Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 28 2008

statistiek
Emiel Afman en Remco van der Molen (Ministerie van Financiën)

het algemeen geldt dat landen met een positieve
outputgap in 2008 een minder sterke daling ervan
ondervinden dan de landen die ook in 2008 al een
negatieve outputgap hebben.
Nederland scoort met een geraamde outputgap van
–1,6% voor 2009 een stuk beter dan het gemiddelde voor het eurogebied (–3,0%). Overigens is
Nederland het enige land dat in 2008 een stijging
van de positieve outputgap kende van 0,9 naar 1,2%
bbp.
Outputgaps in OESO-landen (in procenten van het bbp)1
4
2
0
-2

2008

IJsland

Ierland

Hongarije
Luxemburg

Verenigde Staten

Spanje

Noorwegen

OESO

Finland

Polen

Griekenland
Eurogebied
Zweden

België
Canada

Frankrijk

-14

Italië

-12

Nederland

-8
-10

Verenigd Koninkrijk

-6

Oostenrijk

-4

Tsjechië

Een van de indicatoren waaraan de stand van de economische conjunctuur kan
worden afgemeten is de omvang van de zogenaamde outputgap. De outputgap
is gedefinieerd als het verschil tussen het daadwerkelijke bbp en het potentiële
bbp, als percentage van het potentiële bbp. Dat wordt geschat op basis van
cijfers over onder andere de kapitaalgoederenvoorraad, de potentiële beroeps­
bevolking en de natuurlijke werkloosheid. De jaarlijkse verandering in het potentiële bbp bepaalt de potentiële groei van een land. Wanneer de economie van
een land minder snel groeit dan de potentiële groei treedt er dus een daling van
de outputgap op. Onlangs publiceerde de OESO haar meest recente schattingen
van de outputgaps van de OESO-landen. Het meest opvallend aan deze schattingen is de forse daling van de outputgaps van 2008 naar 2009. De figuur
geeft voor OESO-landen de outputgaps voor 2008 en 2009 weer, waarbij de
landen zijn gesorteerd op grootte van verslechtering van 2008 op 2009. Voor
de OESO als geheel is er sprake van een daling van 0 naar –3,2% bbp. Alle
OESO-landen worden geconfronteerd met een economische neergang en dit
resulteert voor al die landen in een negatieve outputgap in 2009. Volgens de
OESO-raming is deze afname vergelijkbaar met de daling die begin jaren tachtig
werd waargenomen. Er zijn echter wel grote verschillen tussen landen. IJsland,
Luxemburg, Hongarije, Ierland en Spanje ondervinden de grootste verslechtering
van de outputgap. Voor Ierland is deze verslechtering overigens minder groot dan
die in 2008. De landen die het minst lijken te worden geconfronteerd met een
teruglopende economie zijn Denemarken, Portugal, Australië, Tsjechië en Japan.
Op Portugal na hadden deze landen in 2008 nog een positieve outputgap. In

Japan
Duitsland

Outputgaps in OESO-landen

Denemarken
Portugal

Internationaal

2009

Niet weergegeven zijn de OESO-landen Australië, Korea, Mexico, Nieuw Zee-

1

land, Slowakije, Turkije en Zwitserland.

Bron: OESO Economic Outlook, nummer 84, december 2008

Monetaire Zaken

Guido Schotten (De Nederlandsche Bank)

