Ga direct naar de content

De VUT met pensioen

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 5 1987

De VUT met pensioen
De vergrijzing van de bevolking heeft op talrijke terreinen ingrijpende gevolgen. Te
denken valt b.v. aan de volkshuisvesting, de gezondheidszorg en de gezinszorg. Ook in de
sfeer van de inkomensvervangende regelingen zal de vergrijzing veranderingen
noodzakelijk maken. Dat geldt niet in de laatste plaats voor de nog zo recente regelingen
voor vervroegde uittreding. Nieuwe ramingen van de aantallen VUT-gerechtigden en de
uit te keren bedragen in 2000,die in dit artikel worden gepresenteerd, doen vermoeden
dat in het begin van de volgende eeuw de VUTzelf wellicht met pensioen moet.

DRS. E.A. BOLHUIS – S.l. OTTENS DRS. M.A. STEENBEEK-VERVOORT*
Sinds de ontwikkeling van enkele experimentele VUTregelingen in de jaren zeventig is de belangstelling voor
deze regelingen sterk toegenomen. Het grote aantal verschillende regelingen maakt inzicht in de omvang van de
VUT-lasten, zowel in aantallen deelnemers als in uitkeringsbedragen, moeilijk, ook al omdat er geen volledige registratie van aantallen VUT-gerechtigden
en uitgekeerde
bedragen bestaat. Om in deze leemte te voorzien heeft het
CPB een VUT-model ontwikkeld. In dit model wordt met
behulp van cijfermateriaal uit diverse bronnen het aantal
VUT-gerechtigden en het uitgekeerde bedrag geraamd 1).
In dit artikel vatten wij de belangrijke uitkomsten van de
ramingen samen. De gevolgen van de verwachte stijging
van het aantal VUT-gerechtigden voor het arbeidsaanbod,
de werkgelegenheid
en de werkloosheid worden vervolgens nader besproken.

Belangrijkste uitkomsten
Tot de belangrijkste uitkomsten van het VUT-model behoren uiteraard de aantallen personen die in de loop der
tijd gebruik maakten c.q. zullen maken van een VUTregeling. In tabel 1 zijn deze aantallen weergegeven voor
een aantal jaren. Duidelijk blijkt uit deze tabel dat de VUTregeling in korte tijd zeer populair is geworden.
De groei van het gemiddelde bestand in de afgelopen jaren is vooral het gevolg geweest van de opeenvolgende
verlagingen van de VUT-gerechtigde leeftijd. Zo kon de instroom in de VUT-regelingen, zowel in de bedrijvensector
als bij de overheid, op een hoog niveau blijven in vergelijking met de uitstroom (zie tabel 2).
Hoewel over de beweegredenen om met VUT te gaan
weinig bekend is, is de populariteit van de regeling ongetwijfeld mede te danken aan de relatief kleine inkomensachteruitgang op het moment van pensioneren. Bovendien speelt het vrijwillige karakter van de regeling een rol,
zodat de stigmatisering die uitgaat van andere uitkeringsregelingen zoals WW en WAO minder is. Als de mogelijkheid zich voordoet zal men pogen om van de VUT gebruik
te maken in plaats van de WW of de WAO terecht te
komen.
Uit de cijfers blijkt (zie tabel 3) dat bij het ABP, waar de
VUT-leeftijd behoudens enkele uitzonderingen bij 61 jaar
ligt, in 1987 twee derde van de mannelijke potentiële VUTgerechtigden ook werkelijk gebruik maakt van de regeling.
Degenen die geen gebruik maken voldoen niet aan de eis

726

Tabel 1. Aantal VUT-gerechtigden
personen x 1.000

gemiddeld

per jaar, in

1981
Bedrijven
Overheid. al
Totaal

1984

1985

1986

1987

1990

18,3
3,6
21,9

30,3
17,8
48,1

36,9
23,7
60,6

45,0
29,0
74,0

53,1
33,8
86,9

73,8
42,0
115,8

al Dit cijfer betreft het aantal VUT-gerechtigden dat uitbetaald wordt door het ABP. Verschil met officiële ABP-cijfers kan bestaan doordat het ABP veelal met aantallen uitkeringen werk1en het aantal uitkeringen per persoon groter is dan 1.

Tabel 2. VUT-in- en -uitstroom

a), in personen x 1.000.

1983

1984

1985

1986

1987

1990

11,2
7,6
27,9

13,5
8,7
32,7

19,6
11,1
41,2

20,2
12,6
48,8

20,6
12,0
57,4

21,6
15,6
76,8

9,6
3,0
14,6

10,6
4,3
20,9

10,4
4,9
26,4

10,2
5,0
31,6

9,7
5,2
36,1

8,9
7,9
42,6

20,8
10,6
42,5

24,1
13,0
53,6

30,1
16,0
67,7

30,3
17,6
80,4

30,3
17,2
93,5

30,6
23,5
119,4

Bedrijven

Instroom VUT
Uitstroom VUT
Bestand ultimo
Overheid

Instroom VUT
Uitstroom VUT
Bestand ultimo
Totaal

Instroom VUT
Uitstroom VUT
Bestand ultimo

al Uitstroom VUT zowel bij overlijden als bij het bereiken van de AOW-gerechtigde

1Ilillll!
leeftijd.

_

betreffende het minimale dienstverband (10 jaar) of zien
zelf af van VUT-deelname.
In de sector bedrijven is de VUT-deelname aanzienlijk
geringer. Dit wordt in de eerste plaats veroorzaakt doordat
hier, in tegenstelling tot de sector overheid via het ABP,
niet iedereen onder een regeling valt. In de tweede plaats
blijkt uit gegevens afkomstig uit het Loonstructuuronderzoek van het CBS (1979) dat in de bedrijvensector
35%
van de werknemers van 60-64 jaar een dienstverband korter dan 10 jaar heeft. In de overheidssector is dit slechts
20% (zie tabel 4).
• Allen werkzaam bij het Centraal Planbureau te Den Haag.
1) Een beschrijving van het model is op aanvraag beschikbaar.

Tabel 3. Deelname in een VUT-regeling in procenten van
het aantal potentiële VUT-gerechtigden

Tabel5. VUT-uitkeringen, 1981 – 1990, in mrd. gld. en in
procenten

1981

1981

1983

1985

1987

1990

0,6

Mannen bedrijven – 60 jaar
Mannen bedrijven – 61-64 jaar
Mannen overheid – 60 jaar
Mannen overheid – 61-64 jaar
Vrouwen bedrijven – 60-64 jaar
Vrouwen overheid – 60-64 jaar

D

13,2

D

9,7
6,6
3,9

1983

1985

1987

990

3,7
23,8
2,1
35,6
7,4
11;6

8,4
30,5
20,4
52,6
7,9
22,1

17,8
40,2
37,7
66,7
11,3
32,0

24,8
46,9
67,0 a)
75,2
17,3
38,8

Bedrijven
Idem, DAl
van het bruto loon

O,S

1,1
0,9

1,8
1,4

2,6
1,9

3,8
2,5

Overheid
Idem, DAl
van het bruto loon

0,2
0,6

0,6
1,7

1,3
3,8

1,8
5,2

2,4
6,5

Totaal

0,8

1,7

3,1

4,4

5,8

a) In het VUT-model wordt ervan uitgegaan dat de VUT-leeftijd bij het ABP per 1januari
1988 60 jaar wordt.

Tabel 4. Loontrekkers naar diensttijd bij huidige werkgever, 1979.
Aantalloontrekkers
(1)

Mannen bedrijven
30-59 jaar
60-64 jaar
Vrouwen bedrijven
30-59 jaar
60-64 jaar

Aantalloontrekkers
met diensttijd
” 10 jaren (2)

681.866
49.503

45,6
70,3

470.036
15.718

77.808
6.468

16,6
41,1

307.360
26.626

152.731
22.221

49,7
83,5

101.124
4.490

21.986
2.832

21,7
63,1

86.138

55.971

65.0

31.116

25.053

80,5

1.496.772
70.420

Mannen overheid

30-59 jaar
60-64 jaar
Vrouwen overheid
30-59 jaar
60-64 jaar
Totaal bedrijven
60-64 jaar
Totaal overheid
60-64 jaar

(2) als % van (1)

Bron: CBS, Loonstructuuronderzoek

1979.

