastendruk van ruim 61% van het nationale

bekostiging van arbeidstijdverkorting; de WD vraagt 1,9%

inkomen ten goede. Oplopend over vier jaar gaat het om

extra matiging en het CDA beoogt een algemene woonlastenverzwaring met 0,5% van het besteedbare inkomen per jaar.

(niveaus 1985) f. 11 mrd. (PvdA), f. 9 mrd. (CDA), f. 2,5 mrd.
(WD) en f. 7,5 mrd. (D’66). Alle bedragen luiden in constante guldens van 1981. Behalve geld voor gerichte maatregelen

Tabel 3. Gevolgen voor het reeel vrij beschikbaar inkomen
van werknemers in de marktsector, zonder incidenteel a)

(energiebesparende investeringen, exportbevordering, en dergelijke) wijzen alle verkiezingsprogramma’s derhalve (impli-

Oplopend over vierjaar gaat het om (niveaus 1985) f. 1 mrd.

inkomen — 0,4% van het nationaal inkomen aan het overig

ciet) middelen aan voor herstel van het overig inkomen. De
PvdA komt cumulatief op f. llmrd.,hetCDAopf. 10mrd.,de

PvdA

Algemene inkomensmatiging
Arbeidstijdverkorting

Extra matiging b)
Woonlasten

1,1
1,0
—
—

CDA

1,3
—
—
0,5

VVD
1,5
—
1,9
—

D’66
1,9
—
—
—

VVD op f. 4,5 mrd. en D’66 op f. 11,5 mrd. Deze bedragen
worden in hoge mate bepaald door de veronderstelde economische groei. Voorts wordt crop gewezen dat is afgezien van

hogere-orde-effecten: vermoedelijk zal een deel van het herstel
van het overige inkomen aan afnemers ten goede komen, doordat prijsstijgingen afzwakken.

a) Gemiddeld over inkomensniveaus, mutaties in procenten per jaar. Zie ook de tekst en
voetnoot 13.

b) Het betreft een korting op lonen en uitkeringen (= f. 210 mrd.) van f. 21 mrd. (zie tabel 2)
over vierjaar. Dit betekent een extra matiging van bruto 2,5% per jaar.

Behalve algemeen werkende maatregelen, sommen de

programma’s nog een aantal beleidsvoornemens op die
bepaalde groepen inkomenstrekkers extra zullen treffen. Zo

vraagt de PvdA van ambtenaren en trendvolgers een tot f. 0,5
mrd. (in 1985) oplopende inkomensmatiging voor de financiering van arbeidsplaatsenplannen in de (semi-) publieke
sector. ..Pakketvergelijking” van arbeidsvoorwaarden in de
(semi-)publieke sector en in de marktsector zou volgens deze
partij nog eens een bezuiniging van f. 1 mrd. kunnen opleveren
(niveau 1985). Het CDA wil extra korten op de bovenminima-

le sociale uitkeringen. Bij de VVD springen de volgende punten in het oog. Ruimere toepassing van het profijtbeginsel
1

dient f. 2 mrd. op te leveren, pakketvergelijking geeft een bezuiniging van f. l,5mrd.,geleidelijkeontkoppelingvansociale

uitkeringen (met 0,5 Jl 1% per jaar) levert f. 2 mrd. op, woonlastenverzwaringen f. 1 mrd. (alle cijfers niveau 1985). D’66
verwacht ook dat pakketvergelijking tot bezuinigingen zal leiden (maar noemt geen bedrag). D’66 dringt verder aan op de
toepassing van het profijtbeginsel in het welzijnwerk en
noemt woonlastenverzwaring — behalve voor de allerlaagste

inkomensgroep — noodzakelijk. Aangezien de mate waarin
afzonderlijke huishoudens door dergelijke beleidsvoornemens worden getroffen, sterk afhangt van individuele omstandigheden, kunnen geen koopkrachtplaatjes waarin ,,alles
is inbegrepen”, worden gepresenteerd. Gelet op de door

