Een jaar vol verrassingen
1988 was in veel opzichten een opmerkelijk jaar. Met
was het jaar met de hoogste economische groei in de
gemdustrialiseerde wereld sinds het begin van de jaren
zeventig, lets wat niemand had verwacht. Het was het
jaar van de herstellende beurskoersen, ofschoon beleggers de schrik van Zwarte Maandag nog in de benen
hadden. Het was het jaar van de ongekende fusie- en
overnameactiviteit in het bedrijfsleven, waarbij soms
fancy-prijzen werden betaald. Het was ook het jaar waarin ‘Europa 1992’ in de publieke opinie doorbrak, en
soms doorsloeg. In de Internationale politiek was het het
jaar van de militaire ontspanning. Tegelijkertijd echter
werd een nieuwe bedreiging voor de mensheid steeds
manifester: de aantasting van het leefmilieu. In de vaderlandse politiek was het het jaar van de afschaffing
van de WIR en de verlaging van de belastingen. Het jaar
van het succesvolle werkgelegenheidsbeleid en de falende werkloosheidsbestrijding. En in sommige opzichten was het een fataal jaar: vooral voor zeehonden en
grove dennen.
In de Economic outlook van eind 1987 voorspelde de
OESO voorde geindustrialiseerde landen een groei van
het bruto nationaal produkt van 2,25%. Het is 4% geworden. Alle beren die de OESO op de weg zag – de internationale betalingsbalansonevenwichtigheden, de
gevolgen van de financiele crisis voor het vertrouwen
van consumenten en investeerders, het gevaar van een
vrije val van de dollar, de schuldenproblematiek – zijn in
de struiken verdwenen. Ter verklaring van het opvallende economische succes wijst de OESO op de duidelijke vermindering van de inflatie sinds het begin van de
jaren tachtig, de gematigde loonontwikkeling in de
meeste landen, de verbetering van de winsten en vermogensposities van het bedrijfsleven, het accommoderende monetaire beleid, de voortgang die is gemaakt
met structurele economische hervormingen en de nauwere internationale economische samenwerking van de
laatste jaren. Tot voor kort was het effect van deze factoren op het gedrag van economische individuen onzeker. Maar het is nu duidelijk dat hun effect aanzienlijk is,
aldus de OESO. Vooral de sterke opleving van de investeringen in de meeste landen schept vertrouwen. De
‘animal spirits’ zijn weertot leven gewekt.
Ook de financiele markten hebben zich hersteld van
de ineenstorting op Zwarte Maandag. Ook al staat er bijna elke maand wel een goeroe op die een nieuwe en nu
echt fatale krach voorspelt, de koersen zijn vrijwel terug
op het niveau van voor de krach. De beurs van Tokio
bereikte vorige week zelfs een ‘all time high’. De enige
zorg is dat het financiele circuit steeds meer is losgeraakt van de reele economie van vlees en bloed. Dat resulteert in een extreme gevoeligheid voor op zich zelf
futiele nieuwsfeitjes. Het schept onzekerheid en gevaar
voor manipulatie. 1988 leverde daarvan weer voorbeelden.
Bepaald niet zonder risico’s is ook de golf van fusies
en overnames die de laatste jaren door het bedrijfsleven spoelt en in 1988 nieuwe hoogtepunten bereikte. De
absolute topper was natuurlijk de overname van RJR
Nabisco door Kohlberg Kravis Roberts voor 25 miljard
dollar, maar dat was maar het topje van de ijsberg. De
fusiekoorts heeft overal om zich heen gegrepen. En zal
slachtoffers maken. Te beginnen bij de ‘leveraged buyouts’ waarbij de overnemers zich tot de nek in de schulden hebben gestoken in de hoop die schulden af te be-
ESB 4-1-1989
talen uit doorstijgende aandelenkoersen of het uitmelken van de nieuwe aanwinsten. Ook in ons land was
1988 een recordjaar op het gebied van fusies en overnames. Geen directielid lijkt zich nog met de voortbrenging van goederen of diensten bezig te houden; alle
aandacht gaat uit naar de markt voor ‘corporate control’.
Maar als de conjunctuur tegen gaat zitten, zullen de eerste klappen vallen. Want groter is lang niet altijd sterker.
Een belangrijke drijfveer achter het concentratieverschijnsel is, behalve de welgevulde kas van ondernemingen, de wens mee te tellen op de internationale
markt. Want de internationalisering van de economie zet
in hoog tempo door. Al jarenlang groeit de wereldhandel tweemaal zo snel als de wereldproduktie. In Europa
speelt de vorming van een interne markt voor eind 1992
natuurlijk een belangrijke rol. Opvallend is hoezeer
‘1992’ in het afgelopen jaar ook in de publieke opinie is
aangeslagen. Hoe inhoudsloos het begrip als zodanig
ook is, ‘1992’ heeft zich opgewerkt tot het yin en yang
van de politicus, ondernemer of lobbyist die naar argumenten zoekt. Geen zich zelf respecterende onderneming, vereniging, belangengroep of gemeenteraad kan
nog om een ‘beleid voor 1992’ heen, alsof de wereld op
dat moment ineens de andere kant op begint te draaien. En in de politiek worden de dwaaste verzinsels verkocht onder het motto dat het nodig is voor ‘1992’.
De Nederlandse economie heeft een buitengewoon
goed jaar achter de rug. Exclusief energie en overheid
bedroeg de groei van de produktie zelfs 4,25%. De rendementen van het bedrijfsleven ontwikkelen zich zeer
voorspoedig en in het kielzog daarvan vertonen de investeringen en de werkgelegenheid een verheugende
groei. In vijf jaar tijd is de werkgelegenheid met zo’n
500.000 personen gegroeid, een Europees record. Het
teleurstellende is alleen dat het nauwelijks helpt de
werkloosheid op te lessen. Het lijkt erop of elke nieuwe
baan een nieuwe werkzoekende naar de arbeidsmarkt
lokt; de Voorraad’ geregistreerde werklozen wordt nauwelijks minder. Een probleem is natuurlijk de inzetbaarheid van de geregistreerde arbeidsreserve. In zijn
nieuwjaarsartikel in deze ESB becijfert Rutten – tentatief – de vrij beschikbare reserve op niet meer dan
100.000. Bij een dergelijk laag niveau moeten we zelfs
serieus rekening houden met het ontstaan van knelpunten op de arbeidsmarkt.
De domper op het economische festijn van 1988 is
de verdere verzieking van het milieu. Die mag echter
niet tot de conclusie leiden dat de economische groei
moet worden afgeremd om het milieu te sparen. De ervaring van de vorige recessie, eind jaren zeventig, begin jaren tachtig, is dat juist in tijden van recessie de
kwaliteit van het milieu het meest te lijden heeft. Onder
het motto ‘de schoorsteen moet roken’, wordt dan de
ergste vervuiling getolereerd. Alleen in een expanderende economie is het mogelijk de vervuilende activiteiten
af te knijpen en de structuur van de produktie in een milieuvriendelijker richting om te buigen.
Zo zal ook 1989 wel weer zijn aangename en minder
aangename verrassingen brengen. Maar daarover valt
slechts te zwijgen. Want wie wist er een jaar geleden
van de kracht van de economische groei, de afschaffing
van de WIR, de concentratie in de Nederlandse dagbladpers en de dood van duizenden zeehonden?
L. van der Geest