Ga direct naar de content

Een kritische beschouwing op microkrediet

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 29 2006

internationaal
ILL U
STR A
TIE :
LOEK W EIJ TS

Een kritische beschouwing
op microkrediet
Microkrediet wordt een belangrijke rol toegedicht in de
strijd tegen de wereldwijde armoede. De stemming onder
beleidsmakers en ontwikkelingsorganisaties is bijna
euforisch. Recent onderzoek toont aan dat de bijdrage van
microkrediet aan vermindering van de armoede niet moet
worden overschat.

R
Niels Hermes en
Robert Lensink
Onderzoekers aan de Rijksuniversiteit Groningen

388

ESB 29

ecente cijfers van de Verenigde Naties
wijzen uit dat in 2002 bijna één vijfde van
de wereldbevolking in extreme armoede
leefde en moest rondkomen van minder
dan één dollar per dag. Vaak wordt het gebrek aan
mogelijkheden om krediet te verkrijgen via banken of
andere financiële instellingen gezien als één van de
belangrijkste oorzaken waardoor een groot deel van
de bevolking in laagontwikkelde economieën zich
niet aan de armoedesituatie kan ontworstelen.
Recentelijk is de toegang tot krediet voor de armen
in laagontwikkelde economieën echter verbeterd
dankzij de oprichting van zogenaamde microkredietprogramma’s. Vooral gedurende de afgelopen
tien jaar is het aantal programma’s toegenomen.
Bekende voorbeelden zijn de Grameen Bank in
Bangladesh, Banco Sol in Bolivia en Bank Rakyat

juni 2007

in Indonesië. Vooral het systeem van groepsleningen zoals ontwikkeld door de Grameen Bank heeft
inmiddels in vele landen navolging gehad. Tussen
eind 1997 en eind 2005 steeg het aantal programma’s van 618 tot 3.133. Het aantal mensen dat
een krediet ontving steeg in dezelfde periode van
13,5 miljoen tot 113,3 miljoen, waarvan 84 procent
vrouwen. In 2005 ontvingen in totaal 81,9 miljoen
mensen met een inkomen van minder dan één dollar
per dag een krediet via een microkredietinstelling
(Daley-Harris, 2006).
Deze snelle ontwikkeling heeft ertoe geleid dat
microkrediet een belangrijke rol wordt toegedicht
als het gaat om de strijd tegen de armoede. Deze
visie wordt ondermeer verwoord in de zogeheten
Millennium Development Goals van de VN. In dit
document wordt een alomvattend plan ontvouwd
waarmee in 2015 de armoede met de helft moet
zijn verminderd ten opzichte van de situatie aan
het begin van de twintigste eeuw. Recentelijk is de
aandacht voor microkrediet en het belang van dit
instrument in de strijd tegen de armoede verder
versterkt nadat Muhammad Yunus, oprichter van de
Grameen Bank, in oktober van 2006 de Nobelprijs
voor de vrede in ontvangst mocht nemen. Dit alles

heeft tot een welhaast euforische
stemming geleid onder beleidsmakers
en hulporganisaties over de potentiële
mogelijkheden van microkrediet. De
vraag is echter in hoeverre microkrediet daadwerkelijk kan bijdragen tot
een significante vermindering van de
armoede in de wereld.

