Door een diep dal
Misschien de belangrijkste gebeurtenis op economisch gebied in 1982 was de sterke Internationale rentedaling die in
de tweede helft van het jaar is opgetreden. In de Verenigde
Staten, waar de toon wordt aangegeven voor de internationale renteontwikkeling, is de ,,prime rate” als gevolg van de
versoepeling van het monetaire beleid, sinds juli vorig jaar
met 5% gedaald. Nog geen twee jaar geleden steeg deze boven
de 20%, nu komt zij in de buurt van de 10%. Op enige afstand volgt de lange rente, die van groter belang is voor de investeringsactiviteit. Omdat ook de inflatie in de Verenigde
Staten in 1982 substantieel is gedaald en de ,,Fed” haar rigide monetaristische koers defmitief lijkt te hebben verlaten,
is er een behoorlijke kans dat de rentedaling blijvend is. Zij
zou zelfs nog verder kunnen doorzetten als het oplopende
Amerikaanse begrotingstekort geen roet in het eten gooit.
Het is duidelijk dat deze ontwikkeling van buitengewoon
groot belang is voor de kansen op internationaal economisch
herstel.
Behalve de rente is ook de inflatie in de meeste OECD-landen in 1982 belangrijk gedaald. Een zwakke internationale
conjunctuur, een restrictief monetair beleid in de meeste landen en dalende grondstoffenprijzen (niet in de laatste plaats
energieprijzen) hebben een neerwaartse druk op het prijspeil
uitgeoefend. Hoewel de verschillen per land aanzienlijk zijn,
is de inflatie gemiddeld in de OECD in 1982 naar het laagste
peil van de afgelopen tien jaar teruggevallen, nl. 7’/2%. Voor
1983 wordt een verdere daling tot 6%% verwacht.
Met de daling van de rente en de daling van de inflatie is
het goede nieuws dat 1982 op economisch gebied bracht, wel
zo ongeveer verteld. Het verwachte groeiherstel bleef uit, de
wereldhandel stagneerde en de werkloosheid steeg in bijna
alle OECD-landen naar recordhoogte. Een aantal van de belangrijkste internationale crediteurlanden raakte in ernstige
financiele problemen en er dreigde zelfs een internationale
bankcrisis. Hoewel dit gevaar door de recente steunoperaties
voorlopig lijkt bezworen, zal het nog heel wat jaren duren
voordat de uit de hand gelopen schuldposities zijn gesaneerd.
In elk geval is de animo van het internationale bankwezen
om aan ontwikkelingslanden te lenen, sterk verminderd. Dit
heeft tot gevolg dat de vraag van de derde wereld naar industriele produkten uit de OECD-landen zal stagneren. Ook
verschillende olielanden zijn door het inzakken van de vraag
naar energie en de prijs van ruwe olie in een situatie geraakt
waarin zij gedwongen worden hun ambitieuze investeringsprojecten te temporiseren of geheel te schrappen. Al met al
ziet het ernaar uit dat de internationale vraag uit nietOECD-landen de komende jaren bijzonder zwak zal zijn.
In 1982 rukte ook het protectionisme verder op en namen
tussen de belangrijkste internationale handelsblokken (EG,
VS, Japan) de vijandigheden op handelsgebied toe. Het protectionisme in al zijn openlijke en verkapte vormen, en meer
in het algemeen de ,,beggar-my-neighbour”-politiek, vormt
thans een van de grootste gevaren die de wereldeconomie bedreigen. Internationale organisaties als de GATT hebben
hun greep op de gebeurtenissen verloren. In toenemende
mate zwichten nationale regeringen voor de druk om het verdwijnen van arbeidsplaatsen in oude en soms nog vrij nieuwe
industrietakken tegen te gaan en hun binnenlandse markten
af te schermen voor de buitenlandse concurrentie. Daarbij
lokt de ene maatregel de andere uit, wat op den duur tot handelsoorlogen kan leiden. Dit zou een funeste ontwikkeling
zijn. Terecht schrijft The Economist dat de dood van de vrije
handel de geboorte van een grote depressie is 1).
Al met al zijn de vooruitzichten voor de wereldhandel
voor het komende jaar niet gunstig. Want niet alleen de
vraag uit de olie-exporterende en niet-olie-exporterende ontwikkelingslanden stagneert, ook van de industrielanden gaan
weinig impulsen uit vanwege de restrictieve politiek die
ESB 5-1-1983
alom wordt gevoerd. En de rente mag dan wel gedaald zijn,
zij is nog te hoog om een werkelijk krachtige investeringsopleving te mogen verwachten. Onder deze omstandigheden
verwacht de OECD in 1983 een groei van het gezamenlijke
bruto produkt van 1 ¥2%, die vooral geconcentreerd is in de
Verenigde Staten en Japan. Voor de OECD-landen in Europa wordt een economische groei van slechts Vz% verwacht 2). Het wordt steeds duidelijker dat Europa zich qua
aanpassingsvermogen en dynamiek niet met de VS en Japan
kan meten. Daarom zal, volgens de verwachting van de
OECD, Europa ook na 1983 niet ten voile kunnen profiteren
van de economische opleving die tegen die tijd wordt verwacht. De werkloosheid blijft in dit deel van de wereld dan
ook nog verder stijgen, zij het in iets minder snel tempo dan
de laatste paar jaar het geval is geweest. Ook de investeringen
blijven op een laag pitje, wat slecht is voor het tempo van
economische vernieuwing en het concurrentievermogen op
langere termijn.
Bij het sombere Europese beeld steekt Nederland nog extra
slecht af. De verwachting is dat de werkloosheid in ons land
in 1983 het trieste record van 17% van de beroepsbevolking
bereikt. Dit is in de eerste plaats een gevolg van het feit dat
bijna nergens de aanwas van de beroepsbevolking zo hoog
ligt als hier. In de tweede plaats zullen voor het vierde jaar
achtereen de binnenlandse bestedingen dalen, waardoor de
werkgelegenheid verder terugloopt. De trage exportstijging
biedt voor het inzakken van de binnenlandse vraag onvoldoende compensatie.
De restrictieve economische politiek maakt de situatie er
niet beter op. Ondanks een verwacht overschot op de betalingsbalans van f. 19 mrd. in 1983 en een inflatietempo van
niet meer dan 4% lijkt het kabinet-Lubbers niet van plan van
zijn restrictieve koers te wijken. Enige monetaire financiering om bij voorbeeld een belastingverlaging of investeringsimpuls mogelijk te maken, durft men niet aan, zo diep zit de
vrees er in dat een versoepeling van het beleid onmiddellijk
het noodzakelijke ombuigings- en aanpassingsproces frustreert. Daarom blijft het budgettaire beleid voor alles gericht
op het terugdringen van het financieringstekort en blijft ook
het monetaire beleid uiterst krap. De beleidsruimte die door
de betalingsbalansoverschotten ontstaat, wordt geheel benut
voor renteverlaging. Die politiek is in zoverre succesvol dat
de rentestand in ons land in het afgelopen jaar sneller is gedaald dan in de omringende landen het geval was. Dat is
gunstig omdat elke procent rentedaling voor het Nederlandse bedrijfsleven een lastenverlichting van meer dan f. 1 mrd.
betekent. Tot een investeringsopleving heeft dat evenwel nog
niet geleid. Het probleem is dat de rentedaling pas op termijn
vruchten afwerpt, terwijl de bestedingsuitval direct voelbaar
is. Daarom lijkt het dieptepunt nog niet bereikt en zal de Nederlandse economic in 1983 nog een verdere teruggang vertonen.
Internationaal is volgens de OECD in de tweede helft van
1983 de opleving te verwachten. Het ziet ernaar uit dat daarvan in Nederland in het komende jaar nog niets te merken
zal zijn. De nationale economic zit in de put en het wachten
is op verlossing door de gunstige effecten van de renteverlaging en het internationale conjunctuurherstel. Er is geen reden om aan te nemen dat het economische herstel op den
duur niet zal komen, maar het is een diep dal waardoor wij
hebben te gaan.
L. van der Geest
1) Is free trade dead?, The Economist, 25 december 1982, biz. 75 91.
2) OECD, Economic Outlook, nr. 32, Parijs, december 1982.