Ga direct naar de content

Doelloos

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 30 2008

Redactioneel

Eva Niesten
Redacteur ESB
e.niesten@sdu.nl

Doelloos
Ieder jaar wordt in Nederland rond de een procent
van het bruto binnenlands product gegeven aan
goede doelen. Deze donaties tellen de laatste jaren
dus op tot rond de vijf miljard euro. De donateurs
van deze goede doelen vragen zich af of hun geld
wel op de juiste plaats terechtkomt, en dus hoeveel
van het geld wordt besteed aan het goede doel
en hoeveel aan de organisatie van het goede doel.
Het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) houdt
toezicht op de goededoelenorganisaties, en verleent
aan deze organisaties een keurmerk. Op basis van
het CBF-keurmerk moeten (potentiële) donateurs
erop kunnen vertrouwen dat de goededoelenorga­
nisaties die in het bezit zijn van dat keurmerk op
verantwoorde wijze fondsen verwerven en de gelden
besteden.
Onlangs publiceerde het NRC Handelsblad een
artikel van Irene Mol (directeur van de Stichting
Pequeno) waarin beweerd wordt dat het CBFkeurmerk onbetrouwbaar is. Ten eerste zou het
CBF volgens het artikel niet onafhankelijk van de
goededoelenorganisaties functioneren, omdat het
voor een deel van zijn inkomsten afhankelijk is van
de Vereniging van Fondsenwervende Instellingen
(VFI). De VFI is de branchevereniging van de goe­
dedoelenorganisaties. Ten tweede zou de onafhan­
kelijkheid van het CBF beperkt worden omdat twee
afgevaardigden van de goededoelenorganisaties deel
uitmaken van het CBF-bestuur, en de organisaties
daardoor invloed kunnen uitoefenen op de invulling
van de toetsingscriteria. Ten derde zou de onafhan­
kelijkheid van het toezicht niet gegarandeerd kunnen
worden, omdat het CBF zijn controle op de organi­
saties in eerste instantie baseert op informatie die
door de keurmerkhouders zelf wordt verstrekt.
Als oplossing voor deze problemen met het toezicht
door het CBF wordt in het artikel voorgesteld om
de overheid een grotere rol te geven bij het toezicht
op de goede doelen. De overheid zou onder andere

subsidies kunnen toekennen aan het CBF voor de
uitoefening van de toezichthoudende taken. De vraag
is echter of toezicht en regulering door de overheid
oplossingen zijn voor deze problemen.
Met betrekking tot het eerste argument kan opge­
merkt worden dat ook toezichthouders van de over­
heid, zoals de NMa, de DTe en de OPTA, inkomsten
ontvangen van de gereguleerde bedrijven. Voor de
aanvraag van een vergunning voor de levering van
elektriciteit wordt 1.700 euro betaald. Goede doelen
die tussen de 450.000 en 1.250.000 euro per jaar
ontvangen, betalen aan het CBF 1.625 euro. Deze
vergelijkbare bedragen zijn te verwaarlozen wanneer
ze worden vergeleken met de opbrengsten van de
NMa. In 2007 ontving deze toezichthouder 22,2
miljoen euro van de gereguleerde bedrijven, als ge­
volg van het opleggen van boetes aan deze bedrijven
voor het overtreden van de Mededingingswet. Met
betrekking tot het tweede argument is het nog meer
de vraag of dit zal veranderen door een grotere rol
van de overheid. Het CBF is namelijk verplicht, vol­
gens de regels van de Raad van Accreditatie, om een
minderheidsrol te geven in zijn bestuur aan afgevaar­
digden van de goededoelenorganisaties. Als laatste
wordt in het artikel een probleem genoemd dat
inherent is aan iedere vorm van toezicht, of dit nou
wel of niet door de overheid wordt georganiseerd.
Niet alleen het CBF, maar ook andere toezichthou­
ders, zoals de DTe en de OPTA, zijn afhankelijk van
informatie die door de bedrijven wordt aangeleverd.
De bedrijven leveren informatie aan DTe en OPTA,
op basis waarvan de tarieven worden vastgesteld.
Meer toezicht door de overheid op de goededoelen­
sector verandert hier dus weinig aan.
Toezicht en regulering door de overheid kunnen
beter gereserveerd worden voor problemen in een
sector die het gevolg zijn van marktfalen. Een
voorstel tot regulering van de goededoelensector
moet daarom gebaseerd zijn op de aanwezigheid
van negatieve externaliteiten, natuurlijke monopolies
of publieke goederen in deze sector. Het is echter
zeer onwaarschijnlijk dat iemand negatieve effecten
ondervindt van donaties aan goede doelen. Er is ook
geen reden om aan te nemen dat een bedrijf in de
goededoelensector alle donaties tegen lagere kosten
kan innen dan wanneer meerdere bedrijven dit doen.
En niet iedereen heeft een gelijke toegang tot de
fondsen van de verschillende goededoelenorganisa­
ties. Regulering door de overheid kan in deze sector
dus nog geen goed doel vinden.

ESB

93(4536) 30 mei 2008

323

Auteur