Ga direct naar de content

Bestrijding van jeugdwerkloosheid

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 5 1983

Maatschappijsp iegel

Bestrijding van
j eugdwerkloosheid
DRS. W. A. ARTS – DRS. J. M. VAN WISSEN

Inleiding
Er is op allerlei maatschappelijke niveaus de laatste maanden nogal wat activiteit te bespeuren geweest met betrekking
tot de bestrijding van jeugdwerkloosheid.
Op internationaal niveau valt vooral het
speciale actieprogramma te vermelden
waarmee de Europese Commissie begin
oktober kwam. Dat programma zou moeten voorkomen dat schoolverlaters direct
in werkloosheidsregelingen belanden.
Door middel van een zogenaamde ..sociale
garantie” zou aan jongeren na him verplichte schoolopleiding de kans moeten
worden geboden zich beter op de arbeidsmarkt te orienteren. Zo’n garantie bestaat
dan uit een beroepsopleiding en een tijdelijke baan of stage van een a twee jaar.
Op nationaal niveau is van belang dat
CDA en VVD in hun regeerakkoord hebben opgenomen, dat het nieuwe kabinet
binnen zes maanden na de regeringsverklaring een begin moet hebben gemaakt met
de uitvoering van een jeugdwerkplan. In
die regeringsverklaring heeft premier Lubbers erop gewezen, dat de regering het van
het grootste belang acht te voorkomen dat
een groot deel van de huidige generatie jongeren niet in staat is na de schoolopleiding
de geleerde vaardigheden in de praktijk te
brengen en verder te ontwikkelen.
Ook is er op nationaal niveau iets meer
zicht gekomen op een gezamenlijke aanpak van de jeugdwerkloosheid door het georganiseerde bedrijfsleven. Weliswaar liggen de standpunten nog ver uit elkaar en is,
op het moment van schrijven, het rapport
van de Stichting van de Arbeid over jeugdwerkloosheid nog niet goedgekeurd door
het bestuur, maar er is wel sprake van enige beweging in de standpunten. Zo is het
VNO teruggekomen op zijn standpunt dat
de jeugdwerkloosheid in de eerste plaats
door de jongeren moet worden opgelost via
het inleveren van een deel van het jeugdloon. Het voorstel luidt nu dat per bedrijf
alle werknemers loon moeten inleveren om
de jongeren in staat te stellen aan het werk
te gaan. De Industriebond FNV heeft van
zijn kant, in afwijking van het federatiestandpunt maar aansluitend bij het standpunt van de Industriebond CNV, te kennen gegeven dat de minimumjeugdlonen
met twee procent kunnen worden verlaagd. De werkgevers moeten dan wel met
12

voorstellen komen ter bestrijding van de
jeugdwerkloosheid.
Op regionaal en lokaal niveau ten slotte
worden allerlei pogingen ondernomen om
jeugdige werklozen met behoud van hun
uitkering aan tijdelijk werk te helpen.
Jeugdwerkloosheid als probleem
Arbeid speelt een belangrijke rol in onze
samenleving. Het hebben van een baan levert niet alleen een inkomen op, maar betekent ook maatschappelijke erkenning en
waardering, alsmede de bevrediging die ligt
in de ontplooiing van capaciteiten en in de
mogelijkheid tot zinvolle tijdsbesteding 1).
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de
stijgende werkloosheid door velen wordt
beschouwd als een van de fundamentele
problemen waarmee onze samenleving op
het ogenblik te kampen heeft. Dat aan
werkloosheidsbestrijding grote aandacht
wordt besteed ligt dan ook voor de hand.
Minder duidelijk is op het eerste oog waarom het probleem van de werkloosheid onder jongeren zoveel afzonderlijke aandacht
in het beleid verdient.
Bij een wat nadere beschouwing ligt die
aandacht meer voor de hand. De aandacht
voor jeugdwerkloosheid komt onder andere voort uit het relatief grote aandeel dat de
categorie jongeren in de totale werkloosheid heeft. Als we de ontwikkeling van de
werkloosheid in de afgelopen jaren bekijken, dan blijkt dat de ontwikkeling van de
jeugdwerkloosheid in sterke mate samenhangt met de ontwikkeling van de totale
werkloosheid (zie label). Tevens blijkt eruit dat bij toenemende werkloosheid jongeren in grotere mate dan ouderen worden
geconfronteerd met de kans werkloos te
worden. In 1981 bedroeg het aandeel van
de jongeren in de totale werkloosheid
45,6%, terwijl ze slechts26% van de afhankelijke beroepsbevolking uitmaken.

Daarnaast speelt ook nog een rol dat jongeren in vergelijking met ouderen op de arbeidsmarkt en binnen de arbeidsorganisatie te maken krijgen met specifieke problemen. Een van die problemen is het aanpassingsproces dat zij moeten doormaken nadat zij het onderwijs hebben verlaten.
Daardoor hebben zij over het algemeen een
zwakke concurrentiepositie ten opzichte
van meer ervaren kandidaten. Te meer
daar er vaak trainingskosten aan hun intrede in het bedrijf zijn verbonden of omdat
de militaire dienstplicht nog moet worden
vervuld.
Ten slotte speelt in de bijzondere aandacht die het probleem van de jeugdwerkloosheid krijgt ook nog het angstige vermoeden mee, dat de gevolgen van werkloosheid voor jeugdigen, met name schoolverlaters, een aparte dimensie bezitten. Als
jongeren direct na het voltooien van hun
opleiding met langdurige werkloosheid
worden geconfronteerd, kan deze situatie
door hen worden ervaren alsof er in de
maatschappij geen behoefte aan hen bestaat. Het niet deelnemen aan het arbeidsproces kan dan gemakkelijk ook op andere
terreinen van het maatschappelijke leven
leiden tot vormen van non-participatie 2).
Nu was de werkloosheidsduur in het begin
van de jaren zeventig bij de jongeren zeer
kort. Na 1975 echter is deze tendentie omgeslagen en is de werkloosheidsduur voor
jongeren toegenomen. In maart 1982 was
31% van de jongeren die in het voorgaande
jaar de school hadden verlaten werkloos.
In drie van de vier gevallen had men sinds
het verlaten van de school nog helemaal
geen baan kunnen vinden. Ovesen is van
mening dat jongeren in psychisch opzicht
harder door langdurige werkloosheid worden getroffen dan volwassenen 3). De gevolgen zijn weliswaar dezelfde als die voor
volwassenen, maar ze zijn voor jongeren
van ernstiger en langduriger aard vanwege
hun grote toegankelijkheid. De jeugdjaren
vormen de meest kritieke periode van het
leven met betrekking tot de ontwikkeling
van de persoonlijke identiteit. Werkloosheid betekent voor jongeren dat ze minder
mogelijkheden hebben om een identiteit
op te bouwen. Indien het identiteitsbesef
niet gedurende deze jaren wordt gevormd,
dan zal het — volgens Ovesen — de rest
van het leven defect blijven.

1) WRR, Over sociale ongelijkheid. Den Haag,
1977, biz. 58.
2) Nota Jeugdwerkloosheid, Tweede Kamer, zitting 1978-1979, nr. 15 541, biz. 20.
3) E.E. Ovesen, Werkloosheid, Rotterdam,
1977, biz. 30.

Tabel 1. Werkloosheid (jaargemiddelden) in % van de ajhankelijke beroepsbevolking
1977

1978

1979

1980

1981

1982

5,3

5,1

5,8

8,0

8,4

5.1
8.8

5,8
10.2

9,0

8,0

15.8

12.0
20.0

Jaar

1971

1972

1973

1974

1975

1976

Ledtijd < 65……
Ledtijd < 25……

1.6
1.6

2,8
3.0

2,8
3.1

3,5
4,3

5.0
70
.

Bron: CBS, Sociale

it’ken; 1982: raming Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Probleemstelling

intrede in het arbeidsproces. Dit beleidsonderdeel zal zich richten op het bestrijden

Als we ons hier beperken tot het beleid
van de Nederlandse overheid ten aanzien
van het probleem van de jeugdwerkloosheid, dan moet allereerst worden opgemerkt dat de aandacht ervoor niet van vandaag of gisteren dateert. In het overheids-

van met name langdurige werkloosheid

grote rol. De plannen sneuvelden echter,
onder meer omdat de jeugdwerkloosheid in
1938 en 1939 spectaculair daalde zonder
dat er ernstige problemen rezen bij het
weer aan het werk gaan. Alle vrees voor gebrek aan arbeidsritme bleek op niets gebaseerd.
Wat we misschien ook uit deze ervarin-

matiek heeft het voorkomen en bestrijden
van jeugdwerkloosheid bij voortduring
grote aandacht gekregen. Enerzijds werden
onderwijs- en scholingsmaatregelen getroffen, waardoor jongeren beter werden voorbereid op hun positie in het arbeidsbestel;
anderzijds werden door middel van arbeidsmarktmaatregelen jongeren aan een
(tijdelijke) baan geholpen. Deze maatregelen hebben echter niet kunnen voorkomen
dat er een onevenredig groot aandeel van
de werkloosheid bij de jongeren is terechtgekomen.
Nieuw is dat tijdens de korte regeringsperiode van het kabinet-Van Agt/Den Uyl
er twee belangrijke beleidsnota’s zijn verschenen, die een meer integrale benadering
van het jeugdwerkloosheidsprobleem bie-

van jeugdigen. Realisering moet geschieden via de arbeidsmarktcomponent door
middel van een intensivering en systematisering van de toepassing van bestaande arbeidsvoorzieningsinstrumenten als cursussen voorjeugdige werklozen. sociaal-cultureel werk, plaatsingsbevorderende maatregelen,
werkgelegenheidsbevorderende
maatregelen en experimentele arbeidsprojecten voor jeugdige werklozen.
In het Gemeenschapstakenplan staat
niet de voorkoming en bestrijding van
jeugdwerkloosheid centraal, maar gaat het
om het wegnemen van enkele kwalijke gevolgen van langdurige werkloosheid. Dit
beleidsplan beoogt onvervulde maatschappelijke behoeften op te sporen, te inventariseren en deze vorm te geven in taken die
ten behoeve van de gemeenschap kunnen
worden verricht. De te verrichten taken
moeten een niet-bedrijfsmatig karakter
hebben: ze moeten verricht worden buiten
het reguliere arbeidsbestel. Het verrichten
van deze taken moet voorzien in de behoef-

den. De eerste projectminister voor het

te aan goederen en diensten waarin niet

werkgelegenheidsbeleid. Den Uyl. publiceerde in maart 1982 een eerste versie van
het Werkgelegenheidsplan met als belangrijk onderdeel daarin het ,,Jeugd Werk
Plan”, waarin in het bijzonder wordt ingegaan op de problemen van jeugdigen. Ook
is in maart de discussienota over gemeenschapstaken, onder de titel Werk mee! gepubliceerd door de toenmalige minister
van CRM, Van der Louw.
Het kabinet-Lubbers/Van Aardenne
lijkt zowel het Jeugdwerkplan als het Gemeenschapstakenplan ten grondslag te leggen aan zijn beleid gericht op het voorkomen en bestrijden van jeugdwerkloosheid.
Dat roept de vraag op of in deze twee plannen wel voldoende rekening is gehouden
met de ervaringen. hier en elders, opgedaan bij de bestrijding van jeugdwerkloosheid. Op deze vragen willen wij in dit artikel een voorzichtig antwoord geven.

door het bedrijfsleven of de overheid wordt

werkloosheid in de jaren dertig — als een

voorzien. Behalve activiteiten in het Gemeenschapstakenplan moeten de deelnemers ook andere activiteiten kunnen ontplooien: scholing of vorming, activiteiten
gericht op inschakeling in het arbeidsproces en recreatieve bezigheden. Het Gemeenschapstakenplan is ontwikkeld om
jongeren in de gelegenheid te stellen nuttig
werk te verrichten ten behoeve van de gemeenschap. Hierdoor kan worden voorkomen dat deze jongeren, vaak in de belangrijke overgangsfase van school naar werk,
wegzinken in ontmoediging en onverschilligheid.

zichzelf liquiderende rol — op lange termijn een faciliterende functie heeft gehad
voor de structurele veranderingen in de
werkgelegenheid.

beleid gericht op de werkloosheidsproble-

gen kunnen leren, is dat onze bange vermoedens over de maatschappelijke en psychische gevolgen van jeugdwerkloosheid
inderdaad vermoedens zijn. Het weinige
onderzoek dat voorhanden is, wijst er niet
op dat jeugdwerkloosheid sociaal-psychologisch zo’n bijzonder ernstig probleem is
als vermoed 5). Wat natuurlijk niet wil
zeggen dat de jeugdwerkloosheid niet veel

leed zou veroorzaken of dat jongeren die

werkloos worden dit niet als negatief zouden ervaren. Het tegendeel is het geval.
Met bctrekking tot de maatschappelijke
gevolgen ;m jeugdwerkloosheid in de ja-

ren dertig blijkt uit onderzoek van Philipsen, dat jonge werklozen ongeacht de duur
van de werkloosheid veel mobieler zijn geweest dan hun niet-werkloze college’s
(maar ook vaker sociaal zijn gedaald!)6).

