Ga direct naar de content

Energiebesparing en woonlasten

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 5 1987

Energiebesparing en
woonlasten
Sinds de oliecrisis van 1973 stimuleert de overheid energiebesparing door middel van
subsidies en strengere bouwvoorschriften. De voorschriften zijn sindsdien enkele malen
verscherpt. Door de gedaalde olieprijs (en de daaraan gekoppelde aardgasprijs) is de
vraag actueel of in de huidige situatie verdergaande energiebesparende maatregelen in
huurwoningen nog tot woonlastenvermindering kunnen leiden. Volgens de auteurs van dit
artikel is dit wel degelijk het geval. Zij concluderen dat het optimale investeringsniveau
voor besparingsactiviteiten, op korte termijn minder afhankelijk is van de aardgasprijs dan
tot nu toe werd aangenomen. Marktontwikkelingen op het gebied van energiebesparende
technieken spelen een belangrijkere rol.

DRS. W. GILIJAMSE – ING. J.C. KLOMP – DRS. C.A. WESTRA*
Bij het berekenen van besparingen op het gasverbruik in
woningen worden meestal algemene aannamen gedaan
over onder andere binnentemperatuur en ventilatieniveau. De binnentemperatuur en het ventilatieniveau worden voornamelijk door het bewonersgedrag bepaald.
In de praktijk kloppen de vooraf berekende gasverbruikscijfers vaak niet met het gemeten gasverbruik in gerealiseerde bouwprojecten. Daarom is een verbeterde rekenmethode ontwikkeld die gebaseerd is op het werkelijke
bewonersgedrag. Bij deze methode wordt de
binnentemperatuur berekend aan de hand van het gemeten gasverbruik en bouwkundige gegevens van bestaande projecten. Op deze manier wordt indirect het woongedrag in de
binnentemperatuur tot uitdrukking gebracht. Op basis van
deze binnentemperatuur kunnen de mogelijkheden tot
besparingen op het gasverbruik worden doorgerekend.
Na het berekenen van de besparingen op het gasverbruik worden de kosten van de maatregelen bepaald. Deze kosten worden doorberekend aan bewoners in huur en
servicekosten. Er worden verschillende combinaties van
maatregelen onderzocht. Deze maatregelen bemvloeden
elkaar. Zo zal bij voorbeeld een hoogrendementsketel
(HR-ketel) in een matig geTsoleerde woning een veel grotere besparing op het gasverbruik opleveren dan dezelfde
HR-ketel in een zwaar geTsoleerde woning.
De laatste onderzoeksstap is dan ook om uit alle mogelijke combinaties van maatregelen die combinatie te kiezen die tot minimale woonlasten leidt. Deze optimalisatie
van maatregelen naar minimale woonlasten wordt met een
door de IVAM ontwikkeld computerprogramma, MINLAST, uitgevoerd.

De gestapelde nieuwbouw

__

Er zijn drie bouwstromen onderzocht die bij elkaar een
goed beeld geven van de totale huursector:
– de vooroorlogse etagebouw 1);
– na-oorlogse flatbouw 2);
– nieuwbouw (gestapelde- en laagbouw) 3).

Als voorbeeld worden in dit artikel de resultaten voor de
gestapelde nieuwbouw gepresenteerd. Uitgangspunt is
de huidige Amsterdamse bouwpraktijk, die zich kenmerkt
door:
– isolatie volgens de Modelbouwverordening-normen uit
1986 4), aangevuld met de Amsterdamse eis van dubbele beglazing in de hele woning;
– verwarming en warm-tapwatervoorziening door middel
van een cv-ketel met een tapspiraal (combi-ketel);
– natuurlijke ventilatie of mechanische afzuiging.
Een woning gebouwd volgens deze kenmerken zal verder
worden aangeduid als de referentiewoning. Het gemeten
gasverbruik in de referentiewoning is gemiddeld 1480 m3
per jaar. Dit verbruik kan als volgt worden onderverdeeld:
– koken 80 m3/jaar;
– warm water 220 m3/jaar;
– waakvlam- en stilstandsverliezen 350 m3/jaar;
– ruimteverwarming
830
m3/jaar.
Met de gegevens van de referentiewoning zijn de effecten van een aantal extra energiebesparende maatregelen
onderzocht. Het gaat hier om maatregelen die tijdens de
bouw genomen moeten worden.

* De auteurs zijn verbonden aan de Interfacultaire Vakgroep Milieukunde (IVAM) aan de Universiteit van Amsterdam. Dit artikel is een bewerking van een onderzoeksrapport van de vakgroep, Energiebesparing en woonlastenvermindering in de nieuwbouw, September 1986.
1) W. Gilijamse en J.C. Klomp, Stookkostenverlaging Hoofddorppleinbuurt, Interfacultaire Vakgroep Milieukunde, Universiteit van
Amsterdam, 1984.
2) W. Gilijamse, J.C. Klomp en C.A. Westra, Energiebesparing en
woonlastenvermindering in de na-oorlogse flatbouw, conceptrapport, Interfacultaire Vakgroep Milieukunde, Universiteit van
Amsterdam, juni 1987.
3) W. Gilijamse en J.C. Klomp, Energiezuinige nieuwbouw in de
stadsvernieuwing, Interfacultaire Vakgroep Milieukunde, Universiteit
van Amsterdam, december 1985.
4) Modelbouwverordening, 20/21 e supplement, december 1983.

Tabel 1. Samenstelling van pakketten isolatiemaatregelen
Maalregel

Gevel
minerale
wol

Glas
plusglas a)

Paneel
purschuim

Vloer
polystyreen
schuim

Oak
polystyreen
schuim

(4,5 cm)
6 cm
6cm
8cm
8cm
10 cm
10cm
10cm
12cm

(-)
wk/keu b)
wk/keu
wk/keu
wk/keu
wk/keu
hwc)
hw

(4cm)
6cm
6 cm
6cm
6 cm
7 cm
8cm
8cm
10cm

(4,5 cm)
9cm
9cm
13cm
13 cm
13cm
13cm
13cm
13cm

(4cm)
6cm
6cm
6cm
7 cm
7 cm

Tabel 2. Kosten en baten van pakketten isolatiemaatregelen
Kosten/
baten

Besparing Glasver- Verminde- Kosten/
Extra
batenhuur (5%) op gasre- zekering ring woonin gld./jaar kening a) in gld./jaar lasten in verhouding
in gldVjaar
gld./jaar
(4)
(5)
(6)
(2)
(3)

Investering
in gld.

Pakket

(1)
1 (norm)
2
3
4
5
6
7

8
9

8 cm

8cm
10cm

a) Plus-glas is een gasgevulde beglazing met een onzichtbare metaallaag.
b) wk/keu: toegepast in de woonkamer en de keuken.
c) hw: toegepast in de hele woning.

Pakket
1 (norm)
2
3
4
5
6
7

8
9

(3) + (4)

_

_

432
857
1110
1228
1438
1564
1922
2399

22
43
55
61
72
78
96
120

_

38
72
86
91
98

_
6
6
6
6
8
12
12

-101
-115

-126

(3) + (4)
_

_
-16
-23
-25
-24
-20
-17
– 7
+ 6

11,4
13,0
14,2
14,4
15,6
16,4
18,7
21,0

a) Berekend met een gasprijs van f. 0,461 per m3 (april 1987).

