Energiekroniek
Gas en olie in Nederland:
hoeveel mogen wij nog
verwachten?
DR. R. J. MURRIS* — DR. H. J. NIJHUIS**
Inleiding
De aanleiding tot dit artikel is een
column van prof. W. J. Beek in ESBvan
28 oktober 1981, getiteld Met verdronken land, alsmede de daarop volgende
correspondence tussen een van ons,
Murris, en prof. Beek over de door hem
aangehaalde onzekerheden omtrent de
nog te verwachten gas- en olievondsten
in de Noordzee, en Nederland in het bijzonder. Het leek ons van belang, ook
gezien de Brede Maatschappelijke Discussie, een opinie te geven omtrent de
in Nederland mogelijk nog te vinden
voorraden, en wel vanuit de zich intensief met opsporing en winning bezighoudende industrie. Hopelijk komen
wij hierbij tegemoet aan de veel geuite — en bij Beek ook te beluisteren
— kritiek dat er op dit vlak te weinig
informatie verstrekt wordt door de olieindustrie aan het Nederlandse publiek.
Alvorens in te gaan op de Nederlandse
situatie lijkt het ons nuttig een overzicht
te geven van de gangbare schattingsmethoden en diverse definities, dit om
misverstanden te voorkomen. Uit de behandeling in de pers en andere media van
dit onderwerp blijkt immers maar al te
zeer hoe gemakkelijk misverstanden
kunnen ontstaan en onjuiste conclusies
kunnen worden getrokken. In dit verband hoeft maar verwezen te worden
naar het niet lang geleden rondwarende
gerucht over het gigantische Bazhenovolieveld dat in Siberie ontdekt zou zijn,
een gerucht uiteindelijk toe te schrijven
aan een vertalingsmiskleun van een niet
ter zake kundig bureau in Zweden.
Voor diegenen die geinteresseerd zijn
in de overwegend Engelse literatuur op
dit gebied 1) zijn de Engelse termen waar
nodig tussen haakjes toegevoegd.
Reserves en voorraadschattingen
Allereerst dient een duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen ,,geologische voorraden” en ,,reserves”. Met
geologische voorraden (,,resource base”)
wordt de totale in de ondergrond aanwezige hoeveelheid olie of gas aangeduid, inclusief de nog niet ontdekte voor240
zen” reserves omzetten. Een bekend
voorbeeld vormen de olievelden in de
Verenigde Staten, waarvan historische
analyses aantonen dat de grootte in de
jaren na ontdekking sterk toeneemt om
ten slotte te stabiliseren rond zo’n zes a
zeven maal het getal opgegeven ten tijde
van de vondst. De helft van deze toename vindt daarbij plaats in de eerste
paar jaren. Deze opwaartse revisie is niet
alleen te danken aan het ingebouwde
conservatisme in de klassieke schattingsmethode, maar ook — en in de laatste
jaren in toenemende mate — aan het toepassen van secundaire en tertiaire winningstechnieken.
De geschetste onvolkomenheden van
de klassieke reserveclassificatie hebben
ertoe geleid dat men meer en meer overgaat tot schattingen gebaseerd op statistische methoden, resulterend in een
mathematisch gedefinieerde gemiddelde verwachtingswaarde (expectation)
plus de mogelijke spreiding binnen statistische grenzen. Bij deze methoden,
die rond de Noordzee en in andere
,,jonge” olie- en gasgebieden thans vrij
algemeen worden toegepast, is een te
pessimistische schatting even waarschij nlijk als een te optimistische, zodat een
systematische groei der reserves niet in
de lijn der verwachtingen ligt. De toepassing van deze statistische methoden is
mogelijk gemaakt door de veel betere
kennis die men tegenwoordig al in een
vroeg stadium van een veld kan hebben,
o.a. dank zij de geavanceerde seismische
meet- en datavenverkingstechnieken.
Bij analyses en prognoses over olieen gasreserves in en rond de Noordzee
door buitenstaanders — o.a. Odell — is
vaak onvoldoende aandacht geschonken
aan dit fundamentele verschil tussen de
klassieke en moderne schattingsmethoden, zodat niet zelden ten onrechte de
verwachting is gewekt dat ook de Noordzeevelden met de jaren sterk zullen
groeien. Ook in de VS wordt er, naast
de klassieke methode, door de Committee on statistics of drilling van de American association of petroleum geologists
van een moderne, meer op geologische
raden, en inclusief de heden ten dage om
economische of technische reden (nog)
niet ontginbare voorraden.
Reserves (..reserves”) moeten voldoen
aan de volgende twee hoofdvoorwaarden: 1. zij zijn ontdekt, d.w.z. aangeboord, en; 2. zij kunnen met bekende
technieken en onder de heersende omstandigheden economisch worden gewonnen. Slechts een deel van de in de
porie’n van een reservoirgesteente opgeslagen olie of gas is winbaar en dus als
,,reserve” aan te merken; afhankelijk van
de permeabiliteit van het gesteente, van
de eigenschappen van de olie zoals
viscositeit, en van nog andere voorwaarden, kan dit varieren van een paar procent tot meer dan de helft. Zogenaamde
secundaire en tertiaire winningsmethoden, zoals de stoominjectie toegepast op
het Schoonebeek-veld, kunnen dit winningsrendement (,,recovery factor”) aanzienlijk verhogen, al is b.v. bij olie een
winningspercentage boven de 50/60
om fysische redenen vrijwel niet te
realiseren. Ofschoon bij ontdekte velden
de grootste onzekerheid is weggenomen,
namelijk of er gas of olie aanwezig is,
blijft er onzekerheid over de grootte van
de in de ondergrond aanwezige voorraden (STOIIP, ,,stock tank oil initially in
place”, en GUP, ,,gas initially in place”)
en het winbare deel daarvan, de reserves.
Naarmate er meer boringen op een veld
verricht zijn, zal deze onzekerheid afnemen, daar de geologische factoren die
de voorraadgrootte en de reserves bepalen steeds nauwkeuriger bekend wor- * De acteur is werkzaam bij Shell Internatioden, en dus de kans op verrassingen nale Petroleum Maatschappij.
** De auteur is werkzaam bij de Nederlandse
steeds meer afneemt.
Aardolie Maatschappij.
Bij de klassieke classificatie van reserI) Zie b.v. J. D. Haun (red.), Methods of
ves worden deze onderverdeeld in be- estimating the volume of undiscovered oil and
wezen (,,proved”), waarschijnlijke(,,progas resources, AAPG studies in geology,
nr. 1, 1975; J. D. Haun, Future of petroleum
bable”) en mogelijke (,,possible”) reserexploration in the United States, AAPG
ves. Deze onderverdeling is nogal subjecbulletin, jg. 65/10, oktober 1981; D. C. Ion,
tief en overwegend pessimistisch omdat
Availability of world energy resources,
Graham & Trotman, Londen, 1980; M. King
de waarschijnlijke en mogelijke reserves
Hubbert, History of petroleum geology and
meestal systematise!! ondergewaardeerd
its bearing upon present and future explora(..discounted”) worden. Als gevolg hiertion, AAPG Bulletin, jg. 50, 1966; H. W.
van hebben de initiele reserves (d.w.z.
Menard, Toward a rational strategy for oil
cumulatieve produktie plus overgeble- exploration, Scientific American, jg. 244,
ven reserves: ..ultimate recovery”) de januari 1981; M. H. Nederlof, The use of
habitat of
neiging te ..groeien” met de jaren, naar- appraisal, oil models in exploration prospect
Tiende wereld-petroleumcongres,
mate verdere boringen de ..waarschijn- panel 1, paper 2, 1979; P. R. Odell, The future
lijke” en ..mogelijke” reserves in ,,bewe- of oil, Kogan Page, Londen, 1980.
leest geschoeide methode van reserveschatting gebruik gemaakt. Deze schat-
tingen, gemaakt in het jaar van ontdekking, blijken maar zo’n 20% te laag te zijn
vergeleken met de uiteindelijke reserves,
wat aangeeft dat het wel degelijk mogelijk is in een vroeg stadium realistische
deeltelijk bevestigen dan wel verwerpen,
terwijl bij de complexere modellen daar
nog bijkomt dat voor het boren een deel
van de factoren slecht of in het geheel
niet bekend is.
De gecalibreerde methode is gebaseerd op een geologisch model dat is getoetst aan bekende uitkomsten van ex-
reserveschattingen te maken.