Tevens blijkt uit dat onderzoek dat de

Evaluatiegegevens

De Rooy memoreert hoe Kruse, plaatsvervangend directeur-generaal voor de ar-

beidsvoorziening van het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in
1978 toen hij een overzicht in handen
kreeg van de werkgelegenheidsbestrijding
in de jaren 1930-1940, met een schok tot

de ontdekking kwam: ,,wat wij nu met veel
,,Vooroorlogse schimmen”

jaren dertig 4). Wat wij kunnen leren van

inventiviteit en creativiteit proberen te bedenken, hebben ze toen al gedaan”. Nu is
het niet onze bedoeling voor de evaluatie
van het Jeugdwerkplan zo ver terug te gaan
als de jaren dertig. Omdat dit plan vooral
een intensivering en een systematisering

Twee plannen

de ervaringen die in die crisisjaren zijn op-

van de bestaande instrumenten inhoudt,
kunnen we bekijken welke ervaringen in

Het jeugdwerkloosheidsbeleid, zoals gepresenteerd in het Jeugdwerkplan, heeft
een aanvullende betekenis ten opzichte
van het algemene werkgelegenheidsbeleid.
Met dit specifieke beleid wordt een terugdringing beoogd van de meer dan evenredige omvang van de jeugdwerkloosheid in
haartotaliteit en van de ongelijke verdeling
van de werkloosheid binnen de groep jongeren. Het in dit plan gepresenteerde

gedaan, is naar zijn mening dat zo’n plan te
maken krijgt met een stroom van praktische bezwaren, welks een steeds zwaardere
druk op de uitvoering zullen leggen. Hoe
groter de druk wordt, hoe meer de neiging
zal toenemen om verplichtingen op te leggen. Met het gevaar in een soort arbeidsdienst te belanden.
In 1937 stelde het Ministerie van Sociale
Zaken een studiecommissie in, die kwam
met een plan dat neerkwam op het door

jeugdwerkloosheidsbeleid kent een tweetal

werklozen in verplichte arbeidsdienst aan-

beleidslijnen. De eerste lijn houdt de verbetering in van de voorbereiding op deelname aan het arbeidsproces. Men probeert
dit doel te bereiken via de onderwijscomponent, waarbij gedacht wordt aan uitbreiding van de lopende proefprojecten kort
middelbaar beroepsonderwijs. en aan instandhouding, verruiming en verbetering
van de mogelijkheden tot het volgen van
een vakopleiding in het leerlingwezen. De
tweede lijn behelst de bevordering van de

leggen van een fietspadennet. Men zou die-

4) P. de Rooy, Vooroorlogse schimmen, speciale

nen te beginnen met een periode, waarin
,,drang” zou worden uitgeoefend, terwijl
tegelijkertijd de publieke opinie rijp gemaakt moest worden voor een toestemmingtot verplichting. Romme, die in 1937
minister van Sociale Zaken was geworden,
was de eerste minister die zich moeite gaf
een samenhangend beleid te ontwerpen ter
bestrijding van de jeugdwerkloosheid. In
zijn beleid speelde de ,,werkplicht” een erg

bijlage Wetenschap en Onderwijs, NRC Handelsblad, 11 maart 1982, biz. 1.
5) Zie bij voorbeeld: SCP, Jeugdwerkloosheid,
achlergronden en mogelijke ontwikkeling, Rijswijk, 1980 en L. Siurala, Effects of youth unemployment, Helsinki, 1982.
6) H. Philipsen, Beroepsmobiliteit en werkloosheid in de dertiger jaren, in: Onderzocht en overdacht, Rotterdam, 1972, biz. 111-144, en Werkloosheid en maatschappelijke verandering, in: P.
W. Klein en G. J. Borger (red.), De jaren dertig,
Amsterdam, 1979, biz. 145-165.

ESB 5-1-1983

De historicus De Rooy heeft gewezen op
de treffende gelijkenis tussen het Gemeenschapstakenplan en de werklozenzorgin de

het recente verleden met deze instrumenten zijn opgedaan. In het Werkgelegenheidsplan is een overzichtsschema opgenomen, waarin de in 1980 werkzame regelin-

13

gen worden geevalueerd. Niet alle arbeidsvoorzieningsmaatregelen zijn specifiek op

zijn wel van belang voor de beoordeling

Jeugdwerkplan

van de arbeidsmarktcomponent van het
Jeugdwerkplan. Als we deze gegevens con-

jongeren gericht. Jongeren maken echter

In voorgaande jaren hebben reguliere

van iedere maatregel in meerdere of minde-

onderwijsmaatregelen niet expliciet deel
uitgemaakt van jeugdwerkgelegenheidsmaatregelen. Evaluatiegegevens zijn dan
ook niet voorhanden. Wel kan worden op-