Isolatiemaatregelen
Maatregelen op het gebied van isolatie, die in de huidige
bouwpraktijk goed zijn toe te passen, werden onderzocht.
Zo werden dak-, gevel- en vloerisolatie in samenhang met
elkaardoorgerekend. Van deze maatregelen werden pakketten van maatregelen samengesteld naar een oplopende kosten/batenverhouding. De samenstelling van de pakketten zijn gegeven in label 1. De woonlastenvermindering
en de kosten/batenverhouding zijn berekend in label 2.
VentJIatieverliezen
Ventilatie in woningen is noodzakelijk. Maar bij venlileren gaal energie (in de vorm van warmle) verloren. Oil
energieverlies is te beperken door de warmte uil de afgevoerde lucht terug le winnen. Een sysleem van ‘gebalanceerde mechanische venlilalie’ maakl warmteterugwinning mogelijk door hel kanaliseren van de aan- en afgevoerde luchl. Bij de gebruikelijke wijze van venlileren door
middel van hel openen van ramen en rooslers (‘naluurlijk
venlileren’) is warmteterugwinning niet mogelijk.
De besparing op hel gasverbruik door loepassing van
warmteterugwinning valt tegen, zo blijkl uil ons onderzoek
5). Oil komt omdat natuurlijk ventileren minder energieverspillend is dan het lijkt, omdal er doorgaans minder geventileerd wordt. Gebalanceerde mechanische venlilalie
leidl echler wel tot een verbetering van hel binnenklimaal
len opzichle van natuurlijk ventileren. Een systeem van
gebalanceerde mechanische ventilatie is eenvoudig uil te
breiden tol een luchlverwarmingssysteem. De gebruikelijke radiatoren komen dan te vervallen.
Ten opzichle van naluurlijk venlileren blijkl gebalanceerde mechanische venlilalie (en luchlverwarming) lol
een verhoging van de woonlaslen le leiden van circa f. 200
per jaar. Dit komt omdat er tegenover de bescheiden
besparing op hel gasverbruik hogere kosten staan voor
onderhoud en elektriciteitsverbruik.
Besparing in de warmteopwekking

Voor de referenliesilualie, de VR-combi-ketel, zijn twee
alternalieven onderzochl:
– beperking van de slilslandsverliezen. Dil is mogelijk
door hel toepassen van een kleine waakvlamloze badgeiser voor de warmwatervoorziening en het toepassen van een waakvlamloze VR-kelel;
– verhoging van hel rendement. Rendementsverhoging
wordl bereikt door het toepassen van een HR-ketel.
Voor de warmwalervoorziening wordl wederom een
kleine waakvlamloze badgeiser toegepast.
Tabel 3 geefl een overzichl van de koslen en balen van
deze varianlen. Aanzienlijke besparingen op het gasverbruik blijken mogelijk. Bij de huidige lage gasprijs (46,1
cent) is een bescheiden woonlastenvermindering mogelijk.

724

Tabel 3. Kosten en baten van alternatieve verwarmingssystemen bij een gasprijs van 46,1 cent/m3
VR + geiser
Gasverbruik
Elektr.verbruik
Onderhoud
Meerinvestering
Huurf+ 5%)

(mVjaar)
(gld./jaar)
(kWH/jaar)
(gld./jaar)
(gld./jaar)

Vermindering
woonlasten in gld./jaar

HR + geiser

40

-152

+ 7
+ 45

+ 20

tew.)

330

+

-154
-71

+ 1 .300

+ 800
+ 40

+ 65

-11

– 35

Optimalisatie
Uit de resultaten blijkl dal de belangrijksle besparingsmogelijkheden liggen op hel gebied van isolatie en
warmleopwekking. Combinalies van deze maalregelen
zijn in figuur 1 weergegeven. De punlen in figuur 1 zijn de
acht isolatiepakketlen uit tabel 1. In de drie curven worden
ze gecombineerd mel lelkens een verwarmingssysteem,
achtereenvolgens de VR-combikelel en de syslemen van
tabel 3. Bij het combineren van maatregelen zal slechts
een bepaalde combinatie leiden lol een maximale woonlastenvermindering: de top van de curve. Bij verdergaande maatregelen weegl hel voordeel van lagere energiekoslen niel meer op legen de hogere huur.

Gevoeligheid
Beslissingen omlrenl energiebesparende maatregelen
worden meestal genomen op grond van de energieprijs en
de hoogte van de investering. Ontwikkelingen op de bouwmarkl bei’nvloeden doorgaans de hoogle van de inveslering. De gevolgen voor de woonlasten worden bepaald
door de investering en de gasprijs. In figuur 1 wordl hel
verband lussen inveslering en woonlasten voor drie alternalieven weergegeven. Hel combineren van maalregelen
heeft geleid lol een optimaal pakkel aan maatregelen. De
vraag is nu of deze combinatie optimaal blijft als de aardgasprijs verandert of als ontwikkelingen op de bouwmarkt
leiden tot een daling van de investering.
De aardgasprijsschommelingen
De aardgasprijs voor kleinverbruikers is lussen eind
1985 en begin 1987 van bijna 70 cl/m3 gedaald naar een niveau iels boven de 45 ct/m3. Het beleid van de Nederland5) W. Gilijamse, J.C. Klomp en P. Prins, Gebalanceerd ventileren en
luchtverwarming in nieuwe woningen, Verwarmingen Ventilatie, april
1987.

T
Figuur 1. Woonlastenvermindering door energiebesparing in gestapelde bouw
VR/combi

Figuur 2. Effect van schommelingen in de gasprijs op het
optimale investeringsniveau
— — — 45ct/m 3

175-,

-——•-60ct/rrv»

——•- VR + geiser
– — — HR + geiser

1.000

2.000

150-

3.000
4.000
Investering in gld.

se overheid is om deze aardgasprijs vast te stellen volgens
het marktwaardeprincipe. Voor de kleinverbruikersmarkt
streeft de overheid naar een koppeling tussen de aardgasprijs en de prijs van huisbrandolie. De prijs van huisbrandolie wordt weer bepaald door de prijs van ruwe olie in
dollars, de koers van de dollar en de binnenlandse heffingen op huisbrandolie. Deze factoren zijn de laatste jaren
aan sterke schommelingen onderhevig. Bij de prijsniveaus van eind 1984 en volledige koppeling van de aardgasprijs aan de prijs van huisbrandolie zou de aardgasprijs
ca. 75 ct/m3 bedragen. Medio 1986 was de situatie
drastisch veranderd: zowel de dollar-notering van de ruwe
olie als de dollarkoers waren sterk gedaald. Door de Nederlandse overheid is de daardoor veroorzaakte daling
van de aardgasprijs – om budgettaire redenen – enigszins gematigd door het verhogen van de accijns op huisbrandolie. De huidige aardgasprijs bedraagt 46 ct/m3.
Voor de komende jaren wordt er weer een opwaartse trend
voorspeld.
Om de invloed van de aardgasprijsschommelingen van
de laatste jaren op de optimale combinatie van maatregelen te onderzoeken is in figuur 2 voor drie aardgasprijzen
(45, 60 en 75 ct/m3) de Woonlastenvermindering uitgezet
tegen de investering. Als voorbeeld is de curve ‘VR-ketel
met geiser’ uit figuur 1 gehanteerd. Ook bij de Idagste
aardgasprijs blijken de voorgestelde maatregelen nog tot
Woonlastenvermindering te leiden. De vermindering is
echter sterk afgenomen. Bij een afname van de vermindering in woonlasten blijkt echter het optimale investeringsniveau nauwelijks te zijn veranderd. De sterk wisselende
gasprijs van de laatste jaren is dus nauwelijks van invloed
op de keuze van een pakket energiebesparende maatregelen.
Het optimale investeringsniveau bij de drie gasprijzen
schommelt met f. 300 (pakket 4 t/m 6) tussen investeringsniveaus van f. 2.000 en f. 2.300 (het gearceerde gebied in
figuur 2). Ondanks de onzekerheid over de toekomstige
gasprijs is in de huidige sociale woningbouw een pakket
maatregelen ten bedrage van circa f. 2000 gerechtvaardigd.
Marktontwikkelingen
Interessant is te bezien wat er gebeurt wanneer de ontwikkelingen op de bouwmarkt zullen leiden tot goedkopere en andere technieken. Wat gebeurt er als je meer kunt
doen voor minder geld? Sinds het midden van de jaren zeventig hebben zich al belangrijke ontwikkelingen voorgedaan: de introductie van dubbel glas; het goedkoper worden van woningisolatie; en de ontwikkeling van verwar-