Bij onontdekte voorraden is de grootste en vaak alles overheersende onzekerheid: is er wel of geen olie en/of gas?
ploratieboringen, zowel ontdekkingen
als droge putten. Het binnen Shell ont-
Ondanks alle vooruitgang in opspo-
principe van Bayes, waarbij de effectivi-
ringstechnieken en geologische evalua-
teit van de ingevoerde geologische varia-
tiesystemen blijft de kans olie of gas
belen om de ,,a priori” onzekerheid te
verkleinen, als leidraad dient. Deze
methode is de bruikbaarste omdat statistisch goed gedefinieerde verwachtingen kunnen worden gegeven en de uitkomsten verwerkt kunnen worden om
aan te treffen in een exploratieboring
klein, en is maar zelden hoger dan 30 a
40 procent. De kans een economisch
winbare hoeveelheid aan te boren is nog
beduidend geringer, en haalt wereldwijd
de 10 procent nog niet. Ook de grootte
wikkelde systeem volgt het statistische
het model bij te schaven of te herzien.
beschikbare hoeveelheid geologische en
geofysische data en kennis afhangt hoe
nauwkeurig men, alvorens te boren, de
grootte kan schatten.
De verwachting die men van een
exploratieboring heeft, kan worden
weergegeven door een enkel getal; de
verwachtingswaarde (,,expectation”). In
deze waarde zit ook het risico op negatieve uitkomsten, d.w.z. droge putten en
Er is een grote verscheidenheid aan
te kleine, daarom niet-economische
schattingsmethoden en -systemen, welke
ruwweg in twee hoofdgroepen onderverdeeld kunnen worden: die, welke in
vondsten. Beter is het de gehele verwachtingskromme te geven, zodat men
kan aflezen wat — in geval van succes —
de gemiddelde grootte en de grootte-
van een accumulatie, mocht deze aan-
wezig zijn, is onzeker, waarbij het van de
hoge mate berusten op petroleumgeologische kennis en ervaring, en een
tweede groep van min of meer puur sta-
tistische methoden, waarbij de geologic
geen, of maar een ondergeschikte, rol
speelt.
De geologische schattingsmethoden
lopen aanzienlijk uiteen, afhankelijk van
verdeling is, wat het grootste veld is dat
redelijkerwijs verwacht mag worden, en
de bijbehorende verdeling van de kansen, inclusief die op een ,,niet”.
Veel van de verwarring over nog te
vinden olie- en gasvoorraden komt voort
uit het feit dat veelal niet goed duidelijk
de hoeveelheid kennis en ervaring die in
wordt gemaakt wat een bepaalde pro-
een evaluatiesysteem is ingebouwd, en
gnose voorstelt: de verwachtingswaarde
waarin de kansen op een negatieve uitkomst zijn inbegrepen, alleen het gemiddelde in geval van succes, de grootst
mogelijke uitkomst, of de waarde bij een
de mate waarin de geologic is aangevuld
met relevante statistische methoden. De
primitiefste vorm is de subjectieve schat-
ting, waarbij een ,,expert” of groep van
..experts” een schatting maakt geba-
seerd op d’e eigen kennis en ervaring.
Dit wordt ook wel de Delphi-methode
genoemd, naar het bekende orakel. De
waarde van deze methode is, net als bij
zijn naamgever, hoofdzakelijk bepaald
door het geloof in de waarzegger(s).
Het meest in zwang zijn schattingsmethoden gebaseerd op deterministische
geologische modellen. Hierbij gaat men
ervan uit dat een combinatie van geologische factoren verantwoordelijk is voor
het al of niet aanwezig zijn van olie of
gas, en de grootte van de eventueel te
verwachten accumulaties. Bij de eenvou-
digste systemen wordt gebruik gemaakt
van een zeer beperkt aantal factoren, die
op simpele wijze gecombineerd worden;
aan de andere kant van het spectrum
vinden we zeer uitgebreide en complexe
simulatiemodellen. De moeilijkheid bij
al deze methoden is dat het ingewikkel-
de, multivariabele systeem van geologische factoren dat petroleumaccumulaUes contrpleert nog slechts ten dele is
doorgrond. Als gevolg hiervan is het
moeilijk uit te maken in hoeverre bepaalde uitkomsten van de voorspellingen het gebruikte model geheel of geESB 3-3-1982
bepaald willekeurig kanspercentage.
Voor de meeste toepassingen, zoals het
optellen van de verwachtingen van individuele structuren in een gebied of land
om tot een totale schatting te komen,
of het uitstippelen van een beleid, is de
verwachtingswaarde de enig juiste.
