ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
George J. Stigler: pure analyse
De Koninklijke Zweedse Academic van Wetenschappen
heeft de Nobelprijs voor economic 1982 toegekend aan
George J. Stigler, hoogleraar aan de Universiteit van Chicago. Stigler ontvangt de prijs voor zijn onderzoek naar marktprocessen en de gevolgen van overheidsinterventie op markten. Zoals bekend komt de Nobelprijs voor economie niet uit
de nalatenschap van Alfred Nobel voort, maar is hij pas in
1968, ter gelegenheid van de driehonderdste verjaardag van
de centrale bank van Zweden, ingesteld naast de Nobelprijzen voor geneeskunde, scheikunde, natuurkunde, literatuur
en vrede. De Noor Ragnar Frisch en onze landgenoot Jan
Tinbergen ontvingen in 1969 als eersten de prijs. George J.
Stigler is de twintigste aan wie de eer te beurt valt.
Stigler geniet niet de bekendheid van sommigen van zijn
voorgangers, zoals Simon, Friedman, Hicks, Von Hayek,
Leontief of Samuelson, maar hij is wel een van de analytische zwaargewichten om wie men in de economische literatuur niet heen kan. Zijn belangrijkste werk strekt zich uit
over vijf gebieden, die in Stiglers geschriften overigens
vloeiend in elkaar overlopen: de prijstheorie, de industriele
organisatie, de informatietheorie, de effecten van overheidsinterventie in markten en de geschiedenis van het economische denken.
Op het gebied van de prijstheorie heeft Stigler zich doen
kennen als een scherp analyticus in de klassieke en neo-klassieke traditie. Hij verliest zich echter niet in virtuoze maar
steriele analyse, doch tracht onbevangen na te gaan of de formele theorie ook empirisch inhoud is te geven. Bekend, en
in elk micro-economisch handboek geciteerd, is Stiglers bespreking van de gebroken vraagcurve op oligopolistische
markten 1). Met dit leerstuk, dat omstreeks het begin van de
jaren veertig populair was, maakte Stigler korte metten: het
deugde analytisch niet en er was geen empirisch bewijs voor.
Streng maar onweerlegbaar veegde Stigler de gebroken
vraagcurve van tafel.
Zijn empirisch onderzoek op het gebied van de prijs- en
mededingingstheorie bracht Stigler vanzelf op het gebied van
de theorie van de industriele organisatie. Deze tak van de
economie, die zich richt op de bestudering van processen van
prijsvorming, mededinging, concentratie, investeringen en
innovatie, is in Nederland en West-Europa relatief onderontwikkeld, maar telt in de Verenigde Staten vele beoefenaars, zowel theoretici als empirisch onderzoekers. Stigler
kan zeker als een van de grondleggers van dit vakgebied worden gezien 2).
Een ander onderwerp waarmee de naam van Stigler onverbrekelijk is verbonden, is de informatietheorie (,,economics
of information”). In een artikel in de Journal of Political
Economy heeft Stigler de prijsvorming op markten in verband gebracht met het zoeken naar informatie door vragers
en aanbieders 3). Op een markt waar verschillende aanbieders opereren bestaat er in het algemeen niet een prijs maar
een hele ,,range” van meer of minder uiteenlopende prijzen
voor hetzelfde goed. De consument probeert erachter te komen waar hij het gewenste goed voor de laagste prijs kan aanschaffen, maar dit zoekproces brengt op zich zelf kosten met
zich. Er ontstaat een optimaliseringsvraagstuk. Hetzelfde
geldt voor de ondernemer die winstgevende investeringsmogelijkheden zoekt of voor de werknemer die een arbeidsplaats zoekt. Op ingenieuze wijze heeft Stigler dit zoeken
naar informatie in de theorie van het consumenten- en producentengedrag ge’integreerd. Daardoor kon de traditionele
veronderstelling van volledige informatie worden verlaten en
ESB 3-11-1982
kon de theorie in hoge mate aan realiteitswaarde winnen.
In het verlengde van zijn bestudering van de werking van
het prijsmechanisme heeft Stigler ook aandacht besteed aan
de effecten van overheidsingrijpen op markten. In het algemeen heeft Stigler daar weinig goede woorden voor over. Hij
wijst op de onbedoelde en averechtse effecten van b.v. de instelling van minimumlonen, prijsvoorschriften, huurmaatregelen, subsidies e.d. Op grond van prijstheoretische analyse toont Stigler de ondeugdelijkheid van veel ,,sociale” politick aan. Kennis van de prijstheorie stempelt de economist
haast per definitie tot een ,,conservatief’, aldus Stigler. Stigler blijft zich echter opstellen als een pure analyticus; het
trekken van beleidsconsequenties uit zijn werk laat hij aan
anderen over. Stigler is daarbij realist genoeg om de politieke
noodzaak van sommige vorrnen van overheidsinterventie te
erkennen en, naar hij zelf zegt, ook tolerant genoeg om voor
de sterke wind in die richting te buigen. Maar hij beschouwt
het toch als een belangrijk effect van de economische wetenschap dat deze in elk geval die wind niet aanwakkert. Dat de
uitverkiezing van Stigler voor de Nobelprijs zou kunnen
worden beschouwd als een ondersteuning van de Amerikaanse economische politick gericht op ,,deregulation” mag
men niet concluderen. Integendeel, de ,,supply-side economics” van president Reagan zijn door Stigler gekwalificeerd
als een ,,gimmick”.
Ten slotte heeft Stigler origineel werk geleverd op het gebied van de geschiedenis van het economisch denken 4). Ook
hier tracht hij onbevangen de economische denkbeelden van
klassieke economisten te analyseren en te toetsen.
De toekenning van de Nobelprijs aan Stigler kan worden
beschouwd als een blijk van hernieuwde erkenning van het
belang van de (klassieke) micro-economische theorie voor de
economische wetenschap. Onder invloed van het keynesianisme heeft jarenlang de macro-economische benaderingswijze van economische vraagstukken gedomineerd. (Ook de
meeste Nobelprijswinnaars zijn eerder als macro- dan als micro-economen te beschouwen.) Nu wereldwijd de mogelijkheden van macro-economische sturing van economieen blijken tegen te vallen, ontstaat weer meer oog voor het feit dat
consumenten en producenten (en veelal ook overheden) op
grond van micro-economische motieven handelen en dat de
micro-economische theorie aanknopingspunten kan bieden
om dat handelen beter te begrijpen en te voorspellen. Het
werk van mensen als Stigler is daarbij van grote betekenis.
Uiteraard bevat elke keuze van een Nobelprijswinnaar een
element van willekeur. Er zijn wellicht nog tientallen andere
economisten die de prijs misschien evenzeer verdienen.
Maar dat de keus in 1982 op Stigler is gevallen is alleszins te
verdedigen. Zijn pure analyse, die vervat is in sprankelend
proza, rechtvaardigt dat Stigler als Nobelprijswinnaar geplaatst wordt in de rij van zijn illustere voorgangers.
L. van der Geest
1) George J. Stigler, The kinky oligopoly demand curve and rigid
prices, Journal of Political Economy, oktober 1947.
2) George J. Stigler, The organization of industry, R. D. Irwin Inc.,
Homewood, Illinois, 1968.
3) George J. Stigler, The economics of information, The Journal of
Political Economy, juni 1961.
4) George J. Stigler, Essays in the history of economics. The University of Chicago Press, Chicago, 1964.
1169