Terwijl in de bedrijvensector de VUT-jaren veelal wel volledig meetellen voor de pensioenopbouw worden in deze
sector weer vaker deeltijdwerkers uitgesloten van de VUTregeling. Ten dele verklaart dit tevens het lage deelnemingspercentage
bij vrouwen. Echter ook bij het ABP,
waar deeltijdwerkers niet van de regeling worden uitgesloten, nemen vrouwen minder deel in een VUT-regeling.
Naast het feit dat vrouwen in verband met de opvoeding
van kinderen vaak een kortere diensttijd hebben dan hun
mannelijke collega’s kan ook de gezinssituatie een rol spelen. Het deel van de werkende vrouwen dat alleenstaand
is, is vooral in de hogere leeftijdsgroepen,
aanzienlijk hoger dan het deel van de werkende mannen’ dat alleenstaand is. Aangezien het plausibel lijkt dat alleenstaanden
minder gebruik maken van een VUT-regeling kan dit een
andere verklaring zijn voor het lage deelnemingspercentage voor vrouwen. Ook het lagere salaris kan de deeltijdwerkers ervan weerhouden van de VUT-regeling gebruik
te maken.
Tot slot van deze paragraaf worden in tabel 5 de uitkeringsbedragen in het kader van de VUT gepresenteerd.
Tabel 5 laat een vervijfvoudiging
van het uitkeringsbedrag van 1981 tot 1987 zien. De groei van de uitkeringslasten gaat uiteraard gepaard met toenemende premielasten, zowel voor werkgevers als voor werknemers.
Omdat niet in alle gevallen wordt uitgegaan van het omslagstelsellopen de uitkerings- en premielasten niet direct
parallel, maar gezien het feit dat waar geen omslagstelsel
wordt gebruikt het, vooral in de bedrijvensector,
de gewoonte is om een rentedekkingstelsel
te hanteren, lopen
uitkeringen en premies vermoedelijk niet al te veel uiteen.
Nemen we de uitkeringsbedragen
als proxy voor de premielasten dan stijgen deze in de bedrijvensector, als percentage van het bruto loon, van 0,5 in 1981 tot 1,9 in 1987,
met een verwachte groei tot 2,5 in 1990. Bij de overheid
loopt dit percentage op van 0,6 in 1981 tot 5,2 in 1987, tot
een verwachte uitkeringslast in 1990 van 6,5. Zowel het
hoge groeitempo als het uitgekeerde bedrag maken de
VUT tot een verschijnsel dat de nodige aandacht behoeft.

• …. ESB 5-8-1987

Tabel 6. Mannelijke bevolking naar inkomensbron, in personen x 1.000
1981

1983

1985

1987

Totale bevolking
– 55-59 jaar
– 60-64 jaar

341,9
288,3

340,7
306,3

345,4
319,1

355,2
317,6

WAO + invaliditeitspensioenen
– 55-59 jaar
– 60-64 jaar

92,1
104,1

95,6
107,9

96,4
107,7

98,1
104,7

Werkloos + niet participerend
– 55-59 jaar
– 60-64 jaar

15,3
22,1

15,4
23,9

15,8
25,2

16,1
25,0

(Ex-)zelfstandigen
– 55-59 jaar
– 60-64 jaar

47,9
38,0

43,4
34,2

41,1
34,9

44,8
38,3

186,3
110,1

185,9
110,9

188,2
105,4

187,7
88,3

0,3
16,0

0,4
29,4

3,9
45,9

8,5
63,3

Actieven (excl.
zelfstandigen)
– 55-59 jaar
– 60-64 jaar
VUT.gerechtigden
– 55-59 jaar
– 60-64 jaar

Arbeidsaanbod, werkgelegenheid
en werkloosheid
De groei van het aantal VUT-deelnemers heeft uiteraard
invloed op de omvang van het arbeidsaanbod. Tabel 6 laat
zien hoe de mannelijke beroepsbevolking van enkele leeftijdsklassen kan worden afgeleid uit de totale bevolking.
Van de indeling van vrouwen is afgezien vanwege de geringe participatie in het arbeidsproces op die leeftijd.
Uit tabel 6 komt duidelijk naar voren dat ondanks stijgende bevolkingsaantallen
het aantal actieven in de beschouwde periode niet noemenswaard
is toegenomen.
Tussen 1985 en 1987 daalt het aantal werkzame mannen
in de leeftijdsklasse van 55-64 jaar zelfs met ruim 17.000
manjaren ondanks een groei van de mannelijke bevolking
van die leeftijd met ruim 8.000 personen. Dit verschil tussen potentiëel en feitelijk arbeidsaanbod is voor 85% toe
te schrijven aan de stijging van het VUT-gebruik.
Uiteraard correspondeert de daling van het arbeidsaanbod als gevolg van het gebruik van de VUT-regeling niet
met een gelijke daling van de werkloosheid. Dit zou alleen
het geval zijn als alle opengevallen plaatsen zouden worden opgevuld, maar ook in dat geval bestaan er vermoedelijk negatieve effecten op het aantal arbeidsplaatsen. Het
opvullen van opengevallen plaatsen vindt in veel gevallen
.niet plaats omdat juist in de oudere leeftijdsgroepen veel
ongeschoolde arbeid is vertegenwoordigd
en de door hen
ingenomen arbeidsplaatsen vaak zijn gekoppeld aan vanuit het oogpunt van het produktieproces verouderde werkzaamheden. Ook kan worden geconstateerd dat vooral in
de begintijd van de VUT de regeling in bedrijven juist werd
aangewend om de – toen grote – overcapaciteit te reduceren. Los hiervan worden bedrijven wel met stijgende

727

Tabel 7. Aantal VUT-gerechtigden in personen x 1.000 en
VUT-uitkeringslast in procenten van het net10 nationale inkomen, 1987-2000
1987

1990

2000

HOOG

LAAG

HOOG

LAAG

Aantallen (x 1000):
– bedrijven
– overheid

89
41

74
42

146

34

50

95
47

87

130

116

196

142

53

totaal

Uitkeringslast

(in % van het nni):

bedrijven
overheid

0,7
0,5

1,1
0,6

0,9
0,6

1,9
0,6

1,2
0,6

totaal

1,2

1,7

1,5

2,5

1,8

Naast deze voordelen voor de gebruikers van de VUTregeling bestaan echter ook bezwaren. De VUTuitkeringen vormen een lastenverzwaring voor de werkgever die daardoor wellicht minder nieuw personeel kan aannemen. Bovendien kan er door het aantrekken van nieuw
personeel schaarste ontstaan op deelgebieden van de arbeidsmarkt.
Wanneer men beseft dat het aantal 55-64-jarige mannen toeneemt van 672.000 in 1987 tot 800.000 in 2000 en
1.070.000 in 2010 kan men zich afvragen of op die termijn
de VUT nog kan bestaan, gegeven het grote aantal potentiële gerechtigden bij de n.uovereengekomen uittredingsleeftijden. Zowel de kostenkant als de na de eeuwwisseling op gang komende vertraging in de groei van het arbeidsaanbod, zijn levensbedreigende factoren voor de
VUT. Er bestaat een goede kans dat de VUT zelf met pensioen moet in het begin van de volgende eeuw.
E.A. Bolhuis
S.J.Ottens
M.A. Steenheek-Vervoort

T
lasten geconfronteerd, die op hun beurt een opdrijvend effect hebben op de arbeidskosten in bedrijven en daarmee
een negatief doorwerken op de groei van de werkgelegenheid.
De negatieve effecten op de werkgelegenheid door de
toenemende arbeidskosten worden gemitigeerd doordat
jongeren de plaats van de uitgetreden ouderen kunnen innemen tegen een – over het algemeen – gemiddeld lager loon en met – misschien – een hogere produktiviteit.
In dat geval bestaat er overigens nog een uitruil. Als die
jongeren werkloos zouden blijven, moet er immers ook
een uitkering worden gedaan, zij het over het algemeen
een lagere dan de reatief hoge gemiddelde VUT-uitkering.

Lange-tennijneffecten

Op

arbeidsaanbod

Uit het voorgaande werd duidelijk dat de VUTregelingen in tien jaar tijd een grote vlucht hebben genomen. Ultimo 1987 zullen naar schatting ruim 90.000 personen deelnemen aan een VUT-regeling terwijl het uitkeringsbedrag in 1987 ongeveer f. 4,5 mrd. zal bedragen.
Tot het jaar 2000 zijn met het model twee projecties gemaakt. Daartoe zijn de in het model exogene variabelen,
zoals werkgelegenheid en loonvoet, ontleend aan het
HOOG-scenario in de lange termijn studie van het CPB 2).
In de eerste projectie worden de huidige regelingen, inclusief de voor de nabije toekomst overeengekomen aanpassingen, gecontinueerd met dezelfde deelnemingspercentages per leeftijdgroep als nu. Dan zal het aantal VUTgerechtigden bij bedrijven en overheid te zamen oplopen
van 87.000 in 1987 tot 116.000 in 1990 en 142.000 in het
jaar 2000 (zie tabel 7, LAAG).
Naast de uitkomsten bij constante deelnemingspercentage wordt in deze tabel een variant gepresenteerd die
aangeeft hoeveel personen maximaal gebruik kunnen maken van de VUT waarbij de randvoorwaarde van het aantal
dienstjaren wordt gekwantificeerd conform tabel 4.
De uitkomsten spreken voor zich. De uitkeringssom die
met deze aantallen gepaard gaat neemt uiteraard navenant toe. In procenten van het netto nationale inkomen van
1,2% in 1987, tot 2,5 in 2000 bij de HOOG-variant, en tot
1,8 in 2000 bij constante deelnemingspercentages.

Conclusie
De VUT-regelingen zijn in tien jaar tijd zeer populair geworden en leveren een aanzienlijke bijdrage aan de verlaging van het arbeidsaanbod. Bij een bruto uitkeringsbedrag van 80% van het laatstverdiende inkomen is de inkomensteruggang bij VUT over het algemeen vrij gering,
zeker in vergelijking met een WAO-of een WW-uitkering.
Bovendien is door het vrijwillige karakter de VUT te verkiezen boven de stigmatiserende WAO- en WW-regeling.

728

2) De Nederlandse economie op lange termijn, Centraal Planbureau,
Werkdocument 1, Den Haag, 1985.

,

Auteurs

Categorieën