4. Plan voor de arbeid in viervoud

Tabel 4 geeft een overzicht van het aantal extra arbeids-

plaatsen, dat de verschillende partijen tot 1985 denken te
scheppen. Op enkele punten is afgeweken van de door
partijen gegeven cijfers; dit wordt toegelicht in de yoetnoten
bij tabel 4. Wij plaatsen enkele kanttekeningen. Alie partijen
hopen via de gepresenteerde woningbouwprogramma’s een

impuls te geven aan de werkgelegenheid in de bouw. Het valt
op dat steeds 30.000 extra arbeidsplaatsen zijn geraamd,
hoewel de PvdA ruim f. 1 mrd. meer inzet dan de andere
partijen (ruim f. 4 mrd. om f. 3 mrd., niveau 1985). De PvdA

rekent op 100.000 arbeidsplaatsen door arbeidstijdverkorting, in combinatie met een algemeen jaarlijks koopkrachtoffer van 1%. Het arbeidsplaatsenplan van de VVD is oorspron-

kelijk opgezet vanuit 1% economische groei. Op basis van een
half procent minder groei per jaar, rekent de WD zelf met

een verlies van 100.000 banen (zie tabel 4, regel 7). Uit de tabel
blijkt dat de PvdA geen extra arbeidsplaatsen raamt als
gevolg van het door deze partij voorgestane centraal ontwikkelingsplan voor de economie. Dat lijkt verstandig 15).
Opvallend is de D’66-doelstelling met betrekking tot het
aantal te scheppen deeltijdbanen: splitsing van 175.000 bestaande en nieuwe voltijdbanen zou tot 1986 175.000 mensen

extra aan het werk moeten helpen. Andere partijen formuleren een bescheidener doelstelling: tussen de 75.000 en

partijen genoemde bedragen staat vast, dat de koopkrachteffecten in individuele gevallen aanzienlijk kunnen zijn.

bijzondere, niet voor iedereen geldende maatregelen met
inkomensgevolgen. PvdA, CDA en D’66 leggen een duidelijk
accent op de herverdeling van inkomens en vragen een van
0% (minima, PvdA), resp. -1% (minima, CDA en D’66) tot 4&

14) Het standaardmodel is gee’nt op de aanpak van het Centraal
Planbureau; zie C. A. de Kam, F. G. van Herwaarden, Enkele
alternatieven voor de financiering van twee volksverzekeringen, in:
G. M. J. Veldkamp (red.) De economie en het sociale zekerheidsbeleid,
Deventer, 1980, biz. 129-147. Een bruto loondaling met 2% betekent
in 1981 voor de minimumloner en de modale werknemer een
koopkrachtverlies van 1,3%. lets boven modaal is het koopkrachtverlies 1,4 a 1,5%. Voor de werknemer met tweemaal modaal is het
corresponderende koopkrachtverlies 1,6%. In tabel 3 is uitgegaan
van de verhouding: 1% bruto = 0,75% netto.

5% per jaar oplopend koopkrachtoffer (betreft inkomenstrekkers met een loon van vier maal modaal (ca. f. 140.000
bruto). De WD laat zich over het inkomensbeleid niet erg

Onderneming, 6 maart 1981, biz. 4-5. Verder: L. Huberts en M.
Linthorst, Sturing of storing: Weerwerk en de economie, Socialisme
en Democratie, maart 1981, biz. 121-131.

De partijprogramma’s noemen als regel een doelstelling
voor het te voeren inkomensbeleid. Deze doelstelling heeft

betrekking op de koopkrachtontwikkeling van werknemers
met incidentele loonsverbetering en ongeacht de effecten van

442

15) Vgl. R. Wijkstra, Je kunt aan een touw wel trekken, niet duwen,

100.000 mensen extra via deeltijdbanen aan de slag. Een toename van het aantal deeltijdbanen met 20.000 a 25.000 per
j’aar tijkt mogelijk. Gedurende de periode / 976-1980 nam net
aantal deeltijdbanen jaarlijks met ongeveer 17.500 toe. In
1980 waren er in totaal 540.000 banen in deeltijd. Aangezien

het D’66-programma geen andere instrumenten aanwijst dan
de overige hier geanalyseerde programma’s, komt de doelstelling van de Democraten als veel te ambitieus voor (gegevens ontleend aan het recente SER-advies inzake het
sociaal-economische beleid op middellange termijn.blz. 117).
5. Vergelijking met de Nederlandse economic in 1985
De economische situatie is in de achter ons liggende jaren

van in het vierde hoofdstuk van de verkenning gegeven varianten — enkele punten uit de programma’s ,,met de hand”
worden nagerekend. Wy volstaan met twee punten:
• een controle-berekening op label 2 (ruimteberekening
publieke sector), omdat deze in dit artikel centraal staat.

