Ga direct naar de content

Minder uren, meer welvaart

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 3 2004

Minder uren, meer welvaart
Aute ur(s ):
Joop Schippers (auteur)
Hoogleraar Arb eids- en Emancipatie-economie aan de Universiteit Utrecht en programmahoogleraar b ij de osa. j.schippers@econ.uu.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4441, pagina 409, 3 september 2004 (datum)
Rubrie k :
prikkel
Tre fw oord(e n):

In Nederland was minister Hoogervorst van Volksgezondheid vorig jaar een van de eerste pleitbezorgers van een uitbreiding van het
wekelijkse urenaantal en wel voor artsen. Als alle artsen er elke week een schepje bovenop zouden doen, zaten minder mensen zonder
huisarts. Sindsdien hebben tal van bewindslieden en ondernemers zich bij het koor gevoegd. Dat koor zingt zeker niet unisono.
Sommige pleitbezorgers van de herinvoering van de veertigurige werkweek willen dat de extra gewerkte uren normaal worden betaald.
Hier lijkt de belangrijkste – veelal impliciete – overweging het op termijn dreigende tekort aan arbeidskrachten. Anderen zien meer uren
werken tegen het ‘oude’ salaris als een vorm van loonmatiging die Nederland ‘er weer bovenop moet helpen’. In de discussie lopen dus
verschillende redeneringen door elkaar. Dat is niet bevorderlijk voor de helderheid, maar het brengt wel een brede coalitie op de been.
Opvallend in de discussie zijn de miskenning van het feit dat vrije tijd – net zoals inkomen – bijdraagt aan de welvaart en de miskenning
van de langetermijntrend naar vermindering van de arbeidsduur van voltijdwerkers. Eigenlijk bestaat die trend al sinds het begin van de
industriële revolutie. Sinds Hennipman weten alle economen dat ook de bevrediging van de behoefte aan vrije tijd of een schone
leefomgeving bijdraagt aan de welvaart van individuen. Deze constatering lijkt misschien het oprakelen van een oude discussie. Het feit
dat verschillende zittende bewindslieden vrije tijd respectievelijk het milieu plaatsen tegenover welvaart (de stelling is dan dat best een
beetje van het één mag worden ingeleverd ten gunste van het ander) laat zien dat deze kwestie nog steeds actueel is. Het feit dat vrije tijd
in economische termen een normaal goed is, maakt het heel goed verklaarbaar dat met het stijgen van de welvaart een gedeelte van die
welvaartsgroei is vertaald in extra vrije tijd. Dat die trend zich waarschijnlijk ook de komende jaren zal voortzetten, wordt geïllustreerd
door de herhaaldelijk door onderzoek onder werknemers geregistreerde wens minder uren te werken. Een kwart van de mannelijke en meer
dan de helft van de vrouwelijke voltijders zou liever 32 dan hun huidige wekelijkse 36 à 38 uur werken. Het zijn vooral vrouwen zonder
betaald werk of met kleine deeltijdbanen die meer zouden willen werken (Fouarge et al., 2004). Aldus kan de stelling worden verdedigd
dat werkend Nederland zich – overigens in goed gezelschap van diverse andere West-Europese landen – op het backward bending-deel
van de arbeidsaanbodcurve bevindt.
Alleen de verbreding van de kring van werkenden (en vrouwen spelen daarbij de hoofdrol) heeft de afgelopen decennia kunnen
voorkomen dat het totale arbeidsaanbod ook daadwerkelijk is teruggelopen. Op de vraag wat zij belangrijk achten voor een goed leven
noemen Nederlanders en Zweden als enige volken in Europa vrije tijd. Nederland en Denemarken zijn vervolgens de enige landen waar
de top drie wordt gevormd door vrije tijd, omgang met vrienden en dienstbaarheid aan anderen. In de meeste andere eu-landen (inclusief
de nieuwe) staat werk op één of in elk geval in de top drie (Alber & Fahey, 2004). Dit alles doet twijfel rijzen aan de haalbaarheid van het
pleidooi voor een langere werkweek. Werk heeft in de optiek van veel Nederlanders geen hoge prioriteit.
Los daarvan speelt de wenselijkheid. Minister Zalm vroeg zich vorig jaar al af of uitbreiding van de werkweek in een periode van
oplopende werkloosheid wel prioriteit moest hebben. De pleitbezorgers van betaalde uitbreiding van werktijd hebben kennelijk een
rotsvast vertrouwen in de wet van Say: zij zien ruimte de extra productie concurrerend af te zetten. Bij onbetaalde uitbreiding speelt
eerder de vraag of loonmatiging op lange termijn de concurrentiekracht schaadt. Zo heeft Kleinknecht de vraag opgeworpen of het
kunstmatig laag houden van arbeidskosten een onbedoelde rem zet op investeringen in kapitaal en technologie. Arbeid wordt door de
ontgroening de komende decennia schaars en het de facto via loonmatiging stimuleren van de vraag naar arbeid maakt de toekomstige
problemen alleen maar groter.
In het kader van de zogeheten Lissabondoelstelling Europa in 2010 de meest concurrerende economie ter wereld te maken heeft de
Nederlandse regering zich overigens al eerder verbonden aan het streven naar participatiebevordering. De grootste winst hierbij valt te
behalen bij vrouwen en ouderen. Vrouwen die extra gaan werken en ouderen die dertig uur doorwerken in plaats van te stoppen, dragen
heel veel meer bij aan de productie dan de vermoedelijk weinig productieve laatste vier uur van degenen die nu al 36 uur werken. Sterker
nog: veel van de door Hoogervorst bekritiseerde artsen houden het alleen maar vol of willen uitsluitend arts worden vanwege het feit dat
het niet langer in (meer dan) veertig uur hoeft. Evenzo slagen veel werknemers er slechts in arbeid en zorg in het spitsuur van het leven te
combineren doordat de werkweek geen veertig uur telt. De Verkenning Levensloop (Ministerie van szw, 2002) onderkende deze
problemen en koos expliciet voor een aanpak die er op was gericht meer mensen aan het werk te krijgen en ze daar langer te houden door
gedurende de levensloop regelmatig ruimte te bieden voor andere activiteiten zoals zorg en onderwijs. Voor de welvaart op lange termijn
lijkt die aanpak meer perspectief te bieden en beter aan te sluiten bij de voorkeuren van de Nederlandse bevolking dan het ouderwetse
pleidooi door een langere werkweek direct productieve arbeid opnieuw meer centraal te stellen.
Literatuur

Alber, J. & T. Fahey (2004) Perceptions of living conditions in an enlarged Europe. European Foundation for the improvement of
Working and Living Conditions, EF03111, Dublin.
Fouarge, D., R. Grim, M. Kerkhofs, A. Román & T. Wilthagen (2004) Trendrapport Aanbod van arbeid 2003. osa A205, Tilburg.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2002) Verkenning Levensloop. Beleidsopties voor leren, werken, zorgen en wonen.
Den Haag.

Copyright © 2004 – 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur