Ga direct naar de content

Outsourcing geen bedreiging voor de Nederlandse werkgelegenheid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 29 2006

Het benutten van kostenverschillen tussen landen is een
kenmerk van de toenemende globalisering. In industriële
landen bestaat hierdoor de angst dat de werkloosheid
oploopt als gevolg van verplaatsing van bedrijfsactiviteiten
naar lagelonenlanden. Voor Nederland zijn er echter aanwijzingen, dat ongeschoolde arbeid niet lijdt onder outsourcing
terwijl hoogopgeleide arbeid alleen hinder ondervindt bij een
recessie.

O

Pieter Vroom
Econoom te Groningen.

392

ESB 29

ver het algemeen heerst de opvatting dat outsourcing nadelig is voor de
Nederlandse economie en met name
voor de werkgelegenheid. Deze opvatting
wordt breed uitgedragen in de media. Het afgelopen
jaar werden artikelen gepubliceerd onder titels als
Banenverlies MKB door outsourcing (Volkskrant,
25 november 2006). De internationale literatuur
concludeert in de meeste gevallen ook dat outsourcing ongunstig is voor de nationale werkgelegenheid.
Onderzoek in de ons omringende landen voert aan
dat werkloosheid met name optreedt onder laaggeschoolden wanneer bedrijfsactiviteiten worden
verplaatst. In bijvoorbeeld Duitsland zijn negatieve
effecten op laaggeschoolde arbeid voor 57 procent
te verklaren uit verplaatsing van activiteiten naar de
voormalige Oostbloklanden (Geishecker, 2006).
Recent onderzoek in Nederland vindt ook bewijzen
dat hooggeschoolde activiteiten, zoals automatisering en zelfs onderzoek en ontwikkeling (O&O),
in toenemende mate worden verplaatst naar het
buitenland (Gorter e.a., 2005; Erasmus Strategic
Renewal Centre, 2006). Zodoende staan zowel laaggeschoolde als hooggeschoolde banen op de tocht
ten gevolge van outsourcing.
Deze bevindingen zijn geen reden tot paniek onder
Nederlandse werknemers. Dit onderzoek laat zien
dat de negatieve effecten van outsourcing op de
arbeidsvraag minimaal zijn.
Een belangrijke opmerking voorafgaande aan de
bevindingen is, dat er geen eenduidige definitie
voor outsourcing bestaat. In de vakliteratuur discussieert men over wat wel en wat niet als outsourcing
bestempeld kan worden. Volgens Bhagwati e.a.
(2004) verwart men de inkoop van halffabrikaten
in het buitenland met outsourcing. Bhagwati et al.
(2004) beweren dat outsourcing tegenwoordig niet
meer is dan de internationale handel in diensten.
Te denken valt aan callcenters in Suriname die de
Nederlandse markt bedienen. De meeste onderzoeken zetten zich af tegen deze tweedeling en ze
interpreteren outsourcing als het uitbesteden van

juni 2007

zowel de productie van halffabrikaten als diensten
aan het buitenland. In dit artikel wordt deze interpretatie aangescherpt door alleen die halffabrikaten
en diensten als outsourcing te beschouwen, die voorheen door de betreffende Nederlandse industrie zelf
werden geproduceerd of geleverd. Deze versmalde
interpretatie van de outsourcingintensiteit voorkomt
dat ingevoerde producten of diensten, waarin voorheen niet zelf voorzien kon worden, tot outsourcing
worden gerekend. Dit onderzoek meet outsourcing
aan de hand van input/output tabellen van het CBS.

Landelijke trends in outsourcing
en werkgelegenheid
Uit internationaal onderzoek blijkt dat de banen
van laaggeschoolde werknemers door outsourcing in het gedrang komen. Daarentegen blijkt
dat hooggeschoolde werknemers profiteren van
outsourcing (zie Feenstra en Hanson, 1996).
Nederland vertoont een beeld dat hier deels van
afwijkt. Gedurende een periode (1996–2004) van
sterke toename in outsourcing is ook de werkgelegenheid gestegen voor zowel hooggeschoolden als
laaggeschoolden. De vraag naar lageropgeleiden
(VBO of lager) viel wel met acht procent lager uit
dan de ruim 31 procent stijging in de vraag naar
hoogopgeleiden (HBO en WO). Ondanks dat laaggeschoolde arbeid niet in het gedrang is gekomen
gedurende de bestudeerde periode, vindt er een
verschuiving plaats van laag- naar hooggeschoolde
arbeid. Figuur 1 toont aan dat tussen 1996 en
2004 hooggeschoolde arbeid relatief intensiever
is ingezet dan laaggeschoolde arbeid. Er vindt een
substitutie plaats van laaggeschoolde arbeid voor
hooggeschoolde arbeid. Critici wijten deze substitutie aan verplaatsing van laaggeschoolde arbeidsactiviteiten. Zulke activiteiten blijken nog altijd het
meest geschikt voor outsourcing, omdat de potentiële kostenbesparing hoger is dan bij uitbesteding
van hooggeschoolde activiteiten. Bovendien vergen

figuur 1

Hooggesch. arb./
Laaggesch. arb.

arbeidsmarkt

Outsourcing geen bedreiging voor
de Nederlandse werkgelegenheid

Relatief werkgelegenheidsaandeel van
hooggeschoolde arbeid

1,100
1,000
0,900
0,800
0,700
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004
Jaar

Bron: naar CBS, tabel Beroepsbevolking; bedrijfsklassen

laaggeschoolde activiteiten minder kwaliteitscontrole (Hijzen e.a., 2005). Door het uitbesteden van
eenvoudige activiteiten kan een klein en hoogopgeleid land als Nederland zich meer toeleggen op
hooggeschoolde activiteiten samenhangend met
bijvoorbeeld management (Markusen, 2002). De
angst voor banenverlies onder lageropgeleiden lijkt
dus gegrond wanneer outsourcing plaatsvindt.

Sectorale trends in outsourcing
en werkgelegenheid
De hierna volgende tabellen 1 en 2 laten zien dat
hooggeschoolde arbeid er vaak beter voor staat
dan laaggeschoolde arbeid in die sectoren die veel
outsourcen. De arbeidsvraag naar hoogopgeleiden
stijgt sneller of daalt langzamer dan de vraag naar
lageropgeleiden. Dit onderzoek maakt onderscheid
tussen productie en dienstverlenende industrieën.
Hoewel productie industrieën over een periode
van 1996 tot 2004 gemiddeld meer uitbesteden
dan dienstverlenende industrieën, maakt outsourcing een sterkere stijging door in dienstverlenende
industrieën. De variatiecoëfficiënt toont aan dat
dienstverlenende industrieën meer dynamische
outsourcers zijn. De grootste outsourcers binnen
de productiesector zijn de transportmiddelen- en
de basismetaalindustrie. Beide industrieën hebben over de bestudeerde periode meer dan de helft
van hun bedrijfsactiviteiten uitbesteed aan het
buitenland. Helaas ontbreken specifieke gegevens
om vast te stellen naar welke landen wordt uitbesteed. Opvallend is dat beide industrieën ook de lijst
aanvoeren voor wat betreft het verschil tussen de
laag- en hooggeschoolde arbeidsvraag. In alle gevallen vertonen de productie industrieën het verwachte
beeld: de veranderingen in de arbeidsvraag komen
ten faveure van hooggeschoolde arbeid.
Ter toelichting op tabel 2 blijkt dat binnen de dienstensector het bankwezen en O&O verreweg het
meest uitbesteed hebben. Hierbij is het verrassend
dat hooggeschoolde activiteiten die O&O kenmerken
(zoals productontwikkeling) in toenemende mate
worden uitbesteed. Gemiddeld genomen wordt bijna
de helft van de bedrijfsactiviteiten binnen O&O naar
het buitenland verplaatst. Voorheen werden deze activiteiten ter voorkoming van duplicatie en bescherming van kennis juist intern gehouden. O&O vertoont
tevens de grootste verschillen tussen de laag- en
hooggeschoolde arbeidsvraag in het voordeel van de
laatste. Binnen het bankwezen liggen de veranderingen in de vraag naar laag- en hooggeschoolde arbeid
echter dichter bij elkaar. De dienstverlenende sector
laat met name veranderingen in de arbeidsvraag
zien die in het voordeel van hooggeschoolde arbeid
zijn. De computerservicebureaus en cultuur, sport
en recreatie nemen relatief meer laaggeschoolde
arbeid aan en outsourcen weinig activiteiten over de
periode 1996–2004. Reden hiervoor kan de plaatsgebondenheid van bepaalde diensten zijn. Sommige
diensten vereisen dat consument en dienstverlener
fysiek verbonden zijn.

tabel 1

Trends in internationale outsourcing en arbeidsvraag in de Nederlandse productiesector (1996–2004)

Productie Industrieën

Voedings- en genotmiddelenindustrie (#)
Textiel- en lederindustrie (#)
Papierindustrie (#)
Uitgeverijen en drukkerijen (#)
Aardolie-industrie (#)

Outsourcing
intensiteit* (%)
Gemid.
Variatiecoëfficiënt
28,6
5,5
39,9
12,5
36,0
14,1
0,4
17,6
27,4
31,3

Verandering gemid.
arbeidsvraag ** (%)
LaaggeHooggeschoold
schoold
–1,8
–5,5
.
.
.

1,8
–2,1
.
.
.

Chemische basis- en eindproducten (#)
Rubber- en kunststofindustrie (#)
Basismetaalindustrie
Metaalproductenindustrie (#)
Machine-industrie (#)
Electrotechnische-industrie (#)

40,6
16,8
56,3
22,1
31,9
33,9

7,5
4,8
16,5
19,7
6,9
11,1

–4,1
.
–6,3
3,1
–6,0
–9,4

3,7
.
11,7
4,9
–2,3
–1,7

Transportmiddelenindustrie (#)

68,4

6,6

1,3

16,7

(. = ontbrekende waarde)

Bron: CBS, gebaseerd op *) Input/Output Tabellen en **) Tabel ‘Beroepsbevolking; bedrijfsklassen’

Aan de hand van deze bevindingen kan echter nog geen oordeel geveld worden
over de rol van outsourcing in werkgelegenheidsveranderingen. De relatief gunstige cijfers voor hooggeschoolde arbeid ten opzichte van laaggeschoolde arbeid
lijken immers niet volledig gebonden aan de mate van outsourcing binnen een
industrie. Het ziet er naar uit dat de verschuiving van laag- naar hoogopgeleide
arbeid de hele Nederlandse economie kenmerkt en niet alleen die industrieën
die veel outsourcen.

Onderzoeksmethodologie en resultaten
Verwijzingen naar internationale bevindingen en analyses van handelsstromen
vormen de basis van het Nederlandse onderzoek naar de effecten van outsourcing op de werkgelegenheid. Specifiek empirisch onderzoek ontbreekt. Om in
deze leemte te voorzien slaat dit onderzoek een brug tussen outsourcing en
verschillende typen werkgelegenheid met het volgende model (in log),
(1) F

j
it

= αi + β1 Xit + β2Zit + εit

F jit = Arbeidsvraag, gemeten door hetzij het kostenaandeel van productiefactoren (S) hetzij werkgelegenheid (L). Met i de industrie, t het jaar en j laag- of
hooggeschoolde arbeid;
αi = Constante;
Xit = Controle variabelen die de inputs of outputs van industrie i in jaar t meten;
Zit = Controle variabelen die aanvullende veranderingen in de arbeidsvraag
verklaren;
εit = Foutwaarde (o.g.v.).
βn = Parameters
Het model waarbij de arbeidsvraag gemeten wordt door het kostenaandeel van
arbeid is zeer geschikt bevonden voor de analyse van de effecten van outsourcing op de werkgelegenheid (Berman et al., 1994; Hijzen et al., 2005). Het
ontbreken van gegevens heeft echter tot aanpassingen in de onderzoeksmethode
geleid. Gegevens voor de kosten van laag- en hooggeschoolde arbeid (lonen)
zijn alleen beschikbaar over de jaren 1996, 1997 en 2002. Derhalve wordt de
arbeidsvraag voor de gehele studieperiode (1996–2003) gemeten door de werkgelegenheid (L) onder laag- en hooggeschoolden (Amiti en Wei, 2005). De jaren
1996, 1997 en 2002 worden afzonderlijk bestudeerd om eventuele verschillen
tussen groei (1996 en 1997) en recessie (2002) te identificeren.

ESB 29

juni 2007

393

tabel 2

dering blijft uit. Deze effecten zijn niet significant
bevonden).

Trends in internationale outsourcing en arbeidsvraag in de Nederlandse
dienstensector (1996–2004)

Dienstverlenende Industrieën

Post en telecommunicatie (#)
Bankwezen (#)
Verzekeringswezen en pensioenfondsen(#)
Verhuur en handel onroerend goed (#)
Computerservicebureaus e.d. (#)
Onderzoek en ontwikkeling (O&O) (#)
Juridische en economische dienstverlening
Architecten- en ingenieursbureaus
Reclamebureaus
Cultuur, sport en recreatie (#)
Overige zakelijke dienstverlening

Outsourcing
intensiteit* (%)
Gemid.
Variatiecoëfficiënt
17,7
15,8
34,3
16,6
4,0
25,9
0,5
7,5
1,1
16,3
46,2
7,2
3,7
33,7
0,5
34,0
13,4
31,2
5,9
15,0
0,3
39,5

Verandering gemid.
arbeidsvraag ** (%)
LaaggeHooggeschoold
schoold
1,7
2,9
–0,2
2,4
24,9
–16,7
.
.
.
6,2
1,3

7,2
4,1
6,1
3,6
10,6
0,6
.
.
.
3,8
2,9

(. = ontbrekende waarde)

Bron: CBS, gebaseerd op *) Input/Output Tabellen en **) Tabel ‘Beroepsbevolking; bedrijfsklassen’

Xit bevat de controle variabelen voor input (kapitaalgoederenvoorraad) en output
(productie). Daarnaast controleert Zit voor de bias in de vraag naar verschillende
typen arbeid. In de literatuur bestaan twee concurrerende verklaringen voor de
verschuiving van laag- naar hooggeschoolde arbeid in ontwikkelde landen als
Nederland. Enerzijds wordt technologische ontwikkeling (vaak gemeten door
uitgaven aan O&O) gezien als oorzaak voor de substitutie van laaggeschoolde
arbeid. Anderzijds zijn verplaatsingen van voornamelijk eenvoudige bedrijfsactiviteiten naar het buitenland een reden.
Het ontbreken van lonen als verklarende variabele mag verrassend lijken, maar
loonsveranderingen dragen niet noemenswaardig bij aan verschuivingen in de arbeidsvraag. Volgens Feenstra (2004) is er empirisch bewijs dat industrieën niet
bezuinigen op de kwaliteit van locale werknemers. Wanneer de lonen stijgen, zal
de arbeidsvraag marginaal veranderen.
Het onderzoek analyseert zestien industrieën (waarvan negen productie en zeven
dienstverlenende industrieën) voor de periode 1996–2003 aan de hand van een
methode met industrie-specifiek vaste effecten. De bestudeerde industrieën zijn
gekozen aan de hand van beschikbare gegevens en zijn aangegeven met (#) in de
tabellen 1 en 2. Enkele industrieën zijn samengevoegd in lijn met data van het
CBS: de papierindustrie met uitgeverijen en drukkerijen, de aardolie-industrie
met de rubber- en kunststofindustrie. Het aantal beschikbare waarnemingen voor
alle industrieën varieert tussen de 117 en 240.
De resultaten van dit onderzoek zijn opmerkelijk te noemen aangezien deze
afwijken van de meeste internationale bevindingen. Waar internationaal onderzoek aantoonde dat laaggeschoolde arbeid nadeel ondervindt van outsourcing en
hooggeschoolde arbeid er van profiteert, vindt dit onderzoek bewijs dat:
• laaggeschoolde arbeid tijdens economische groei, recessie en gedurende de
gehele studieperiode géén hinder ondervindt van outsourcing. Alle gevonden
effecten binnen productie- en dienstverlenende industrieën blijken niet significant. Laaggeschoolde werknemers hebben dus niet te vrezen voor hun banen
bij outsourcing. (Technologische ontwikkeling blijkt daarentegen wel negatief
van invloed op laaggeschoolde arbeid, hoewel dit niet opgaat voor productie
industrieën).
• hooggeschoolde arbeid geen effect ondervindt van outsourcing binnen productie- en dienstverlenende industrieën voor de gehele periode 1996–2003
en gedurende economische groei (1996–2000). Tijdens de recessie
(2000–2003) heeft outsourcing een negatief effect op de hooggeschoolde
arbeidsvraag. Hoogopgeleiden hebben dus meer te vrezen van outsourcing dan
laaggeschoolden. (Het verwachte positieve effect van technologische veran-

394

ESB 29

juni 2007

Context
Outsourcing wordt vaak eenzijdig bekeken.
Verwijzingen naar de negatieve effecten van outsourcing in populaire media boezemen slechts onnodige
angst in, zoals de bevindingen van dit onderzoek
aantonen. Werkloosheid en transitiewerkloosheid
kunnen een gevolg zijn van outsourcing maar blijken
minder relevant dan gedacht. Buiten dat lijkt men te
vergeten dat het mes aan twee kanten snijdt. Naast
outsourcing is de mate van insourcing (outsourcing
van andere landen naar Nederland) over de bestudeerde periode explosief gestegen. Hierbij valt op
dat de mate van insourcing sneller toeneemt dan de
mate van outsourcing.
Bovendien duidt de importpenetratie van inputs erop
dat halffabrikaten en diensten die bijdragen aan
het uiteindelijke product voornamelijk in Nederland
geproduceerd worden. Zo blijkt gedurende de periode van 1996 tot en met 2005 dat jaarlijks ongeveer dertig procent van de gebruikte halffabrikaten
en diensten wordt ingevoerd vanuit het buitenland
(outsourcing). De overige zeventig procent wordt
geproduceerd binnen Nederland. Uiteindelijk lijkt de
Nederlandse werkgelegenheid meer profijt te hebben
van het fenomeen outsourcing dan er nadeel van te
ondervinden.

Literatuur
Amiti, M. en S-J. Wei (2005) Fear of service outsourcing: Is it
justified? Economic Policy, 2005(4), 309–347.
Berman, E., J. Bound en Z. Griliches (1994) Changes in the
demand for skilled labor within US manufacturing: Evidence
from the annual survey of manufactures. The Quarterly Journal
of Economics, 1994(3), 367–397.
Bhagwati, J., A. Panagariya en T.N. Srinivasan (2004) The
muddles over outsourcing. Journal of Economic Perspectives, 18(4),
93–114.
Erasmus Strategic Renewal Centre (2006) Results of offshoring
research network. Ongepubliceerd manuscript, RSM Erasmus
University Rotterdam.
Feenstra, R.C. en G.H. Hanson (1996) Foreign direct investment, outsourcing and relative wages, in: R.C. Feenstra, G.M.
Grossman en D.A. Irwin (red.), The political economy of trade
policy: Papers in honor of Jagdish Bhagwati. Cambridge MA: MIT
Press, 89–127.
Feenstra, R.C. (2004) Advanced international trade. Princeton:
Princeton University Press.
Geishecker, I (2006) Does outsourcing to Central and Eastern
Europe really threaten manual workers jobs in Germany?
World Economy, 29(5), 559–83.
Gorter, J., P. Tang, en M. Toet (2005) Verplaatsing vanuit
Nederland; motieven, gevolgen en beleid. Centraal Planbureau,
CPB Document nr. 76.
Hijzen, A., H. Görg en R.C. Hine (2005) International outsourcing and the skill structure of labour demand in the United
Kingdom. Economic Journal, 115(506), 860–78.
Markusen, J.R. (2002) Multinational firms and the theory of international trade. Cambridge MA: MIT Press.
Volkskrant (2006) Banenverlies MKB door outsourcing.
Volkskrant (25 november 2006).

Auteur