• een controle op de werkgelegenheidsdoelstelling, omdat in
par. 4 in eerste aanleg is volstaan met weergave van door
partijen gepresenteerde cijfers.
Het is daarbij goed om de waarschuwing van het CPB in

gedachten te houden, dat de cijfers uit de De Nederlandse
economic in 1985 geen prognoses zijn, maar trends aangeven
bij bepaalde veronderstellingen. Tevens is het nuttig om nog
eens te onderstrepen dat er grote onzekerheden zijn ten
aanzien van de door het CPB veronderstelde internationale

drastisch verslechterd. De structurele oorzaken van deze

economische ontwikkeling, met name wat betreft het verloop

verslechtering worden geaccentueerd door de internationale

van de energieprijzen, de mate waarin oliedollars door de

conjuncturele inzinking van het moment. De economische

olieproducenten worden teruggesluisd, de gevolgen van het

groei is negatief, de werkloosheid loopt op, rendementen en

restrictieve monetaire beleid in bepaalde toonaangevende

bedrijfsinvesteringen herstellen zich niet of onvoldoende,
uitgaven en financieringstekort van de publieke sector laten
zich slechts met de grootste moeite beteugelen, de betalingsbalans vertoont een fors tekort. Biedende politieke programma’s ,,harde” oplossingen? Kloppen de cijfers, of beloven
politici de kiezers gouden bergen?

industrielanden en de alom waarneembare neiging tot bescherming van de thuismarkt.
Met inachtneming van deze relativering wordt nu eerst
label 2 getoetsl aan resultaten in De Nederlandse economic
in 1985. Het CPB baseert zich op ongewijzigd beleid volgens
de Miljoenennota 1981 en op de beleidsombuigingen voor 1981

In dit artikel is geprobeerd die vraag te beantwoorden —

toegespitst op uitgaven en financieringstekort van de publieke

die najaar 1980 bekend waren. Bij een nullijn voorde lonen —

gramma’s voor de personele en voor de categoriale inkomensverdeling (par. 3). In beide paragrafen is een ,,statische”

exclusief incidenteel — en 1 % economische groei valt op basis
van label 2 dan voor de publieke seclor een negatieve ruimte
vanf. 16,5 mrd. (in 1985) af te leiden. Nacorrectievoorlalere
tegenvallers (van per saldo f. 4,5 mrd.) — waarmee het CPB

invalshoek gekozen, waarbij is afgezien van hogere-orde-ef-

geen rekening mee kon houden — is de negatieve ruimte f. 12

fecten. Deze aanpak — het door sommigen verafschuwde
,,geniale koekdenken” 16) — is mede geinspireerd door de op
het Ministerie van Financien wel gebezigde boekhoudmelhode, die onder meer wordt gebruikt bij de jaarlijkse opstelling
en bijstelling van de rijksbegroting. Daarenboven schat
Financien hogere-orde-effecten in.
Hogere-orde-effecten van in politieke programma’s neergelegd economisch beleid kunnen met macro-economische

mrd. (in 1985). Tabel 2 gaat uit van een relatief constant financieringstekort van 5’/4% van het nationale inkomen, het CPB
veronderstelt een financieringstekort van 4’/2% van het nationaal inkomen. De negatieve ruimle slijgt daardoor met f. 2,3

sector (par. 2) en op de gevolgen van de vier verkiezingspro-

modellen worden gesimuleerd. VINTAF (-oogst 1981) komt

in aanmerking, omdat dit model ook wordt gebruikt bij de
voorbereiding van het regeringsbeleid. Het is ons bekend dat
verschillende politieke partijen inderdaad bij het Centraal
Planbureau hebben aangeklopt, met het verzoek haar ontwerp-programma door te rekenen op macro-economische
effecten. Het valt om meer dan een reden te betreuren dat het

mrd. tot f. 14,3 mrd. of 4,8% van het nalionaal inkomen (con-

stante prijzen van 1981). Dit is exact het percentage waarmee
de collectieve lasten volgens hel CPBvan 1980(61,l%vanhel

nationaal inkomen) op 1985 (65,9% van het nationaal inkomen) zullen moeten toenemen om ongewijzigd beleid te kun-

nen bekostigen (bij een financieringstekort in 1985 van 4,5%
van het nationaal inkomen) 17). De CPB-resullalen en label 2
sporen. Conclusie: eerherstel voor hel geniale koekdenken!
Tweede punt: zullen de partijen hun werkgelegenheidsdoelstelling halen? Het CPB wijst er zelf al op dal ,,arbeidsplaal-

CPB — wegens tijdgebrek — deze verzoeken niet kon

honoreren. Nu de verkenning van de Nederlandse economic
in 1985 ten langen leste beschikbaar is, kunnen — op basis

16) Vgl. De regeerlust van Marcus Bakker, interview met de CPNtop, Haagse Post. 23 april 1977, biz. 20.

Tabel 4. Geraamd aantal extra arbeidsplaatsen in 1985 (x 1.000)
PvdA

Publieke en semi-publieke sector bij ongewijzigd beleid
Extra arbeidsplaatsen in de (semi-)publieke sector

Bouwnijverheid
Marktsector
Verbetering van de werking van de arbeidsmarkt

Arbeidstijdverkorting
Minder banen door 0,5% i.p.v. 1% groei
Sub-totaal (extra voltijdbanen)
Extra arbeidsplaatsen door deelarbeid:
— in de (semi-)publieke sector
— in de marktsector
Totaal aantal extra arbeidsplaatsen

(53)
45
30
60
—
100
—
235
60
15
310

CDA a)

(53)
—
30
60
10 d)
—
—

VVD
(53)
p.m. b)
30
60
10 d)
—
– 100

100
85 e)

185

0
100 f)

100

D’66
(53)
10 c)
30
40
10
—
—
90
100 g)

190

a) Uit de opstelling zijn 20.000 plaatsen door vervroegde uittreding weggelaten. Deze zijn begrepen in ongewijzigd beleid.
b)Het program noemt 10.000 extra arbeidsplaatsen. Voor de financiering worden center geen middelen aangegeven.
c) Het program noemt geen extra arbeidsplaatsen. Deze worden wel gegenereerd.
d)Beide programs gaan uit van 20.000 arbeidsplaatsen door verbetering van de werking van de arbeidsmarkt. Gelet op het aantal openstaande vacatures is deze raming gehalveerd.
e) Het CDA-program spreekt over 170.000 deeltijdbanen; dit levert 85.000 extra arbeidsplaatsen op.

0 Aangenomen is dat de VVD mikt op 200.000 deeltijdbanen; dit levert 100.000 extra arbeidsplaatsen op.
g)Het D’66-program spreekt over 175.000 deeltijdbanen in de (semi-)publieke sector en 175.000 in de marktsector; dit zou 175.000 extra arbeidsplaatsen opleveren. Dit is als te optimistisch
gecorrigeerd tot het hoogste aantal (100.000) dat door een andere partij (VVD) wordt geraamd.

ESB 6-5-1981

443

senovereenkomsten, verdere intensivering van het bestaande
arbeidsmarktbeleid (…) evenmin als een omvangrijke ver-

Bij dit alles is er dan nog een zeer onzekere factor: de mate
en het tempo waarin het financieringstekort, met name dat

korting van de arbeidsduur” in de resultaten zijn verwerkt.

van de lagere overheid, tot een structured meer aanvaardbare

,,Deeltijdarbeid zit in de cijfers — die immers in manjaren

hoogte zal worden teruggebracht. Als wordt verondersteld

luiden — verscholen” 18). Blijkens andere berekeningen van

dat het financieringstekort van de gehele publieke sector van

het CPB kan — bij het ingezette algemene koopkrachtoffer
van 1% per jaar — arbeidstijdverkorting de beoogde 100.000
arbeidsplaatsen opleveren door de Pvd A. Evenals tenaanzien

ruim 7’/2% van het nationaal inkomen nu, slechts geleidelijk

van deeltijdarbeid geldt echter dat daartoe aanzienlijke technisch-organisatorische problemen moeten worden overwon-

nen. Partijen die een grote bijdrage van toenemende deeltijdarbeid verwachten—met name D’66—gaan er wel erg gemakkelijk van uit dat daarmee samenhangende inkomensachter-

uitgang vrijwel algemeen zal worden aanvaard. Twijfelisindit
opzicht gerechtvaardigd, te meer daar het beleid reeds vier
jaar lang een algemene inkomensachteruitgang veronderstelt.
Het CPB raamt — bij ongewijzigd beleid — van 1980 op