mingsketels met een beter rendement. Energiebesparende maatregelen die nu standaard worden toegepast
kostten 10 jaar geleden nog een veelvoud van wat ze nu
kosten.
Ook ontwikkelingen op de bouwmarkt gaan door. Door
het op grotere schaal toepasbaar maken van nieuwe technieken zal een aantal maatregelen in de komende jaren
goedkoper worden:
– ‘plus-beglazing'(-50%);
– buitengevelisolatie (-20%);
– beperking van stilstandsverliezen in verwarmingsketels(-75%).
Met deze te verwachten prijsverlagingen zijn opnieuw
voor een aantal combinaties van maatregelen de woonlastenconsequenties berekend. In figuur 3 zijn de resultaten van deze berekeningen weergegeven. De onderste
curve is dezelfde als die uit figuur 2 bij een gasprijs van
46,1 ct/m3. De bovenste curve laat zien welke Woonlastenvermindering mogelijk is bij de verwachte prijsontwikkelin(vervolg op biz. 728)
Figuur 3. Effect van prijsverlagingen voor bouwprodukten
100n

— — — huidig

• toekomstig

80-

60.

c 40-

20-

-1.000

llllil
llilll
1.000

2.000

3.000

4.000

Investering in gld.

Tabel 7. Aantal VUT-gerechtigden in personen x 1.000 en
VUT-uitkeringslast in procenten van net netto nationale inkomen, 1987-2000
1987

1990

2000

HOOG

LAAG

HOOG

LAAG

Aantallen (x 1 000):
– bedrijven
– overheid

53
34

89
41

74
42

146
50

95
47

– totaal

87

130

116

196

142

Uitkeringslast (in % van het nni):
– bedrijven
– overheid

0.7
0,5

1,1
0,6

0,9
0,6

1.9
0,6

1,2
0,6

– totaal

1,2

1,7

1,5

2,5

1,8

lasten geconfronteerd, die op hun beurt een opdrijvend effect hebben op de arbeidskosten in bedrijven en daarmee
een negatief doorwerken op de groei van de werkgelegenheid.
De negatieve effecten op de werkgelegenheid door de
toenemende arbeidskosten worden gemitigeerd doordat
jongeren de plaats van de uitgetreden ouderen kunnen innemen tegen een – over het algemeen – gemiddeld lager loon en met – misschien – een hogere produktiviteit.
In dat geval bestaat er overigens nog een uitruil. Als die
jongeren werkloos zouden blijven, moet er immers ook
een uitkering worden gedaan, zij het over het algemeen
een lagere dan de reatief hoge gemiddelde VUT-uitkering.

Lange-termijneffecten op arbeidsaanbod
Uit het voorgaande werd duidelijk dat de VUTregelingen in tien jaar tijd een grote vlucht hebben genomen. Ultimo 1987 zullen naarschatting ruim 90.000 personen deelnemen aan een VUT-regeling terwijl het uitkeringsbedrag in 1987 ongeveer f. 4,5 mrd. zal bedragen.
Tot het jaar 2000 zijn met het model twee projecties gemaakt. Daartoe zijn de in het model exogene variabelen,
zoals werkgelegenheid en loonvoet, ontleend aan het
HOOG-scenario in de lange termijn studie van het CPB 2).
In de eerste projectie worden de huidige regelingen, inclusief de voor de nabije toekomst overeengekomen aanpassingen, gecontinueerd met dezelfde deelnemingspercentages per leeftijdgroep als nu. Dan zal het aantal VUTgerechtigden bij bedrijven en overheid te zamen oplopen
van 87.000 in 1987 tot 116.000 in 1990 en 142.000 in het
jaar 2000 (zie label 7, LAAG).
Naast de uitkomsten bij constante deelnemingspercentage wordt in deze tabel een variant gepresenteerd die
aangeeft hoeveel personen maximaal gebruik kunnen maken van de VUT waarbij de randvoorwaarde van het aantal
dienstjaren wordt gekwantificeerd conform tabel 4.
De uitkomsten spreken voor zich. De uitkeringssom die
met deze aantallen gepaard gaat neemt uiteraard navenant toe. In procenten van het netto nationale inkomen van
1,2% in 1987, tot 2,5 in 2000 bij de HOOG-variant, en tot
1,8 in 2000 bij constante deelnemingspercentages.