fronteren met het voorgestelde beleid, valt

gemerkt dat, gezien de functie die onder-

zijn opgenomen, terwijl deze cursussen in

re mate gebruik; vandaar dat alle in 1980
bestaande maatregelen van belang zijn. In
het overzichtsschema worden, naast de
omvang van de toepassing, verschillende
vormen van effectiviteit weergegeven. Ten
eerste de categoriale effectiviteit, dat wil

wijs kan hebben bij de voorkoming van

1980 een plaatsingseffectiviteit hadden van

jeugdwerkloosheid door een betere afstem-

zeggen de mate waarin jeugdigen, vrouwen
en ouderen een aandeel hebben gehad in de

ming tussen onderwijs en arbeid, het opnemen van een onderwijscomponent in het

80%. Ook het aandeel van jongeren (tot 25
jaar) hierin was relatief hoog, namelijk

toepassing van de maatregel. Ten tweede

Jeugdwerkplan een goede ontwikkeling is.

de plaatsingseffectiviteit, dat wil zeggen de
mate waarin men geslaagd is direct aansluitend op de toepassing van de maatrege-

Vooral nu een van de hoofdlijnen van het
in de komende jaren te voeren algemene
werkgelegenheidsbeleid het scheppen van
werkgelegenheid is, met name door herstructurering van de industrie en technologische innovatie in de marktsector. Zowel

len een arbeidsplaats te verwerven.
Per 1 augustus 1981 zijn vier plaatsingsbevorderende maatregelen ingetrokken en
vervangen door de algemene ,,plaatsingsbevorderende maatregel”. Het doel van

het leerlingwezen als het kort middelbaar

een aantal zaken op.

Allereerst kunnen we vaststellen dat in
het Jeugdwerkplan de CW-cursussen niet

61,5%.
Daarnaast zien we dat in het Jeugdwerkplan een sterk accent wordt gelegd op het
beschikbaar stellen van tijdelijke arbeids-

plaatsen. Van de beschikbare f. 525 mln.
wordt meer dan de helft (f. 285 mln.) beschikbaar gesteld voor de (ge’integreerde)
Werkgelegenheidsverruimende maatregel.
De kans dat men via deze maatregel door-

beroepsonderwijs (K-MBO) kunnen hier-

stroomt naar een vaste baan is echter vrij

bij behulpzaam zijn, daar beide een kortcyclisch karakter dragen, waardoor gemak-

gering, gezien de plaatsingseffectiviteit van

proces. De plaatsingsbevorderende maatregel is een integratie van de oude regelin-

kelijker kan worden ingespeeld op veran-

gen minus Start. Een integratie was wense-

goede kan komen aan het op innovatie ge-

uit de evaluatiegegevens dat de deelnamepercentages in de verschillende maatregelen zeer gering waren: voor de werkverruimende maatregel 40% (tot 23 jaar) en voor

deze maatregel is de bevordering van een
duurzame (weder-)inpassing in het arbeids-

deringen aan de vraagzijde, wat weer ten

26% van de oude maatregel. Verder blijkt

lijk omdat het geheel van regelingen zo

richte beleid. Bovendien beschikken zowel

complex was geworden, dat het toepassen

het leerlingwezen als het K-MBO over opleidingsvoorzieningen die primair gericht

de TAP-regeling 23% (tot 25 jaar). Gezien

zijn op beroepen in de marktsector.

waar de prominente plaats van de werkverruimende maatregel aan te danken is.
We kunnen ook vaststellen dat in het
Jeugdwerkplan slechts 5% van het budget

ervan belemmerd werd. Een beoordeling
naar effectiviteit is nog niet mogelijk door
de recente inwerkingtreding.

De eerder vermelde evaluatiegegevens

deze deelnamepercentages is het de vraag

(zo’n f. 25 mln.) is gereserveerd voor de

Plaatsingsbevorderende maatregel. Juist

Schema. Overzicht van arbeidsvoorzieningsmaatregelen, 1980
Categoriale eflectiviteit
Omvang
toepassingen
in
1980

aandeel
jeugd
in toepassingen
m%

aandeel
vrouwen

in toepassingen
m%

aandee!
ouderen
(> 45) in
toepassingen

Plaatssingseffectiviteit
in%

Gemiddelde
kosten per
toepassing
ingld.

deze maatregel had een relatief hoge plaatsingseffectiviteit, namelijk zo’n 60% en het
aandeel van jongeren in deze maatregel bedroeg 45%.