1985 een toename van de werkgelegenheid bij de overheid met
18.000 manjaren, bij de kwartaire dienstverlening met 35.000
manjaren 20). De extra toeneming van de werkgelegenheid in
de (semi-)publieke sector die PvdA (en D’66) met het
voorgestane beleid willen uitlokken, zal wel worden gerealiseerd, aangezien in de financiele verantwoording voldoende
middelen worden aangewezen.

wordt teruggebracht tot om en nabij 4’/2% in 1985, neemt de

schuldenlast van de publieke sector, ten opzichte van de aan
de Miljoenennota 1981 ten grondslag liggende veronderstellingen, cumulatief vermoedelijk met ongeveer 6% van het

nationaal inkomen toe. Bij de huidige rentestand zou dit 0,7%
van het nationaal inkomen of meer dan f. 2 mrd. (in guldens van
1981) wegens extra rentelasten impliceren (niveau 1985) 22).
Met deze eventuele rentetegenvaller is in alle voorgaande

berekeningen nog geen rekening gehouden, vooral omdat
onvoldoende zicht bestaat op de onderliggende oorzaken van
de uitgavenontwikkeling bij de lagere overheid. Verdere

tegenvallers zijn niet uit te sluiten; deze zullen moeten worden
opgevangen via lastenverzwaringen of uit middelen die

vrijkomen ten gevolge van de in gang gezette heroverwegingsprocedure 23).
De gevolgen van de vier programma’s voor de ontwikkeling van de reeel vrij beschikbare inkomens gedurende de
periode 1982-1985 zijn ingrijpend: (diepe) minlijnen over

Toetsbaar met VINTAF zijn de door alle partijen gepreten-

vrijwel de gehele linie. De door partijen beoogde werkgele-

deerde arbeidsplaatsen in de bouw en in de marktsector. De

genheidscreatie (in de marktsector, exclusief de bouw) is waar

bouwimpuls bij CDA, VVD en D’66 levert inderdaad de
beoogde extra 30.000 arbeidsplaatsen op (in 1985) 21).
De PvdA denkt 60.000 arbeidsplaatsen in de marktsector,
exclusief bouwnijverheid, te scheppen. De algemene extra
loonmatiging met 1,5% per jaar (ten opzichte van de centrale

projectie) betekent volgens het CPB 20.000 extra arbeidsplaatsen (in 1985). Gerichte investeringsimpulsen (f. 2,7 mrd.
in 1985) leiden volgens een andere CPB-variant tot nogeens

mogelijk getoetst aan enkele varianten in de CPB-verkenning
van De Nederlandse economic in 1985. De plannen van PvdA
en D’66 lijken haalbaar (natuurlijk onder veronderstelling dat
de trein van de vaderlandse economic loopt volgens het
spoorboekje van het CPB). Het CDA- en WD-beleid lijkt in

20.000 a 30.000 minder arbeidsplaatsen te zullen resulteren
dan de betrokken partijen zelf ramen.

Het hoeft geen nader betoog dat de programma’s van alle

25.000 a 40.000 arbeidsplaatsen. Mede gelet op de voorgestane exportsubsidies en betere werking van de arbeidsmarkt,

vier partijen een zware wissel trekken op de beschikbare instrumenten ten dienste van de te voeren sociaal-economische poli-

lijkt de PvdA-doelstelling ten aanzien van de werkgelegenheid

tick. De beoogde algemene loonmatiging kan gemakkelijk
stranden in een klimaat waar de leus ,,samen voor ons eigen”
onverminderd opgeld lijkt te doen. Arbeidstijdverkorting

in de marktsector haalbaar.

Het CDA zet een algemene loonmatiging in van 1,75% per
jaar, wat 25.000 arbeidsplaatsen oplevert (in 1985). Verder

noemt het programma weinig instrumenten en wijst het
onvoldoende middelen aan om nog eens 35.000 arbeidsplaatsen in de marktsector te creeren. Die zijn nodig om de
CDA-doelstelling (60.000) te realiseren.
De WD zet een algemene loonmatiging in van 2% per jaar,

wat een kleine 30.000 arbeidsplaatsen oplevert (in 1985).
Verder noemt het programma weinig instrumenten en wijst

het onvoldoende middelen aan om nog eens bijna 30.000
arbeidsplaatsen in de marktsector te creeren. En die zijn nodig

om de VVD-doelstelling bij 1% groei (60.000) te realiseren.
D’66 zet als enige partij precies de volledige CPB-variant in

en/of sterke toeneming van deeltijdarbeid, waarop alle

partijen hun werkgelegenheidsbeleid in belangrijke mate
baseren, zullen een bijzonder grote krachtinspanning vragen.
Alle partijen nemen ook aan dat het mogelijk zal blijken de
collectieve-lastendruk min of meer te stabiliseren. Hoe realistisch dit is, zal moeten blijken. De ervaringen in de achterons
liggende jaren stemmen niet optimistisch: de collectievelastendruk steeg van 57,2% van het nationaal inkomen in
1978 tot 61,8% dit jaar. ,,De voor de hand liggende conclusie
is, dat alle zeilen dienen te worden bijgezet”, wordt opge-

— een algemene loonmatiging met 2,5% per jaar — wat

merkt op biz. 15 van De Nederlandse economic in 1985. Onze
conclusie is dat in de verkiezingsprogramma’s weliswaar
(veel) zeil wordt bijgezet, maar dat er nogal wat rafelig dock

35.000 arbeidsplaatsen in de marktsector oplevert. Samen

blj 1S

met andere instrumenten die het D’66 program noemt, lijkt

dat voldoende om de doelstelling (40.000 arbeidsplaatsen in

A. J. Dijkhuizen
C. A. de Kam

de marktsector) te halen.

6. Slotopmerkingen

17) De Nederlandse economic in 1985, biz. 139.
18) Idem, biz. 145.
19) Bij een koopkrachtoffer van 1% per jaar gedurende vijf jaar, zou

de werkgelegenheid in bedrijven na vijf jaar — onder een groot

In dit artikel is een poging gedaan om de verkiezingspro-

gramma’s van PvdA, CDA, WD en D’66 op enkele hoofdpunten met elkaar te vergelijken. Op basis van een analyse van

de ontwikkeling van het uitgavenbeslag van de publieke
sector bij ongewijzigd beleid (tot 1986) en van de programtek-

sten is becijferd — met alle onzekerheden die aan zulke
berekeningen eigen zijn — dat de PvdAf. 3 mrd. ,,over”houdt,
de VVD f. 8 a 8,5 mrd. HetCDAkomtf. la2mrd.tekort,D’66
ca. f. 4 mrd. Daarbij zijn de pereind maart bekende tegenvallers verdisconteerd en is voorts aangenomen dat de lastenver-

zwaringen en ombuigingen uit hoofde van de operatic-1981
door het parlement worden aanvaard.
444

aantal aanvullende veronderstellingen en afgezien van organisato-

rische problemen — met 330.000 personen kunnen toenemen (SERadvies inzake het sociaal-economische beleid op de middellange termijn, biz. 135). Dit cijfer ligt erg hoog. De opstellers van het SER-

advies waarschuwen zelf dat deze uitkomst niet als maatgevend mag
worden beschouwd (biz. 192).
20) De Nederlandse economic in 1985, biz. 144.
21) Vgl. de effecten van de varianten in De Nederlandse economie in

1985, biz. 154-155.
22) Ook in het SER-advies inzake het sociaal-economisch beleid op

de middellange termijn (biz. 179) wordt een bedrag wegens extra
rentelasten in deze orde van grootte genoemd.

23) Heroverwegingen van de collectieve uitgaven, brief van de
Minister-President, Minister van Algemene Taken, aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal, 11 februari 1981,
zitting 1980-1981, 16625,nr. 1.

Auteur