Conclusie
De VUT-regelingen zijn in tien jaar tijd zeer populair geworden en leveren een aanzienlijke bijdrage aan de verlaging van het arbeidsaanbod. Bij een bruto uitkeringsbedrag van 80% van het laatstverdiende inkomen is de inkomensteruggang bij VUT over het algemeen vrij gering,
zeker in vergelijking met een WAO- of een WW-uitkering.
Bovendien is door het vrijwillige karakter de VUT te verkiezen boven de stigmatiserende WAO- en WW-regeling.

728

Naast deze voordelen voor de gebruikers van de VUTregeling bestaan echter ook bezwaren. De VUTuitkeringen vormen een lastenverzwaring voorde werkgever die daardoor wellicht minder nieuw personeel kan aannemen. Bovendien kan er door het aantrekken van nieuw
personeel schaarste ontstaan op deelgebieden van de arbeidsmarkt.
Wanneer men beseft dat het aantal 55-64-jarige mannen toeneemt van 672.000 in 1987 tot 800.000 in 2000 en
1.070.000 in 2010 kan men zich afvragen of op die termijn
de VUT nog kan bestaan, gegeven het grote aantal potentie’le gerechtigden bij de nu overeengekomen uittredingsleeftijden. Zowel de kostenkant als de na de eeuwwisseling op gang komende vertraging in de groei van het arbeidsaanbod, zijn levensbedreigende factoren voor de
VUT. Er bestaat een goede kans dat de VUT zelf met pensioen moet in het begin van de volgende eeuw.

E.A. Bolhuis
S.J. Ottens
M.A. Steenbeek-Vervoort
2) De Nederlandse economic op lange termijn, Centraal Planbureau,
Werkdocument 1, Den Haag, 1985.

(vervolg van biz. 725)
gen. Met ongeveer duizend gulden minder investeringen
is een hoger isolatieniveau te bereiken. De woonlasten zullen daardoor ca. f. 100 per jaar verder dalen. Het optimale
investeringsniveau zal zich de komende jaren dus bewegen in het gearceerde gebied.

Conclusies

__ __ _____

Ook bij de huidige – lage – energieprijzen kunnen in
nieuwe woningen energiebesparende maatregelen die
verder gaan dan de huidige praktijk, tot woonlastenvermindering leiden. Een optimale combinatie van maatregelen, die tot minimale woonlasten leidt, kost ca. f. 2.000 per
woning en omvat:
– verzwaarde isolatie, met diktes varierend van 7-13
cm;
– plus-beglazing in woonkamer en keuken;
– verwarmingsketel en geiser, beide zonder waakvlam.
De meest recente verscherping van de isolatienormen
voor nieuw te bouwen woningen behelst alleen de onderdelen gevel en dak 6), en leidt dan ook nog niet tot een optimale situatie.
De genoemde optimale keuze van maatregelen is op
korte termijn niet erg gevoelig voor schommelingen in de
gasprijs. Bij een stijging van de gasprijs tot 75 ct/m3 wordt
slechts een beperkt aantal verdergaande maatregelen
aantrekkelijk. De te bereiken woonlastenvermindering zal
wel sterk stijgen. De animo om deze maatregelen toe te
passen zal daardoor groter worden.
Een optimale keuze uit energiebesparende maatregelen is wel erg gevoelig voor ontwikkelingen op de bouwmarkt. De vele innovaties op de markt van energiebesparing bepalen voornamelijk de verdere mogelijkheden van
energiebesparende maatregelen in de sociale woningbouw.
In dit artikel hebben we ons beperkt tot de gestapelde
nieuwbouw. Voor de bestaande bouw komen we in ons onderzoek tot dezelfde conclusies. Het energieverbruik in
woningen zal blijven dalen.

W. Gilijamse
J.C. Klomp
C.A. Westra

6) Modelbouwverordening, 22e supplement, van kracht sinds juni
1987.

Auteurs