Ga direct naar de content

Europese uitdaging

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 18 1981

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN

De Europese uitdaging
De lidstaten van de Europese Gemeenschap nemen
momenteel nog meer dan een derde van de totale wereldexport voor hun rekening. De EG is daarmee verreweg
het belangrijkste handelsblok ter wereld. Ondanks de
enorme stijging van de export van de olieprpducerende
landen sinds 1973 is het aandeel van de EG in de totale
wereldhandel in het afgelopen decennium slechts in geringe mate gedaald. Wat het komende decennium in dit opzicht zal brengen is onzeker, maar velen betwijfelen of de
EG haar sterke positie in het wereldhandelspatroon zal
kunnen handhaven. Als redenen daarvoor worden aangegeven het gebrek aan grondstoffen in de EG, de verlegging van investeringsstromen door multinationals
naar lage-lonenlanden, de opkomst van z.g. ,,newly industrialising countries” en het gevaar dat de EG in technologisch opzicht achterop raakt bij de Verenigde Staten
en Japan; met name voor dit laatste werd onlangs door
EG-commissaris Davignon nog eens met grote nadruk
gewaarschuwd.
Het meest acute probleem van de Europese Commissie en de nationale regeringen op het vlak van de internationale handel vormt op dit moment echter wel de opmars van Japan. Terwijl in de Europese Gemeenschap
de werkloosheid in de richting van de tien miljoen begint
te lopen en het ene bedrijf na het andere de poorten moet
sluiten, vertoont de handelsbalans met Japan steeds
grotere tekorten. Tegenover elke gulden import uit Japan
staan nog geen vier dubbeltjes export van de EG naar
dat land. Met name auto’s en kleuren-tv’s overstromen
de markt. Terwijl de verkopen in die sectoren stagneren
weten de Japanners de Europese producenten op hun
eigen thuismarkten terug te dringen, met alle gevolgen
van dien voor produktie en werkgelegenheid. De weerstanden tegen de ,,Japanse stoomwals” beginnen dan ook
steeds hoger op te lopen.
Al enkele jaren vindt intensief overleg plaats tussen
de EG en Japan over een vermindering van de Japanse
export. Ook zou de toegankelijkheid van de Japanse
markt voor Europese produkten moeten worden vergroot. Tot dusver heeft dat overleg echter nauwelijks
resultaten opgeleverd. Aan het geduld van een aantal
Europese landen is dan ook een einde gekomen. In strijd
met alle beginselen van de vrije handel die aan de basis van
de Europese Gemeenschap liggen, hebben verschillende
lidstaten naar het protectionistische wapen gegrepen. In
Italie worden slechts een paar duizend personenauto’s
per jaar toegelaten. Frankrijk staat Japan op de markt
voor personenauto’s een marktaandeel van niet meer dan
3% toe. Groot-Brittannie is met Japan een ,,vrijwillige”
beperking van zijn marktaandeel tot ten hoogste 12%
overeengekomen. Ook in Belgie is onlangs de minister van
Economische Zaken Claes door de kniee’n gegaan voor
het dreigement van Renault om investeringsplannen in
Belgie te annuleren, als de Japanse auto-invoer niet zou
worden beperkt. In Nederland wordt de import niet
rechtstreeks gelimiteerd, maar is sinds kort het yerkrijgen
van invoervergunningen aanzienlijk bemoeilijkt, waardoor via een omweg toch de invoer van Japanse auto’s
aan banden wordt gelegd.
Dit protectionistische antwoord van de EG-lidstaten
is op het eerste gezicht betrekkelijk risicovrij. Japan kan
zich immers niet permitteren door het treffen van tegenmaatregelen het handelsconflict hoger op te laten lopen.
Het zou daarvan zelf het meest de dupe zijn. De Japanners
proberen dan ook de zaak te sussen door het afgeven
van bereidwillige verklaringen tot zelfbeperking. Daarnaast hebben zij, nu deze tactiek steeds minder toereikend
blijkt, plannen bekendgemaakt voor het oprichten van

ESB 18-2-1981

Japanse vestigingen op de belangrijkste expprtmarkten en
van joint-ventures met Europese en Amerikaanse autofabrikanten.
Toch houden de protectionistische praktijken binnen
de Europese Gemeenschap wel degelijk gevaren in. Het
blijkt dat de EG-lidstaten er niet in slagen op de gemeenschappelijke uitdaging een eensgezind antwoord te formuleren. Oud-EG-commissaris Vredeling stelt verderop
in deze ESB dat gezamenlijk ,,Europees” beleid slechts
van de grond kan komen indien externe druk noopt tot
gemeenschappelijkheid; intern zullen de nationale belangen hoogtij blijven vieren. Maar door de zeer uiteenlopende nationale maatregelen tegen de Japanse handelsoverschotten wordt de interne verdeeldheid in de Gemeenschap nog groter gemaakt dan zij al is, omdat niet
alleen extern, maar ook intern de concurrentieverhoudingen worden vervalst. Als het zelfs op handelspplitiek gebied in de Gemeenschap al niet meer lukt een lijn te trekken, op welk gebied zou dat dan wel moeten lukken?
Bovendien biedt het protectionistische antwoord op de
Japanse uitdaging geen oplossing voor de werkelijke problemen. Politieke actie neemt de plaats in van bedrijfseconomische activiteit. Een protectionistische politick
mag misschien op korte termijn enig soelaas bieden, het is
geen afdoende antwoord op het ontstaan van concurrentienadelen. Dat antwoord kan alleen zijn gelegen in het
ontwikkelen van nieuwe markten of het heroveren van
oude, waardoor het terreinverlies kan worden goedgemaakt. De feitelijke ontwikkeling in dat verband in de EG
stemt echter niet tot optimisme. Het aandeel van technologisch hoogwaardige produkten in de export, waarvan
de EG het in de toekomst zal moeten hebben, loopt in vergelijking met de VS en Japan terug. Bovendien beginnen
zich reeds andere landen aan te dienen die de potentie in
zich hebben binnen pakweg tien jaar uit te groeien tot
nieuwe Japans. Een protectionistische politick vertraagt
slechts de reactie op deze ontwikkelingen in een tijd dat
het juist op snel reageren aankomt. Op een markt die men
eenmaal heeft verloren of gemist, zal het in de toekomst
des te moeilijker zijn nog voet aan de grond te krijgen.
De protectionistische tendens in de EG kan slechts leiden tot interne verdeeldheid en economischeachterstand.
Daarbij heeft het protectionisme de neiging zich zelf te
versterken. Naarmate de achterstand op de concurrentie
verder toeneemt, zullen steeds hogere handelsbarrieres
moeten worden opgeworpen om werkgelegenheid en
inkomen te beschermen. De EG zal een ander antwoord
moeten zoeken op de Japanse uitdaging. Vooralsnog
zijn er echter weinig aanwijzingen dat Europa de handschoen opneemt. Van een gemeenschappelijk gecoordineerd beleid op het gebied van research en ontwikkeling
of van een gezamenlijke marktstrategie ten aanzien van
de Japanse markt bij voorbeeld is geen sprake.
In het komende jaar wordt een verdere koersstijging
van de yen en een flinke groei van de binnenlandse consumptie in Japan verwacht. Dat zou een tijdelijke ,,luwte”
in de betrekkingen met Japan kunnen betekenen. Deze
zal door de Europese Industrie moeten worden benut om
ondanks alle barrieres die bij het betreden van de Japanse
markt moeten worden overwonnen, de handelsbalans
wat meer gelijk te trekken. Tevens is een gecoordineerde
inspanning op technologisch gebied noodzakelijk. Van
het welslagen daarvan hangt het af of de Europese Gemeenschap haar positie in de wereldeconomie zal kunnen
behouden of dat zij zich over tien jaar tevreden moet
stellen met een plaatsje op de tweede rang. Dat is de’
Europese uitdaging.
L. van der Geest

149

Auteur