Ga direct naar de content

Dumping

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 7 1999

Dumping
Aute ur(s ):
Belderbos, R. (auteur)
KNAW-onderzoeker, Universiteit Maastricht.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4200, pagina 312, 23 april 1999 (datum)
Rubrie k :
Brief
Tre fw oord(e n):

In het artikel “Dumping en de mythe van het gemeenschapsbelang” (ESB, 5 maart 1999) stellen R. Teunis en A. de Vaal dat 1) de EU
in theorie pas tot anti-dumping maatregelen zou moeten overgaan als dit in het belang van de Europese gemeenschap is, en 2) de praktijk
leert dat de Europese Unie vrijwel alleen het belang van de industrie in beschouwing neemt. De eerste stelling is mijns inziens een
onjuiste interpretatie van de anti-dumpingwetgeving. De tweede stelling lijkt gedeeltelijk achterhaald.
Allerleerst het vermeende gemeenschapsbelang. De antidumping regels van de World Trade Organization (WTO), waarmee de Europese
antidumping wetgeving consistent is, bevatten helemaal geen clausule over het gemeenschapsbelang. De wto-regels zijn gebaseerd op
de premisse dat dumping ‘oneerlijke’ handel is en dat de binnenlandse industrie daarom recht op bescherming heeft als dit leidt tot
schade voor de industrie. De doelstelling is dus niet het verhogen van de binnenlandse welvaart. In vrijwel alle landen met een actieve
antidumping praktijk (de Verenigde Staten bijvoorbeeld) volgen maatregelen daarom automatisch als dumping en schade zijn
aangetoond. De wetgeving in de EU is uniek in dat deze wel een toets bevat of maatregelen in het belang van de Europese gemeenschap
zijn. Echter, de Commissie hoeft niet aan te tonen dat elke anti-dumping-maatregel in het belang is van de Europese gemeenschap. De
bewijslast is omgekeerd. Volgens artikel 21 van de antidumping wet: “measures… may not be applied where the authorities…. can clearly
conclude that it is not in the Community interest to apply such measures”. Omdat het gemeenschapsbelang altijd een afweging behelst
tussen veelal niet in harde cijfers uit te drukken voor- en nadelen, is het bewijs tegen antidumping-maatregelen echter moeilijk te leveren.
Dan de praktijk. Zelfs bij het passeren van de gemeenschapsbelangtest, volgen er niet automatisch maatregelen. Voor definitive
maatregelen is goedkeuring van de Raad van Ministers noodzakelijk. Tot het begin van de jaren negentig was deze goedkeuring meestal
geen probleem. Maar na de toetreding van de ‘liberaal denkende’ landen Zweden, Finland, en Oostenrijk is het tij gekeerd. Hoewel enkele
zuidelijke landen (met name Frankrijk en Portugal) nog steeds iedere antidumping-maatregel uit principe steunen, dient een groot aantal
andere landen er steeds van overtuigd te worden dat een maatregel zinvol is. Dit betekent dat de vereiste meerderheid van acht landen
niet gemakkelijk wordt bereikt. Het is de laatste jaren een aantal malen voorgekomen dat antidumping-maatregelen zijn afgewezen door de
Raad. Een goed voorbeeld is de zaak tegen importen van ongebleekt katoen uit vijf ontwikkelingslanden. De Commissie heeft tot twee
keer toe provisionele heffingen opgelegd en definitieve maatregelen ter goedkeuring voorgelegd aan de Raad. In beide gevallen (het
laatste in oktober 1998) was geen meerderheid voor maatregelen te vinden en zijn de al opgelegde heffingen weer terugbetaald aan de
exporteurs (Financial Times, 6 oktober 1998). Bovendien komt het ook voor dat de Commissie een zaak laat vallen of de industrie
verzoekt de petitie in te trekken als in een eerder stadium blijkt dat een meerderheid van lidstaten tegen de antidumping-actie is.
De lidstaten zullen voornamelijk het nationaal belang in beschouwing nemen. Hun stemgedrag leidt in de regel tot afwijzing van
antidumpingmaatregelen in het geval deze de industrie in een beperkt aantal landen beschermen ten koste van de belangen van
industriële gebruikers en consumenten in een groter aantal lidstaten. De zaak van ongebleekt katoen illustreert dit bijvoorbeeld. Hoewel
de som van de nationale belangen van de individuele lidstaten zeker niet hetzelfde is als het gemeenschapsbelang, kan men stellen dat
het stemgedrag in de Raad een additionele, doch zeer imperfecte, toets op gemeenschapsbelang introduceert. Het is juist door de recente
‘vijandigheid’ van de Raad dat Sir Leon Brittan, de verantwoordelijke Directeur Generaal voor het handelsbeleid van de EU, nieuwe
richtlijnen heeft geïntroduceerd ten aanzien van de te volgen procedure bij de gemeenschapsbelang-toets. De Commissie denkt dat een
degelijke onderbouwing van antidumping voorstellen in termen van gemeenschapsbelang het moeilijker maakt voor lidstaten om
maatregelen af te keuren. Het is zeer goed mogelijk dat door de achterliggende druk van de Raad de gemeenschapsbelang-clausule in de
nabije toekomst meer wordt dan een papieren tijger.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur