Ga direct naar de content

Een monetaire unie in zakformaat?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 25 1992

Een monetaire unie in
zakformaat?
De recente beroeringen op de Europese wisselmarkten hebben ernstige twijfels doen rijzen omtrent de perspectieven van een grootschalige Europese monetaire unie, die in de tweede helft van de
jaren negentig vaste vorm zou krijgen. Deze gebeurtenissen hebben de positie verstevigd van de
voorstanders van een monetair Europa van twee
snelheden, waarbij alleen landen zoals de Benelux, Duitsland, Frankrijk en Denemarken, in staat
zouden zijn hun munten op een onherroepelijke
wijze aan elkaar vast te klinken. De overige lidstaten zouden de koers van hun munt tegenover de
valuta’s van deze ‘kopgroep’ binnen een bepaalde
marge kunnen laten schommelen, totdat een voldoende mate van convergentie zou zijn bereikt op
het vlak van de inflatie, de rentevoeten en het budgettaire beleid.
De opdeling van de Gemeenschap in twee muntzones wordt uit theoretisch oogpunt beargumenteerd
op basis van inzichten uit de zogenaamde ‘optimum currency area’-theorie. Hierin wordt gesteld
dat het opgeven van het wisselkoersinstrument en
de vorming van een muntzone geringe kosten met
zich brengen indien de deelnemende landen op
een symmetrische wijze worden getroffen door
schokken aan de vraag- en aanbodzijde van de
economic. In dat geval is het efficient een gemeenschappelijk monetair beleid te voeren ten einde de
weerslag van deze schokken op het vlak van de inflatie, de werkgelegenheid en de groei op te vangen.
De genoemde ‘schokken’ verwijzen zowel naar
conjunctuurbewegingen die door schommelingen
in de vraag worden veroorzaakt als naar wijzigingen in de produktiekosten, die bij voorbeeld door
pieken in de energieprijzen teweeg worden gebracht. Indien men het patroon van de huidige internationale conjunctuurinzinking analyseert, dan
is het opvallend dat deze op het Europese vasteland op een meer synchrone wijze verloopt in vergelijking met de recessie in het Verenigd Koninkrijk, waarvan de conjunctuur meer op en neer
golft met die van de VS. Een onderzoek naar dergelijke schokken over de voorbije twintig jaar toont
bij voorbeeld aan dat de fluctuaties in de Benelux,
Frankrijk, Duitsland en Denemarken een vrij symmetrisch verloop vertonen in tegenstelling tot de
macro-economische bewegingen in het Verenigd
Koninkrijk, lerland, Italic, Spanje en Portugal. Op
basis van deze empirische bevindingen zouden de
landen van de eerste groep er baat bij vinden een
aparte muntzone te vormen.
Een belangrijke oorzaak van het asymmetrische
conjuntuurpatroon van de lidstaten van de EG
houdt verband met hun specialisatiepatroon. De
exportgerichte ondernemingen in de Benelux,
Duitsland, Frankrijk en Denemarken zijn nauw be-

ESB 25-11-1992

trokken bij de zogenaamde intraindustriele handel. Dit betekent
dat zij intens verweven zijn in een
netwerk van onderlinge toelevering binnen een zelfde bedrijfstak.
Een teruglopende afzet van een
bedrijfstak treft bijgevolg de ondernemingen in de onderscheiden
lidstaten in min of meer dezelfde
mate. Dit in tegenstelling tot een
sectoriele specialisatie van de lidstaten, waarbij de schokken veeleer een asymmetrisch patroon
zullen volgen.
Zelfs indien de bovengenoemde
‘kern’ van EG-landen bij uitstek
aangewezen is om een monetaire
unie te vormen, blijft het nog de
vraag of de huidige convergentie op het vlak van
P. van Rompuy
de inflatie en van de interestvoeten te alien tijde
kan worden aangehouden. Zo verschilt het loonvormingsproces vrij sterk tussen de landen die
kandidaat zijn voor de Europese muntzone. In Belgie staat de automatische prijscompensatie van de
lonen en van de sociale uitkeringen onverminderd overeind, terwijl in Duitsland de lonen ex
post aan de inflatie gekoppeld zijn. In Frankrijk
daarentegen worden alleen de minimumlonen
gei’ndexeerd.
Deze vaststelling leidt tot de vraag of het niet wenselijk zou zijn ook de loonvorming bij de convergentiecriteria te betrekken ten einde een duurzame monetaire unie tussen de landen van de ‘kern’
te kunnen realiseren. Een dergelijke afstemming
op het loonfront vereist echter diepgaande wijzigingen in gevestigde procedures en verworvenheden die, naar de ervaring leert, slechts met mondjesmaat in crisisperioden tot stand kunnen worden
gebracht.

1135

Auteur