Microkrediet:
een korte beschrijving
Microkredietinstellingen hebben tot doel financiering
ter beschikking te stellen aan kleine projecten die
worden uitgevoerd door personen die geen toegang
hebben tot commerciële banken. Vaak worden deze
instellingen door Westerse donoren, ngo’s of commerciële banken financieel gesteund. Zij lenen of
geven geld aan de microkredietinstellingen die het
vervolgens weer uitlenen aan plaatselijke kleine
ondernemingen. De bedragen die daarbij worden uitgeleend zijn gering: leningen zijn meestal niet groter
dan enkele tientallen tot honderden euro’s. Volgens
recente gegevens van de Mixmarket – een platform
op het internet, waar informatie over de activiteiten
en de financiële gegevens van een groot aantal microkredietprogramma’s worden uitgewisseld; website
www.mixmarket.org – bedroeg een lening in 2005
gemiddeld ongeveer 470 dollar.
Microkredietinstellingen maken gebruik van instrumenten die de kosten van het lenen van geld aan de
armste bevolkingsgroepen zoveel mogelijk dienen
te reduceren. Het grootste probleem van het lenen
aan deze groepen is dat de informatiekosten relatief
hoog zijn ten opzichte van de omvang van de lening
hoog. Het gaat hierbij vooral om kosten die gerelateerd zijn aan het verminderen van het risico van
verborgen informatie (adverse selection) en van verborgen beslissingen (moral hazard) door de leners.
Commerciële banken gebruiken een aantal methoden om deze standaardproblemen op te lossen. Zo
worden potentiële kredietnemers aan een uitgebreid
vooronderzoek onderworpen; voorts dienen zij in een
aantal gevallen gedurende de looptijd van het project
te rapporteren over de voortgang. Deze methoden
zijn echter te kostbaar wanneer het gaat om leningen
van slechts enkele honderden euro’s en/of wanneer
potentiële cliënten in afgelegen gebieden wonen.
Daarnaast vragen banken in vele gevallen om een
onderpand dat kan worden opgeëist op het moment
dat de verstrekte lening niet kan worden terugbetaald. Voor de allerarmsten is dit laatste meestal
geen optie, omdat zij geen waardevolle bezittingen
hebben die als onderpand kunnen dienen.
Microkredietinstellingen maken in principe gebruik
van dezelfde methoden. Deze methoden worden echter daar waar mogelijk aangepast aan de lokale omstandigheden, zodanig dat de informatiekosten zoveel
mogelijk kunnen worden verminderd. Het bekendste
voorbeeld daarvan is het gebruik van groepsleningen.
Groepsleningen zijn schuldcontracten met collectieve
aansprakelijkheid. Hierbij wordt een lening verstrekt

aan een persoon in een groep. Indien één lid van de groep niet betaalt, moet de rest van de groep de lening van het niet-betalende lid
terugbetalen. Indien dit niet gebeurt, stopt de kredietverlening aan
alle leden van de desbetreffende groep. Een specifieke eigenschap
van een groepslening is dus dat ze leidt tot onderlinge financiële
afhankelijkheid, waarmee problemen van adverse selection en moral
hazard, althans in theorie, kunnen worden opgelost.
Groepsleningen zijn overigens zeker niet de enige vorm
van kredietverlening aan de armste bevolkingsgroepen.
Microkredietprogramma’s maken ook gebruik van individuele leningen. Bij individuele leningen worden de informatiekosten gereduceerd door een
regelmatig contact tussen kredietnemer en kredietgever op te bouwen, gebruik
te maken van op de cliënt toegesneden vormen van onderpand en toegang tot
nieuwe en grotere leningen in het vooruitzicht te stellen indien de huidige lening
op tijd wordt terugbetaald. Toch zijn groepsleningen nog steeds de belangrijkste
vorm van kredietverlening, althans wanneer gekeken wordt naar het aantal mensen dat een lening ontvangt (Lapenu en Zeller, 2001). Daarom richten wij ons in
het vervolg van dit artikel vooral op dit type kredietverlening.

De vraag is
echter in hoeverre
microkrediet
daadwerkelijk kan
bijdragen

Positieve bijdragen en de kritiek
De voorstanders van microkrediet wijzen erop dat microkrediet een wezenlijke
bijdrage kan leveren aan de vermindering van de armoede (Littlefield et al.,
2003; Dunford, 2006). Toegang tot krediet kan bijdragen tot een blijvende
verhoging van het inkomen via investeringen in inkomensgenererende activiteiten
en tot een mogelijke diversificatie van inkomensbronnen; het kan bijdragen tot
het accumuleren van activa; het kan de kwetsbaarheid ten gevolge van onverwachte gebeurtenissen zoals ziekte, droogte en misoogsten verminderen; en het
kan een bijdrage leveren aan de verbetering van de scholing, gezondheidsituatie
en huisvesting van de kredietnemer. Daarnaast kan microkrediet vooral bijdragen
aan een versterking van de economische en sociale positie van de vrouw in de
samenleving. Ten slotte kan het effect van microkrediet verder reiken dan alleen
de verbetering van de situatie van de kredietnemer, namelijk in geval er sprake is
van positieve spill-over effecten.
Ondanks het overwegend positieve beeld is er ook de nodige kritiek op de gedachtegang dat microkrediet een belangrijke bijdrage kan leveren aan het verminderen van het armoedeprobleem.
Verschillende critici van microkrediet wijzen erop dat in veel gevallen de allerarmsten er niet mee worden bereikt (Scully, 2004) of doelbewust worden
uitgesloten van deelname (Simanowitz, 2002). Ten eerste besluiten de allerarmsten vaak zelf om niet deel te nemen vanwege een gebrek aan zelfvertrouwen
of vanwege het feit dat zij het risico van een lening te groot vinden (Ciravegna,
2005). Ten tweede worden zij bij groepsleningen vaak niet door andere groepsleden gevraagd of geaccepteerd juist vanwege hun zwakke economische situatie
(Hulme en Mosley, 1996). Ten derde komt het voor dat stafleden van microkredietinstellingen een voorkeur hebben voor het uitsluiten van de allerarmsten,
omdat kredietverlening aan deze groep wordt gezien als risicovoller en bewerkelijker (Hulme en Mosley, 1996). Ten slotte kan in sommige gevallen de opzet van
een programma zelf leiden tot uitsluiting van de allerarmsten. Het gaat daarbij
om zaken als het verplicht stellen van besparingen, de minimale omvang van de
lening die moet worden afgenomen, het moeten hebben van een bedrijfje alvorens de lening kan worden verstrekt, et cetera (Mosley, 2001).
Sommige critici betogen dat voor de allerarmsten krediet slechts één van de vele
factoren is waaraan het hen ontbreekt (Tranovich, 2005). Zij zijn vooral bezig
met overleven in plaats van het opzetten van inkomensgenerende activiteiten en
hebben behoefte aan directe voedselhulp, schoon water, een veilig onderkomen,
etc. Door de nadruk op krediet te leggen, worden deze voor de allerarmsten
belangrijkere zaken op de achtergrond geplaatst.
Kritiek is er ook op het feit dat groepsleningen tot hoge transactiekosten kunnen leiden voor de groepsleden. Een van de uitgangspunten van groepsleningen
is dat dit de kosten van monitoring drastisch reduceert, omdat groepsleden in
dezelfde gemeenschap leven en elkaar daarom goed kennen. Zij zullen daarom

ESB 29

juni 2007

389

ook tegen lagere kosten risico’s van projecten inschatten en moral hazard gedrag
herkennen. Dit gaat echter voorbij aan het feit dat groepsleden soms ver van elkaar kunnen wonen en tijd en energie moeten steken in het bezoeken en beoordelen van elkaars projecten. Daarnaast wordt in veel microkredietprogramma’s
gebruik gemaakt van regelmatige groepsbijeenkomsten. Tijdens deze bijeenkomsten wordt informatie uitgewisseld over projecten, worden betalingsproblemen
besproken en worden de periodieke rente- en aflossingsbetalingen verzameld.
Ook aan deze bijeenkomsten kunnen zeer hoge kosten zijn verbonden (Murray en
Lynch, 2003). Deze hoge kosten reduceren de positieve bijdrage die toegang tot
krediet kan hebben op de inkomenspositie van de leden.
Ook wordt betoogd dat individuen met succesvolle, groeiende projecten door
groepsleningen worden belemmerd in hun ontwikkeling, omdat de omvang van
de lening die zij nodig hebben om verdere groei mogelijk te maken het niveau
van de groepslening overstijgt (Khawari, 2004).
Ten slotte wordt kritiek geleverd op de effecten van microkrediet op de positie
van de vrouw. Veel programma’s richten zich specifiek op vrouwen. Uit onderzoek blijkt dat vrouwen meer discipline opbrengen met betrekking tot het terugbetalen van het krediet. Bovendien besteden zij een groter deel van hun inkomen
aan de verbetering van de scholing en gezondheid van hun kinderen (Pitt en
Khandker, 1998). In die zin spelen vrouwen dus een belangrijke rol in het verminderen van de armoede van hun gezin. Critici stellen echter dat in de praktijk
vrouwen de lening weliswaar ontvangen, maar dat de man vervolgens het geld
gebruikt, vaak voor eigen doeleinden. Daarmee verliest de vrouw de controle over
de lening en dus over de terugbetaling terwijl zij hiervoor wel verantwoordelijk
is (Goetz en Gupta, 1996). Bovendien gaan daarmee bovengenoemde positieve
externe effecten op de economische en sociale positie van de overige gezinsleden verloren.