Helaas halen de veel hogere getallen die
geen rekening houden met de negatieve
kansen, of alleen de best mogelijke uitkomsten weergeven, gemakkelijker de
pers.
Naast de geologische schattingsmethoden hebben we als tweede hoofdgroep
de statistische schattingsmethoden. Een
in de Verenigde Staten veel toegepaste
methode is de historische analyse, waarbij het historische verloop van boor-
activiteit, produktie en reserves met behulp van een mathematisch model wordt
gebruikt om toekomstige produktie en
bijbehorende toe- of afname van reserves
te voorspellen. King Hubbert is de pionier van deze methode die buiten de VS
en Canada wegens onvoldoende gegevens niet bruikbaar is.
Bij de sediment-volumetrische methode wordt in wezen uitgegaan van een
geologisch overgesimplificeerd concept,
waarbij petroleumvoorkomens nogal
willekeurig verdeeld zijn in het sediment-
pakket, zoals gaten in een spons. Afgaande op de reserves per eenheid volume of oppervlakte in een goed afgeboord
gebied maakt men extrapolaties naar
minder geboorde gebieden, of naar diepere lagen in hetzelfde gebied. Men ziet
hierbij over het hoofd dat uit de data
duidelijk blijkt dat olie en gas zeer ongelijk over de sedimentaire bekkens, en
binnen een bepaald bekken, zijn verdeeld:
een gegeven waarvoor goede geologische
gronden bestaan. Zo varieert de rijkheid
van goed bekende Amerikaanse bekkens
van nog geen ton olie per km 2 tot over
de 500 ton per km2. Geologen van de
USGS, de Amerikaanse geologische
dienst, alsmede bekende auteurs zoals
Weeks, Grossling en Odell, hebben vaak
van deze of verwante methoden gebruik
gemaakt bij hun optimistische prognoses. De laatste tijd is deze aanpak
— terecht — meer en meer in diskrediet
geraakt; ook de USGS gebruikt sinds
1975 een betere geologisch-probabilis-
tische methode. Waar de volumetrische
methode namelijk geen of nauwelijks
rekening mee houdt, is het effect van
,,afroming” (..creaming”). Olie- en gasvoorraden zijn zeer ongelijkmatig verdeeld, waarbij de schaarse grote velden,
de z.g. ,,giants”, het leeuwedeel van de
reserves bevatten. Doordat de dikte van
het reservoirgesteente dat olie of gas
bevat om geologische redenen aan grenzen is gebonden, en de horizontale dimensies (in km 2 ) de verticale dimensies
(in meters) overheersen, bestaat er een
nauw verband tussen veldoppervlakteen
reservegrootte. Het zal duidelijk zijn dat
men, al zou men zuiver willekeurig boren, een veel grotere kans heeft in een
vroeg stadium de uitgestrekte, grote velden te treffen dan de kleintjes. Daarbij
komt nog dat in een vroeg exploratiestadium, bij een wijdmazigseismisch net,
de grotere structuren het eerst gezien
worden, en dat deze bovendien bij het
boren voorrang zullen krijgen boven
eventueel gevonden kleinere.
Het resultaat van een en ander is dat
in de meeste nu goed bekende petroleumgebieden van de wereld de grootste
velden, en dus ook het grootste deel van
de reserves, in een vroeg stadium blijken
te zijn gevonden. Het is waarschijnlijk
dat dit ook geldt voor de thans nog niet
ten voile geexploreerde bekkens, zoals
de Noordzee, zodat daar de successen
van de afgelopen jaren niet zonder meer
naar de toekomst geextrapoleerd mogen
worden. In de Verenigde Staten, waarde
meeste bekkens zich in een vergevorderd
stadium van ontginning bevinden, is de
,,afroming” goed merkbaar. Zo is over
de laatste 35 jaar het ontdekte aantal vaten olie per voet exploratieboring, afgenomen van tweehonderd tot minder dan
tien, en is het percentage boringen
(,,new field wildcats”) dat meer dan
1 mln. vaten nieuwe reserves heeft
ontdekt, verminderd van 2% tot 0,5%.
241
Uit het voorgaande blijkt dat men, om
tot geloofwaardige prognoses te kunnen
komen, moet beschikken over:
— een grondige kennis van de geologic,
in het bijzonder een op intensieve
research gebaseerd inzicht in die
Boven Carboon. De olie is gegenereerd
uit kleien van Jura- en Krijtouderdom,
rijk aan organisch materiaal. Deze
,,moedergesteenten” staan slechts gas,
respectievelijk olie af binnen een bepaald
temperatuurbereik (= diepte X ther-
geologische factoren die het voor-
mische gradient). Effectieve moederge-
komen van olie en gas bepalen statistische methoden welke rekening
houden met de aard van de geologische gegevens, en in staat zijn de
complexiteit op relevante wijze te
verwerken.
steenten hebben dus een beperkt bereik
zowel in de ruimte als in de tijd. Een
betrouwbare voorspelling hiervan is kritisch voor de kwantitatieve reserveprognose. Het zal duidelijk zijn dat de
afwezigheid van effectieve moedergesteenten in een bepaald gebied de
prospectiviteit zonder meer op nul stelt.
Nadat de olie of gas het moedergesteente heeft verlaten, migreert het
omhoog (lichter dan water) naar en door
een reservoirgesteente, en kan daar
accumuleren mils er een structuur aanwezig is die.wordt afgesloten door een
impermeabele laag (,,seal”). Deze laag
moet verhinderen dat de koolwaterstoffen naar de oppervlakte kunnen ont-
Na dit summiere overzicht van de
gangbare methoden om reserves, zowel
aangetoonde als mogelijk nog te ontdekken, te schatten, wordt het tijd de aandacht te richten op Nederland, en de verwachtingen die wij mogen koesteren wat
betreft mogelijk olie- en gasvoorraden.
De Nederlandse situatie
veelal onafhankelijke grootheden, terwijl de betrouwbaarheid van onze gegevens sterk varieert naar gelang de continuitek van de geologische processen
en de dichtheid van de te gebruiken gegevens uit boringen en seismiek. Met behulp van een gecalibreerde statistische
methode en gebaseerd op verschillende
geologische modellen worden door de
NAM sinds jaren de te verwachten gasen oliereserves uit toekomstige exploratie
geschat. Deze schattingen worden continu bijgewerkt aan de hand van nieuw
verkregen gegevens. Wat betreft het gas,
worden elk jaar de meest recente reserveverwachtingen besproken met de Gasunie die deze gegevens opneemt in het
jaarlijks gepubliceerde Plan van gas afzet.
In het Plan van gas afzel 1981 wordt
de verwachting (,,expectation”) van de
totale, produceerbare gasreserves te vinden in nieuwe velden op land en op zee,
door de gezamenlijk in Nederland explo-
snappen. Het effectiefste in dit opzicht
De exploratie-afdeling van de Nederlandse Aardolie Maatschappij zoekt in
Nederland, zowel op land als op zee,
naar nieuwe voorkomens van gas en olie
rerende industrie, gesteld op 273 mrd. m3.
is het zout (en in mindere mate de
anhydriet) dat in grote hoeveelheden
voorkomt in het Perm en de Trias, ruwweg ten noorden van de lijn ArnhemAmsterdam-IJmuiden en doorlopend op
zee. Een ander, doch minder effectief,
afsluitingsgesteente wordt gevormd door
Ter vergelijking worden de totale nog
resterende gasreserves in de bekende
Nederlandse velden geschat op 1.986
mrd. m3, waarvan 1.536 mrd. m3 in het
Groningen-veld.
in gesteenten van sterk uiteenlopende
ouderdom en samenstelling. De ouderdom varieert van Midden Devoon
(± 370 mln. jaar) tot Onder Tertiair
(± 40 mln. jaar). Gesteenten ouder dan
het Devoon worden in Nederland tot het
,,basement” gerekend d.w.z. tot dat deel
van de aardkorst waarin vroegere mineralogische processen het voorkomen van
De positie van de moedergesteenten
en afsluitingsgesteenten in de geologische
kolom verklaart waarom de meeste gasvoorkomens in Nederland zijngesitueerd
in het Perm en de meeste olievoorkomens
Uit deze getallen moge duidelijk zijn
dat de gasexploratie in Nederland zich
richt op het zoeken naar kleine voorkomens die toch nog steeds zeeraantrekkelijk zijn voor onze gasvoorziening.
Het bestaan van nog niet ontdekte
,,giganten” in de orde van grootte van
het Groningen-veld wordt op grond van
economische hoeveelheden olie en gas
in het Onder Krijt. De verspreiding van
huidige gegevens zeer onwaarschijnlijk
uiterst onwaarschijnlijk maken. In het
jongere Tertiair ontbreken de geologische structuren waarin koolwaterstoffen zich zouden kunnen accumuleren.
Verschillende soorten zandstenen en
carbonaten vormen de potentiele reservoirs. Zij bevinden zich thans op een
diepte van 500 tot 5.000 m. Hun ontwikkeling (dikte, porositeit, permeabiliteit), van groot belang voor de reserveprognose, wordt allereerst bepaald door
de geologische omstandigheden tijdens
de afzetting. Deze kunnen continu zijn
over grote afstanden, zoals de woestijnzanden van het Boven Perm (Groningen-gasveld) en de Onder Trias. De
Perm-zanden zijn goed ontwikkeld in
een ruwweg oost-west verlopende zone
ten zuiden van de Waddeneilanden en
doorgaande in een westelijke richting tot
in het Engelse deel van de Noordzee.
Veelal worden echter zeer snelle variaties
waargenomen, zoals in de Permische
carbonaten en de rivierzanden van het
Carboon en de Boven Jura/Onder Krijt.
Daarbij komen secundaire processen,
die veelal afhankelijk zijn van de diepte
waarop het te onderzoeken gesteente in
het Rotliegend-reservoir en de daarboven liggende afdichtende zoutlaag in
de Nederlandse ondergrond verklaart
de concentratie van gasvoorkomens in
een brede NNW-ZZO verlopende zone
van Groningen, Drenthe, Friesland en
de Waddenzee via Noord-Holland tot in
de Noordzee. In deze zone zijn dan ook
verreweg de meeste exploratie/produktieputten geboord.
Het bovenstaande betekent dat in de
overige gebieden de exploratie van gas
niet alleen meer risico inhoudt en dus de
kans op succes veel kleiner is, maar dat
dat ook de prognose van nog te vinden
reserves veel moeilijker is doorgeringere
dichtheid van gegevens, een minder
voorspelbare geologische ontwikkeling,
en de daardoor minder betrouwbare
geologische modellen. In Zeeland en het
aangrenzende zuidwestelijk deel van de
geacht. Binnen de gebieden waar de geologische condities voor het voorkomen
van grote gasvelden gunstig zijn, is de
boordichtheid namelijk reeds zo groot
dat aantoonbare ,,afroming” heeft plaatsgehad. Ook is de geologische kennis van
de Nederlandse ondergrond nu wel zo ver
gevorderd, grotendeels dank zij de actieve exploratie van de laatste decennia, dat
plezierige verrassingen erg onwaarschijnlijk zijn, alhoewel zij natuurlijk nooit ge-
de aardkorst is of was, en die de primaire
porositeit en permeabiliteit volledig
kunnen veranderen.
Het overgrote deel van het gas aanwezig in de Nederlandse ondergrond is
afkomstig uit de koollagen van het
242
de kleien van het Onder Krijt.
Nederlandse Noordzee werden bij voorbeeld tot nu toe slechts 4 boringen gezet
op een totaaloppervlakte van ± 7000 km2.
Een vergelijkbare boordichtheid geldt
voor grote gebieden in de noordelijke
Nederlandse Noordzee. Daartegenover
staan boordichtheden in Groningen en
Drenthe van 1 put per respectievelijk 8,5
en 23 km 2 .
Uit het bovenstaande moge blijken
dat de prognose van te verwachten reserves uit toekomstige exploratie in Nederland gebaseerd is op een studie van vele,
heel uit te sluiten zijn.
Wat betreft de verwachtingen voor
nieuwe olievondsten worden geen officiele schattingen gepubliceerd. Dit is
waarschijnlijk in belangrijke mate veroorzaakt door het feit dat de olie-exploratie weinig succes heeft gehad sinds de
ontdekking van het veld van Schoonebeek en de velden in de provincie ZuidHolland in de jaren veertig en vijftig.
Recent werden enige kleine velden ontdekt ten westen van Den Helder die de
interesse in de olie-exploratie in Nederland sterk hebben verhoogd. Op basis
van de huidige gegevens is het voorkomen van echte grote olie-accumulaties
met reserves groter dan 500 mln. vaten,
zoals bekend uit de Engelse en Noorse
delen van de Noordzee, als zeer onwaarschijnlijk te achten.
R. J. Murris
H. J. Nijhuis