Ga direct naar de content

Frank schaduwt D-mark

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 8 1990

Frank schaduwt D-mark
Vorige maand maakte de Belgische
regering haar voornemen bekend om
de Belgische frank steviger vast te koppelen aan de Duitse mark. Over de concrete inhoud van deze Verankering’ van
de Belgische munt werden geen bijzonderheden verstrekt, maar aangenomen
wordt dat het schaduwen van de DMark neerkomt op een nauwe schommelingsmarge van 0,5 procent rond de
spilkoers in het EMS, analoog aan de
bandbreedte die de gulden aanhoudt.
De Belgische regering somde meteen ook de voordelen op die deze
muntverankering voor de economie zou
opleveren. In de eerste plaats zou het
renteverschil met de Bondsrepubliek,
dat in de loop van de voorbije maanden
reeds geleidelijk afnam, verder teruglopen. Hiervan zouden de particuliere investeringen en niet het minst de schatkist profiteren. Verder werd het goedkoper worden van de invoer aangestipt, in
het bijzonder de invoer uitgedrukt in
valuta’s zoals de dollar, waartegen de
DM in de toekomst verwacht wordt te
apprecieren. Ten slotte zou het schaduwen van de DM het imago van de frank
ten goede komen, die in het verleden
door beleggers vaak als een van de
zwakkere munten in het EMS werd beschouwd. Het opgepoetste blazoen van
de frank zou de historisch belangrijke
netto kapitaaluitvoer afzwakken en zo
de positie van de betalingsbalans verstevigen.
Te oordelen naar de recente versteviging van de frank ten opzichte van de
DM en de gulden en naar de inkrimping
van het renteverschil met de mark tot
iets meer dan 1 procentpunt, wordt het
nieuwe Belgische wisselkoersbeleid op
de financiele markten gunstig onthaald
en, althans op korte termijn, als geloofwaardig bestempeld. Men kan zich echter afvragen of de structurele tekortkomingen die de Belgische economie vertoont in vergelijking tot de Duitse en de
Nederlandse, geen tijdbom vormen die
bij de geringste schok tot ontploffing kan
komen en scherpe rentestijgingen
noodzakelijk maakt.
Een eerste handicap wordt gevormd
door de Belgische budgettaire situatie
die, na de recente opmaak van de rijksbegroting voor 1991, nog steeds precair
blijft. De begroting van de nationale,
centrale overheid (exclusief de sociale
zekerheid) zou volgend jaar een tekort
vertonen van 5 procent van het bnp
tegenover 5,4 procent dit jaar. Indien
men de gezamenlijke overheid (met inbegrip van de sociale zekerheid, de gemeenschappen en gewesten en de lokale overheid) in aanmerking neemt,
zou het tekort volgend jaar ongeveer
5,8 procenl van het bnp bedragen tegenover 6,1 procent dit jaar. Indien het

ESB 15-8-1990

P. van Rompuy

huidige tempo van tekortvermindering
zou worden aangehouden, duurt het
nog zo’n zeven jaar voordat het actuele
EG-9 gemiddelde wordt benaderd.
Men kan hierbij opmerken dat een
strikte budgettaire convergentie geen
noodzakelijke voorwaarde is voor het in
stand houden van een muntunie. Het
afstemmen van het monetaire beleid op
dat van de ankermunt en het uitsluiten
van monetaire financiering van overheidstekorten zouden voldoende zijn
om de muntunie vlottend te houden. Het
Nederlandse monetaire beleid staat
hier model, waarbij de DM op de voet
werd geschaduwd ondanks de aanmerkelijk slechtere budgettaire situatie in
vergelijking met de Bondsrepubliek.
De ontbrekende schakel in de relatie
tussen de wisselkoers en de dosering
van het monetaire en budgettaire beleid
wordt gevormd door het saldo van de
lopende rekening, dat in Nederland in
de voorbije tien jaar sterk positief was.
Een strak gecob’rdineerd monetair beleid en een divergerende budgettaire
politiek kunnen in een muntunie blijkbaar worden verzoend voor zover het
overheidstekort geen ongunstige invloed uitoefent op de lopende rekening.
Voorwaarde hiertoe is dat de begrotingstekorten de weerspiegeling zijn
van de ongunstige conjuncturele schokken die de overheidsontvangsten drukken en de uitgaven, voornamelijk die
voorde werkloosheid, opvoeren. Dit betekent dan ook dat bij een gunstige conjunctuur de tekorten, althans die op de
lopende verrichtingen van de overheid,
in versneld tempo moeten worden afgebouwd. Het tempo waarin het Belgische
tekort (in porocenten van het bnp) gedurende de voorbij jaren werd teruggedrongen, is echter niet in overeenstemming met de gunstige conjunc-

tuur. Dit heeft hoofdzakelijk te maken
met het contrast tussen enerzijds de
uitgavenbeheersing die de nationale
centrale overheid nastreeft en anderzijds de sterk positieve reele groei van
de sociale-zekerheidsuitgaven. Een gecoordineerd uitgavenbeleid van deze
twee hoofdspelers van de overheid zou
hier op zijn minst gewenst zijn ten einde
uiterlijk tegen het midden van de jaren
negentig een tekort naar Europees formaat te kunnen halen.
Een tweede handicap heeft te maken
met het feit dat de prijscompensatie, in
Belgie de loonindexering genoemd, nog
steeds onverminderd overeind staat. In
een rustige macro-economische omgeving gekenmerkt door een lage inflatie,
is het indexeringsmechanisme geen
stoorzender in het vrijwaren van de concurrentiepositie met de economie van
de ankermunt. Zodra zich echter een
plotse verslechtering van de ruilvoet
voordoet, bij voorbeeld een sterke olieprijsstijging, worden de inflatoire gevolgen door de loonindexering vlugger
merkbaar in vergelijking met landen zoals de Bondsrepubliek, waar dit mechanisme niet van toepassing is.
Vorig jaar werd er ter voorkoming van
dergelijke toestanden een wet aangenomen “tot het behoud van ‘s lands
concurrentievermogen”. Deze wet laat
de regering toe dringende maatregelen
te treffen en eventueel in te grijpen in de
loonvorming indien de loonkosten met
die van de belangrijkste handelspartners uit de pas zouden lopen. De wettelijk voorgeschreven consultaties met
de sociale partners die aan een dergelijk ingrijpen vooraf moeten gaan, zijn
echter omslachtig en kunnen uitmonden in een twist over de cijfers achter de
komma. Deze wet moet dan ook worden beschouwd als een onvolmaakt
substituut van een zuivering van het
indexeringsmechanisme zelf voor de
ongunstige weerslag van dergelijke
prijsschokken.
Op de keper beschouwd vervult het
aankondigen van de verankering van
de frank in de DM, en in feite ook de
gulden, een belangrijke signaalfunctie
waarvan de timing zeer geschikt is, met
name voor de opmaak van de begroting
en voor het starten van loononderhandelingen in het najaar. Maar wie zei ook
weerdat er tussen droom en daad praktische bezwaren staan? De geloofwaardigheid van het Belgische muntbeleid
zal ongetijfeld aan kracht winnen indien
ondanks de praktische bezwaren de
verankering stand houdt.

L
739

Auteur