De bijdrage van microkrediet: meetproblemen en resultaten

sie over de vraag of microkrediet een positief effect
heeft op de allerarmsten. Hier dient zich een nieuw
methodologisch probleem aan: identificatie van de
allerarmsten is in een aantal gevallen niet eenduidig
vast te stellen (Dunford, 2006). Desalniettemin suggereren studies van Khandker (2005) en Eda Rural
Systems dat met name de allerarmsten profiteren
van microkrediet. De bijdrage lijkt echter in absolute
zin bescheiden. Uit de studie van Khandker (2005)
blijkt bijvoorbeeld dat de totale vermindering van het
armoedeniveau slechts één procentpunt per jaar bedraagt. Een groot deel van de beschikbare empirische
studies komt ook tot de conclusie dat de effecten van
microkrediet op de allerarmsten gering zijn (Hulme en
Mosley, 1996; Amin et al., 2003; Copestake et al.,
2005).
Daarnaast dient de vraag te worden beantwoord
tegen welke kosten de eventuele resultaten worden
geboekt. Zelfs indien kan worden aangetoond dat
microkrediet een positieve bijdrage levert aan het
verminderen van de armoedeproblematiek, dan nog
rijst de vraag of dezelfde resultaten niet ook zouden
zijn geboekt met andere instrumenten tegen lagere
kosten. Microkrediet is een kostbaar instrument.
Recent onderzoek laat zien dat de meeste microkredietprogramma’s nog steeds afhankelijk zijn
van subsidies van donoren (Cull et al., 2007). Een
belangrijke, maar ook controversiële vraag is of deze
langdurige subsidies te rechtvaardigen zijn. Deze
vraag kan echter nog niet worden beantwoord vanwege het ontbreken van goed empirisch onderzoek
op dit terrein. Tevens rijst de vraag of donorgeld vanuit een welvaartsperspectief op de meest efficiënte
wijze wordt aangewend, of dat andere donorprojecten wellicht een sterkere verbetering van de positie
van de allerarmsten opleveren.