Snel dalende olieprijs drukt inflatie
Na een sterke olieprijsstijging van 55 dollar in januari 2007 tot 135 dollar in
juli 2008 is de olieprijs in de afgelopen maanden weer snel gedaald. In de
eerste helft van november kwam de prijs van een vat Noordzee-olie (Brent) weer
onder de 60 dollar. Belangrijkste oorzaak voor deze daling is de afnemende
vraag naar olie als gevolg van de mondiale groeivertraging. In euro’s waren de
olieprijsschommelingen minder sterk. De olieprijsstijging van eerder dit jaar
werd gedempt door de appreciatie ten opzichte van de dollar en de recente
olieprijs­ aling viel samen met een zwakker wordende euro. Desondanks is ook
d
de olieprijs in euro’s flink gestegen en in recente maanden weer snel gedaald. De
olieprijs zit niet direct in het inflatiemandje voor consumenten, maar wel indirect
via de energie-inflatie, die bestaat uit de componenten brandstoffen, elektriciteit en gas. Door de lagere olieprijs is de energie-inflatie sterk gedaald van 11,5
procent in juli tot 4,8 procent in oktober. De bijdrage van energie-inflatie aan de
totale HICP-inflatie is hierdoor meer dan gehalveerd, waardoor de HICP-inflatie
daalde van 3 procent in juli naar 2,5 procent in oktober.
De brandstofprijzen zijn direct gedrukt door de olieprijsdaling. Benzine ­ ertoonde
v
in oktober de grootste maandelijkse daling in dertig jaar tijd (8,8 procent
goedkoper dan een maand eerder). Ook de prijzen van diesel en lpg lagen fors
lager dan de maand ervoor. Prijzen voor elektriciteit en gas zijn echter nog niet
gedaald. De meeste energiebedrijven passen hun tarieven voor gas en elektriciteit twee keer per jaar aan, in januari en in juli, deels op basis van de olieprijsontwikkeling in het verleden. Daarnaast laten steeds meer consumenten hun
energieprijzen voor langere tijd vastzetten. Bij Nuon doet inmiddels een kwart
van de klanten dit. Hierdoor volgen de gas- en elektriciteitsprijzen de olieprijsontwikkeling met een vertraging. Door de stijgende olieprijs van eerder dit jaar

720

ESB

93(4548) 28 november 2008

Energie-inflatie (HICP) en olieprijzen (UK-Brent)1.
­Procentuele mutaties en niveaus.
15%

100

10%

80

5%

60

0%

40

-5%

j

f m a m j

j

a s o n d j

f m a m j

2007

j

a s o n d

20

2008

Bijdrage brandstoffen en smeermiddelen
Energie-inflatie
Bijdrage electriciteit en gas
Olieprijs in euro (rechteras)
1

November is gemiddelde t/m 17 november.

Bron: Eurostat en Thomson Financial

zullen de prijzen van gas en elektriciteit in de eerste
helft van 2009 nog flink toenemen, naar schatting
met ongeveer 10 procent. Pas in de tweede helft van
volgend jaar zal de recente olieprijsdaling doorwerken in de gas- en elektriciteitsprijzen Per saldo zal
de inflatie in 2009 waarschijnlijk gedrukt worden
door de energieprijzen.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Financiële Markten

Yuri Stoutjesdijk (FDA)

Herkapitalisatie faciliteert
verdere afschrijvingen
In de afgelopen maanden is de rol van overheden
in de financiële sector door middel van talrijke
maatregelen aanzienlijk toegenomen naarmate de
financiële crisis zich intensiveerde. De toegenomen
volatiliteit op financiële markten was grotendeels
ingegeven door het faillissement van de Amerikaanse
zakenbank Lehman Brothers, waaraan veel financiële instellingen waren blootgesteld en wat leidde tot
Afschrijving en kapitaalinjecties ten gevolge van de
financiële crisis (in miljarden dollars).

Wereld

Noord- en Zuid-Amerika

Europa

Azië en Oceanië
0

100 200 300 400 500 600 700 800 900 1.000
Afschrijvingen

Kapitaalinjecties

angst voor meer faillissementen van banken. Vanwege deze onrust op markten
zag een groot aantal financiële instellingen zich gedwongen hun activiteiten, voor
een groot deel gefinancierd met vreemd vermogen, verder te reduceren en tegelijkertijd kapitaalposities te verhogen. De kosten van het aantrekken van nieuw
kapitaal zijn echter sterk toegenomen, hetgeen financiële instellingen aanzette
om zich te wenden tot de overheid voor nieuw kapitaal. De overheidsmaatregelen
die in de afgelopen maanden zijn genomen strekken zich uit tot directe kapitaalinjecties, de aankoop van financiële titels, de verhoging van garantiebedragen op
deposito’s, garanties voor interbancaire leningen en het verbod op short-selling
van aandelen van financiële instellingen. De kredietgaranties en kapitaalverstrekking door overheden moeten zorgen voor herstel van stabiliteit in de financiële
sector en dienen voorts als buffer voor verdere noodzakelijke afschrijvingen. Zo
gaf het Internationaal Monetair Fonds onlangs in zijn recente Global Financial
Stability Report, van oktober 2008, aan dat de totale afschrijvingen samenhangend met de crisis in de financiële sector waarschijnlijk zullen oplopen tot
1400 miljard dollar. Tot dusver staat de teller op 965 miljard dollar, terwijl de
totale kapitaalinjecties in financiële instellingen door zowel overheden als private
partijen reeds 827 miljard dollar bedragen (figuur). Opvallend hierbij is dat de
meest omvangrijke afschrijvingen pas in de afgelopen maanden hebben plaatsgevonden, mede vanwege de massale herkapitalisaties door overheden. Het proces
van terugdraaiing van met vreemd vermogen gefinancierde posities is echter nog
niet ten einde en impliceert dat financiële instellingen hun financieringsstructuur zodanig dienen aan te passen dat de discrepantie tussen vreemd en eigen
vermogen verder wordt gereduceerd.

Bron: Bloomberg

Economie en Samenleving

SEO Economisch Onderzoek

Zorgkosten chronisch zieke hartpatiënten ten opzichte
van kerngezonden met hetzelfde inkomen in percentage van hun bruto inkomen.
Nederland
Bijstand, alleenstaande
Modaal werkend,
alleenstaande
2x modaalwerkend,
alleenstaande
Alleenverdiener, 2
kinderen, modaal
AOW-alleenstaande
AOW-echtpaar

België Frankrijk

Zweden

4

6

14

12

Zwitserland
6

3

4

6

5

13

4

2

3

3

8

1

4

6

5

13

9

6

15

12

20

8

6

11

9

15

Bron: Houkes, A., M. Rijken en P. Makai (2008) Eigen
betalingen chronisch zieken en gehandicapten, een
internationaal onderzoek. SEO rapport nr. 2008-48

Hoge risicosolidariteit in de
gezondheidszorg in Nederland
Een chronisch zieke hartpatiënt betaalt netto meer
aan zorg dan een kerngezonde met dezelfde achtergrondkenmerken. De zorgkosten zijn de som van de
verzekeringspremie, de wettelijke eigen bijdragen
zoals het verplicht eigen risico en de niet-vergoede
zorgkosten, verminderd met compenserende regelingen zoals belastingteruggaven. In de tabel zijn

de verschillen in zorgkosten voor verschillende inkomensgroepen uitgedrukt als
percentage van het bruto inkomen.
De resultaten voor Nederland staan in de eerste kolom. Een chronisch zieke
hartpatiënt met een laag tot modaal inkomen betaalt 1% tot 4% meer van zijn
inkomen aan zorg dan een kerngezond mens. Modaal verdienende hartpatiënten
met een gezin betalen relatief nauwelijks meer dan gezonde gezinnen. Dit komt
omdat zij optimaal gebruik kunnen maken van de aftrek buitengewone uitgaven.
In de overige kolommen worden voor andere landen vergelijkbare berekeningen
gemaakt. In de meeste gevallen ligt het percentage in het buitenland hoger dan
in Nederland. Zo betalen chronisch zieke bijstandsgerechtigden in Frankrijk
14% en in Zweden 12% van hun inkomen meer aan zorgkosten dan gezonde
bijstandsgerechtigden. Dit is een indicatie dat de risicosolidariteit relatief hoog
is in Nederland. De internationale verschillen zijn er om een aantal redenen.
Zo wordt in Frankrijk voor thuiszorg 7,50 euro per uur vergoed, maar moet de
patiënt het verschil met de daadwerkelijke kostprijs zelf betalen. In Nederland
zijn de kosten van thuiszorg inkomensafhankelijk. Zwitserland kent een verplicht
hoog eigen risico van ruim 600 euro. In Zweden zijn de meeste eigen bijdragen
niet inkomensafhankelijk.
Hartpatiënten met AOW betalen overal beduidend meer. In Nederland betalen
AOW-gerechtigde hartpatiënten 8 à 9% meer. In Frankrijk en Zwitserland ligt dit
nog hoger. Oudere patiënten hebben meer zorgkosten. Vooral het gebruik van
hulpmiddelen neemt toe bij oudere patiënten en daarop zitten relatief veel eigen
bijdragen.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders

te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

93(4548) 28 november 2008

721

Auteurs