Op core economics weer een mooi stukje over de academische volkswoede die zich richt op uitgevers zoals Elsevier Science. Wat wil het geval? De uitgevers van academische tijdschriften zijn al jaren bezig bibliotheken als een citroen uit te persen. Geen enkele bibliotheek kan het zich permitteren om pakweg American Economic Review niet in de schappen te hebben. Dat weten de uitgevers ook, dus vragen ze de hoofdprijs. Sommige uitgevers schamen zich er niet voor om $40.000 per jaar te vragen voor bepaalde tijdschriften. Prijsverhogingen van meer dan 100% zijn geen uitzondering. Maar de academische wereld is het nu zat.
Harvard heeft de knuppel in het hoenderhok gegooid met deze brief. De brief roept in niet mis te verstane woorden op alle medewerkers over te gaan op open access, daarmee gerenommeerde tijdschriften negerend. Los nog van de interessante free rider problemen die met deze semi-vrijblijvende oproep gepaard gaan (ik ben beter af als ieder ander open access doet maar ik stiekem toch American Economic Review probeer), gaan de Harvard-brief en het Australische blog niet in op het fundamentele probleem van tijdschriften die geld kosten.
Dit probleem is al heel oud. Toen ik op het CPB werkte, hebben twee toenmalige medewerkers van mij (Maarten Cornet en Ben Vollaard) hier al een fraaie studie over geschreven. Het economische probleem ontstaat omdat betaalde transacties op het verkeerde moment in de keten plaatsvinden.
Academici schrijven artikelen. Zij worden daarvoor betaald, veelal met publieke middelen. De producten van die academische inspanningen is een mondiaal publiek goed: het is van belang dat iedere wereldburger die dat wenst zo snel mogelijk gratis kennis kan nemen van de productie van met publieke middelen geproduceerde wetenschappelijke activiteiten.
Maar eerst moet nog waarde worden toegevoegd in de keten door een selectieproces. Dit om te zorgen dat het kaf van het koren wordt gescheiden. Wat wil het geval? Waar waarde wordt toegevoegd, is de prijs nul (referees en redacties krijgen niet of nauwelijks betaald). En op het moment dat het publiek goed is geproduceerd, worden monopolieprijzen gerekend zodat het bereik wordt beperkt. Precies het omgekeerde wat je zou willen, met allerlei perverse gevolgen.
Cornet en Vollaard verzonnen een even simpele als geniale oplossing: draai het gewoon om. Laat auteurs betalen voor de dienst van het selecteren. Hierdoor ontstaat een fascinerende nieuwe markt voor selectie. Uitgevers, tijdschriften of online platforms met goede, betrouwbare en snelle referees en redacties kunnen meer vragen voor hun diensten. Universiteiten kunnen hun academici vouchers geven. Nieuwe diensten kunnen ontstaan op het internet waar lezers of bibliotheken voor kunnen betalen (bijvoorbeeld allerlei intelligente zoekfuncties). Deze markten kennen (anders dan de markt voor nieuwe tijdschriften) relatief lage toetredingsdrempels.
In ruil voor het betalen voor selectie houden auteurs het copyright en wordt het artikel na het zetten van een kwaliteitsstempel gratis beschikbaar gesteld. Iedereen blij? Niet dus. Ik herinner me nog goed toen ik destijds (als verantwoordelijk leidinggevende) een kranteninterview gaf waarin ik dit idee noemde, ik direct door Derk Haank (destijds de verantwoordelijke man bij Elsevier Science) werd weggezet als een wereldvreemde communist. Op zo’n moment weet je gewoon dat je goed zit. Het lumineuze idee van Cornet en Vollaard is nog niet in volle glorie toegepast maar het gaat wel die kant op. Met dank aan Harvard en het internet.
Auteur
Categorieën