De discussie over de voordelen van en de kritiek op microkrediet in de strijd
tegen de armoede schreeuwt om een gedegen empirische analyse van de verschillende standpunten. Het is daarom opvallend dat er tot nu toe zo weinig
goede studies zijn gedaan naar de bijdrage van microkrediet aan het verminderen
van de armoede. Probleem is hoe de bijdrage precies dient te worden gemeten.
Daarbij staan drie onderling gerelateerde vragen centraal: welke bijdrage wordt
het belangrijkst geacht; worden de allerarmsten bereikt of zijn de kredietnemers
vooral te vinden in hogere inkomenscategorieën; en hoe verhoudt zich de verbetering van de positie van de allerarmsten ten opzichte van de gemaakte kosten
Microkrediet: dé oplossing voor
voor de samenleving als geheel?
het armoedeprobleem?
De bijdrage van microkrediet wordt in de meeste studies gemeten door middel
De vraag of microkrediet wezenlijk bijdraagt aan
van een vergelijking van een groep van ontvangers van krediet met een groep die
de vermindering van de armoede in de wereld, en
geen krediet heeft ontvangen. Dit kan om verschillende redenen problematisch
of microkrediet de meest efficiente methode is ter
zijn. Allereerst kan een verschil tussen individuen met en zonder krediet ten
vermindering van de armoede, kan volgens ons nog
onrechte worden gezien als het resultaat van het ontvangen van krediet. Een
niet met een duidelijk ja worden beantwoord. Er is
tweede probleem is dat microkredietinstellingen hun activiteiten mogelijk ontbehoefte aan meer overtuigend empirisch bewijs.
plooien in gebieden waar al enige economische activiteit bestaat om zo de kans
Tevens zij opgemerkt dat de bijdrage van microop een succesvolle bijdrage aan het verbeteren van de econokrediet in absolute zin dient te
mische situatie van hun cliënten te vergroten. Een vergelijking
worden gerelativeerd. Ondanks de
tussen individuen met en zonder krediet wordt daarmee echter
Naar onze mening
significante toename van het aantal
onzuiver, omdat de kenmerken van de twee groepen ex ante op
allerarmsten dat een lening van een
zal daarom
een cruciaal punt (namelijk de mate van economische activiteit)
microkredietinstelling ontvangt,
al verschillend zijn (Armendáriz de Aghion en Morduch, 2005).
het instrument
werd in 2004 nog steeds maar zes
Er zijn veel studies gedaan naar de bijdrage van microkrediet.
procent van alle mensen met een
microkrediet alleen
Slechts enkele van deze studies zijn gepubliceerd in gerenomjaarinkomen van minder dan 365
meerde internationale tijdschriften, waardoor de kwaliteit
nooit in staat zijn
dollar bereikt (Daley-Harris, 2006).
moeilijk op waarde is te schatten. Toch zijn er op basis van het
Naar onze mening zal daarom het
om een significante
beschikbare onderzoek enige conclusies te trekken.
instrument microkrediet alleen
Om te beginnen concludeert het merendeel van de studies dat
vermindering van de nooit in staat zijn om een signifimicrokrediet een positief effect heeft op de armen. Microkrediet
vermindering van de armoede
armoede in de wereld cante wereld te bereiken. Daarvoor
kan dus een positieve bijdrage leveren aan de oplossing van het
in de
armoedeprobleem. Dat lijkt goed nieuws. Er is echter veel discuste bereiken
moeten additionele inspanningen

390

ESB 29

juni 2007

worden gepleegd op het terrein van de toegang tot
scholing, en gezondheidszorg, en verbetering van de
infrastructuur en de juridisch/institutionele vormgeving van een land.
Bovendien is er recentelijk een trend ingezet, waarbij
meer en meer wordt afgestapt van de praktijk van
groepsleningen, mede vanwege de hoge transactiekosten. Zelfs de pionier op het gebied van groepsleningen zoals de Grameen Bank is nu deels overgestapt op individuele leningen. Deze ontwikkeling, die
een gevolg is van de toenemende commercialisering
van de traditionele microfinancieringsinstellingen,
lijkt niet erg hoopvol voor de allerarmsten, en wel
om de volgende reden. Financiële levensvatbaarheid
van microkredietinstellingen vereist dat er meer de
nadruk wordt gelegd op leningen van grotere omvang
met lagere transactiekosten. Individuele leningen
zijn hiervoor meer geschikt dan groepsleningen. Dit
wordt bevestigd door een recente studie van Cull et
al. (2007), waarin wordt aangetoond dat individuele
leningen, in vergelijking met groepsleningen, financieel levensvatbaarder zijn. De keerzijde hiervan is
echter dat de bijdrage van individuele leningen aan
de verbetering van de positie van de allerarmsten
veel geringer is dan die van groepsleningen.
Een wellicht hoopvolle ontwikkeling komt uit onverwachte hoek. Commerciële banken (in Nederland
o.a. de ABN AMRO, ING en Rabobank), raken steeds
meer betrokken bij microfinanciering. Deze banken
zijn in principe in staat om financiering voor de
armen te bieden, zonder daarbij afhankelijk te zijn
van subsidies. Commerciële banken hebben namelijk
een gediversifieerde leenportefeuille en kunnen de
leningen aan armen financieren door middel van
kruislingse subsidiëring. De vraag dient zich dan aan
waarom commerciële banken bereid zijn om leningen
aan de armen te verstrekken. Gedeeltelijk kan deze
trend worden verklaard uit de toenemende aandacht
voor sociaal verantwoord ondernemerschap. Veel
belangrijker is waarschijnlijk dat banken door middel van het verstrekken van gesubsidieerde leningen
aan de armen deze leners aan zich proberen te
binden, zodat zij er in de toekomst winstgevende
leningen aan kunnen verstrekken. Ook hiervoor geldt
echter dat het belang van deze ontwikkeling voor de
verbetering van de positie van de allerarmsten nog
volstrekt onduidelijk is.
Concluderend dient derhalve te worden gesteld
dat de mogelijke bijdrage van microkrediet aan het
verminderen van het wereldwijde armoedeprobleem
vooralsnog niet moet worden overschat.