Ten slotte valt op dat de EAJ-maatregel
in zijn huidige vorm niet wordt gehand-

haafd. Het terugbrengen van de maximumleeftijd tot 23 jaar, de beperking tot jonge-

ren met een laag opleidingsniveau en langer dan 9 maanden bij het arbeidsbureau

Scholingsmaatregelen

– Voorlopige bijdrageregeling Scholing in Samenwerking tussen Overheid en Bedrijfsleven (SOB) ….
– Centrum voor Vakopleiding van Volwassenen (CVV)
– Studiekostenregeling werkzoekenden (SKR). . . . . . . .
– Tijdelijke bijdrageregeling vakopleiding werkloze
schoolverlaters 1980. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

4.410a)
4.173
ll.H2b)

31,7k)
61,51)
32,5 1)

10,3
3,8
36,5

7,8
3,3
4,7

95,0
80.0
?

42,5
0
?

n.v.t.
n.v.t.
7

100,0
?
?

2.215
55. 800 e)
2.438 g)

lijke doel, dat de projecten na afloop van
de subsidieperiode zelffinancierend zouden

– Stimulering groepsopleiding bouwnijverheid f) …..
– Experimented regeling emancipatieproject voor

werkende meisjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
– Cursussen Jeugdige Werklozen (CJW). . . . . . . . . . . . .

1 .496 c)
430 d)
1.641

100,0
100,0
?

40
l.700h)

95,0k)
100,0 k)

100,0
71,9

n.v.t.
n.v.t.

100,0
47,5

2.226

13,81)

10,1

39,5

77,6

4.970

1.789

– Leerlingbouwplaatsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

26,5 1)

24,0

23,7

67,6

16.126

merking afkomstig, dat als men in het bui-

2.021
1.100

100,0k)
40,0 1)

70,4

18,3

n.v.t.
10,0

58,4
39,7

5.450
12.139

9.538

63,4 1)

44,8

4,5

24.0

n.v.t.

tenland gaat zoeken naar oplossingen voor
het werkloosheidsvraagstuk, dat men dan
niet veel variatie ontmoet. Een blik op een

11.720
3.397

40,6 k)
23,41

44,3
32,3

19,0
20,0

25,8
28,4

20.000
15.425

ken, West-Duitsland en de Verenigde Sta-

?

?

?

?

50.000

ten wordt gevoerd, lijkt zijn gelijk aan te
tonen 7). De overeenkomsten zijn groot en

zijn, vrijwel zeker niet verwezenlijkt kan
worden.
Buitenland

Plaatsingsbevorderende maatregelen i)
30% Loonkostenregeling 1977 . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

– Voorlopige regeling plaatsing langdurig werklozen
(LW)

– Tijdelijke regeling 1976 loonkostensubsidie jeugdigen (LKJ) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
– Regeling plaatsing gehandicapten 1977. . . . . . . . . . . .
– Stichting Uitzendbureau Arbeidsvoorziening
(START) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

– Werkgelegenheidsverruimende Maatregel (WVM) . .
– Regeling Tijdelijke Arbeidsplaatsen 1977 (TAP) …

voor Jeugdige

Werklozen (EAJ). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Van Kruse is ook de ontmoedigende op-

recent OECD-onderzoek naar het jeugd-

Werkgelegenheidsverruimende maatregelen

– Experimentele Arbeidsprojecten

ingeschreven, betekent dat het oorspronke-

3.000
5.352 j)

9.110
26.260
883

245

werkloosheidsbeleid zoals dat in Denemar-

a) Waarvan toepassingen t.b.v. werklozen: 23%.

de verschillen, voor zover het hoofdzaken

b) Waarvan toepassingen t.b.v. werklozen: 82%.
c) Toepassingen in het cursusjaar 1980/1981.

betreft, klein.

d) Toepassingen in manjaren.
e) Gemiddelde kosten per toepassing op basis van het totaal beschikbaar gestelde subsidiebedrag (= de loonkosten + een deel van de aanneemsom).
0 Deze regeling is gericht op Stimulering van de groepsopleiding in de bouwnijverheid; SZW en VRO hebben in 1980 ieder f 2 mln. beschikbaar gesteld; de geldstroom loopt via het O & O-fonds voor de bouwnijverheid.
g) Waarvan 50% aandeel SZW.
h) Toepassingen in het cursusjaar 1979/1980.
i) Per 1 augustus 1981 zijn de eerste 4 genoemde plaatsingsbevorderende maatregelen gei’ntegreerd in de algemene Plaatsingsbevorderen-

de Maatregel(PBM).
j) InclusiefO&W-aandeel(50%).
k) Beneden 23 jaar.
I) Beneden 25 jaar.
Bron. Werkgelegenheidsplan. biz. 143.

14

7) OECD, Youth without work; three countries
approach the problem, Parijs, 1981.