Literatuur
Amin, S. et al. (2003) Does microcredit reach the poor and
vulnerable? Evidence from Northern Bangladesh. Journal of
Development Economics, 70, 59–82.
Armendáriz De Aghion, B. en J. Morduch, (2005) The economics
of microfinance. Cambridge: MIT Press.
Ciravegna, D. (2005) The role of microcredit in modern economy: the
case of Italy. www.flacso.or.cr/fileadmin/documentos/FLACSO/
auCiravegna2.DOC
Copestake, J. et al. (2005) Monitoring the diversity of the
poverty outreach and impact of microfinance: a comparison
of methods using data from Peru. Development Policy Review, 23,
703–23.
Cull, R. et al. (2007) Financial performance and outreach: a
global analysis of leading microbanks. Economic Journal, 117,
F107–33.
Daley-Harris, S. (2006) State of the Microcredit Summit Campaign
Report 2006. Washington DC: Microcredit Summit Campaign.
Dunford C. (2006) Evidence of microfinance’s contribution to achieving the Millennium Development Goals. Freedom from Hunger.
http://microfinancegateway.org/files/35795_file_Evidence_
on_MDGs_Dunford.pdf
Goetz, A.M. en R.S. Gupta (1996) Who takes the credit? gender,
power, and control over loan use in rural credit programs in
Bangladesh. World Development, 24, 45–63.
Hulme, D. en P. Mosley (1996) Finance against poverty. London:
Routledge.
Khandker, S.R. (2005) Microfinance and poverty: evidence
using panel data from Bangladesh. The World Bank Economic
Review, 19, 263–86.
Khawari, A. (2004) Microfinance: does it hold its promises? a survey
of recent literature. Ongepubliceerd manuscript 276, Hamburg
Institute of International Economics.
Lapenu, C. en M. Zeller (2001) Distribution, growth and performance of microfinance institutions in Africa, Asia and Latin America.
Ongepubliceerd manuscript 114, Washington DC: IFPRI.
Littlefield, E. et al. (2003) Is microfinance an effective strategy to
reach the Millennium Development Goals? CGAP Focus Note 24.
http://www.cgap.org
Mosley, P. (2001) Microfinance and poverty in Bolivia. Journal of
Development Studies, 37, 101–32.
Murray, I. en E. Lynch (2003) What do microfinance customers
value? Women’s World Banking: What Works.
http://www.womensworldbanking.org/English/PDF/Focus%20
Note%201%20What%20Customers%20Value_April04.pdf
Pitt, M.M. en S.R. Khandker (1998) The impact of group-based
credit programs on poor households in Bangladesh: does the
gender of participants matter? Journal of Political Economy, 106,
958–96.
Scully, N. (2004) Microcredit no panacea for poor women.
Washington DC: Global Development Research Centre. http://
www.gdrc.org/icm/wind/micro.html.
Simanowitz, S. (2002) Microfinance for the poorest: a review of
issues and ideas for contribution of Imp-Act. ImpAct – Improving
the impact of microfinance on Poverty: An Action
Research Programme. http://www.microfinancegateway.
org/content/article/detail/3395
Tranovich, A. (2005) The hope and hype of microcredit. Inter
Press Service News Agency. http://www.ipsnews.net/news.
asp?idnews=29851

ESB 29

juni 2007

391

Auteurs