In Denemarken ligt de nadruk vooral op

ren meer mogelijkheden op de arbeidsmarkt te geven. Deze maatregelen zijn ver-

eerdere ervaringen in Nederland opgedaan.
Ook van het buitenland valt weinig te leren, met uitzondering misschien van de in
de Verenigde Staten bestaande ,,Youth
Community Conservation and Improvement Projects”. Wel kunnen we wijzen op
de plannen in de jaren dertig en het gevaar
dat ook de huidige plannen in een soort ar-

gelijkbaar met soortgelijke Nederlandse

beidsdienst ontaarden. Blijkbaar heeft men

maatregelen. In Denemarken bestaan ook

op de verschillende departementen dit gevaar onderkend. Van dwang of een drin-

de aanpassingsproblemen die jongeren op
de arbeidsmarkt en in de arbeidsorganisatie

ontmoeten. Vooral door beroepsvoorbereidende cursussen, het leerlingstelsel en

scholingscursussen probeert men de jonge-

nog contact- en informatiediensten voor
jongeren, waar systematisch en gecoordineerd informatie en hulp aan jongeren
wordt gegeven. Dit is een voorziening
waaraan in het Jeugdwerkplan geen aandacht wordt besteed, maar die wel nuttig
kan zijn ter voorkoming van aanpassingsproblemen.
Ook in het Westduitse jeugdwerkgelegenheidsbeleid ligt de nadruk op het voorkomen van deze aanpassingsproblemen.
Het meest toegepaste instrument is het

leerlingwezen. Dit functioneert goed, mede
doordat veel opleidingsrichtingen zijn aangepast aan de hedendaagse eisen, zoals de
introductie van micro-elektronica. Ook in
Nederland zal hieraan de komende jaren in
toenemende mate aandacht worden besteed, zoals aangegeven in de onlangs ge-

publiceerde nota Onderwijs en informatie-

Deze rubriek wordt verzorgd door de vakgroep Sociaal-economisch Beleid van de
Erasmus Universiteit Rotterdam

een proces in gang te zetten, waarin de ecowinstgevendheid van het bedrijfsleven
evenals het verlagen van het financieringstekort van de overheid een absolute voor-

waarde.
Ondubbelzinnig gaf De Koning te ken-

moeten betalen voor de bestrijding van de
gend appel op de werkloze jeugd, zoals oorspronkelijk de bedoeling was, is geen spra-

jeugdwerkloosheid. Die prijs is inmiddels
duidelijk geworden. De WWV voor jonge-

ke meer. De uitvoering van het Gemeenschapstakenplan wordt, zoals het er nu

ren onder de 23 jaar zal worden afgeschaft

naar uitziet, aan de gemeenten overgelaten. Wat wel zal betekenen dat men niet
verder komt dan een eventuele uitbreiding
van de activiteiten die ook nu al met behoud van uitkering worden uitgevoerd.

Wat het Jeugdwerkplan betreft lijkt de

meenschappelijk basisjaar in een aantal industrietakken geeft een bredere inzetbaar-

heidsbeleid met een onderwijscomponent
een verbetering. De ervaringen met leerlin-

heid van de opgeleide leerlingen; dit ver-

genstelsels die in Denemarken en West-

dient ook in Nederland overweging. Verder

Duitsland zijn opgedaan, zijn in ieder ge-

wordt er evenals in Denemarken veel aandacht besteed aan beroepsvoorlichting en

val hoopvol. Niet voor niets is het garantieplan van de Europese Commissie geent
op de Deense en Westduitse voorbeelden.
Van buitenlandse ervaringen lijkt voor de
arbeidsmarktcomponent weinig te leren.
Wel echter van de ervaringen in het eigen

de publieke sector ligt. Een programma dat

land opgedaan met de verschillende voor-

ook voor Nederland van nut kan zijn, is het

,,Summer Youth Employment Program-

gestane maatregelen. Of daar voldoende rekening mee is gehouden, is echter de vraag.

me”. Dit biedt aan jongeren, die nog niet

Bij het opstellen van het Jeugdwerkplan

weten welk beroep hen het meest interesseert, enige werkervaring en is vooral van

doorslaggevende betekenis te zijn geweest.

nut in combinatie met arbeidsmarktorientatieprogramma’s. Hierdoor kan frustratie
en snelle wisseling van banen worden voorkomen. Een maatregel die is gericht op jongeren in sociaal nadelige posities, is de
,,Job Corps”-maatregel. Hierbij worden

Zonder de evaluatiegegevens af te wachten,
is men zelfs al bij de Experimentele Arbeidsprojecten voor Jongeren tot afbouw
overgegaan. Dat blijkt tenminste uit een
brief van staatssecretaris Van Zeil van Economische Zaken aan de Tweede Kamer.

lijken de evaluatiegegevens niet altijd van

jongeren uit hun (getto)orngeving gehaald
en in een speciaal centrum ondergebracht,
waar zij onder andere scholing krijgen.
Wellicht zou een dergelijke maatregel voor

loosheid 10). Naar zijn mening is het nodig

nen dat de jongeren zelf de prijs zullen

uitbreiding van het jeugdwerkgelegen-

Evenals in Nederland bestaan in de Verenigde Staten verschillende werkverruimende maatregelen, waarbij het accent op

dat achter de jeugdwerkloosheid dezelfde
oorzaken liggen als achter de totale werknomische groei weer wordt gedragen door
investeringen. Daartoe is het herstel van de

technologie 8). De invoering van een ge-

-begeleiding.

maatregelen kunnen beginnen bij de jongeren door bij voorbeeld arbeidsduurverkorting voor schoolverlaters tot 32 uur.
Ook minister De Koning van Sociale Zaken en Werkgelegenheid blijkt in deze richting te denken. In een voordracht voor de
CNV-jongeren stelde hij eind november,

Slot

bepaalde groepen achtergestelde jongeren
ook in Nederland mogelijk zijn.

naar zijn mening een investering in arbeid.
Een generatie die opgroeit zonder directe
aanraking met het arbeidsproces zal straks

met twee linkerhanden tegenover het arbeidsproces staan. Daarom is het volgens
De Koning niet juist tijdelijke arbeidsplaatsen af te doen als plannen voor de
korte termijn die niets wezenlijks bijdragen
aan de oplossing van de werkloosheid. Ook
een verruiming van de mogelijkheden tot
het volgen van een beroeps- of vakopleiding staat hern voor ogen.
Deze maatregelen kunnen echter slechts
de frictiewerkloosheid onder jongeren
voorkomen en bestrijden. Het scheppen
van banen via een herstelbeleid zal echter
pas op langere termijn succes kunnen hebben. Dat is een wat wrange maar wel realistische conclusie. We zullen voorlopig
dan ook wel met het probleem van de
werkloosheid in het algemeen en van die
van jongeren in het bijzonder te maken
blijven krijgen.
Wil Arts
Koos van Wissen

gemerkt, dat de hier besproken maatrege-

Conclusie

evenals de RWW-uitkeringen voor thuiswonende schoolverlaters. Ook een verdere
verlaging van de jeugdlonen en verplichte
scholing staan voor de deur.
De Koning is echter positiever dan Kruse over de specifieke maatregelen ter bestrijding en voorkoming van jeugdwerkloosheid. Tijdelijke arbeidsplaatsen zijn

len slechts een aanvullende betekenis hebben ten opzichte van het algemene werkgelegenheidsbeleid. Kruse heeft zich onlangs

Nog eens ten overvloede kan worden op-

nogal kritisch uitgelaten over de specifiek
Als we nu een antwoord trachten te geven op de in de probleemstelling opgewor-

op de jeugd gerichte plannen van vooral
zijn eigen departement 9). Het zijn naar

pen vraag, dan zal dat noodzakelijkerwijs

zijn mening of surrogaatoplossingen die

een voorzichtig antwoord zijn. Of bij het

slechts gericht zijn op tijdelijke verlichting

opstellen van de twee plannen voldoende
aandacht is besteed aan ervaringen hier en

van de problematiek of blijvende oplossingen die de arbeidsmarktpositie van jonge-

elders opgedaan, valt bij het ontbreken van

ren versterken, wat ten koste gaat van andere categorieen als etnische minderheden,
gehuwde vrouwen, gehandicapten of ouderen. Hijzelf ziet meer in maatregelen die
werk scheppen of herverdelen voor de gehele beroepsbevolking. Men zou met deze

een duidelijke maatstaf immers moeilijk te
zeggen. Ook ontbreekt achtergrondkennis

over motieven en overwegingen.
Wat het Gemeenschapstakenplan betreft, kunnen we nauwelijks terugvallen op
ESB 5-1-1983

8) Ministerie van Onderwijs, 1982.

9) De Volkskrant, 20 oktober 1982; zie ook A.
G. ter Huurne en A. M. C. Vissers, Jeugdwerkloosheid, ESB, 10 november 1982, biz.
1211-1213.
10) De Volkskrant, 22 november 1982; NRC
Handelsblad, 22 november 1982.
15

Auteurs

Categorieën